Geuse lietboeck, waer in begrepen is den oorspronk van de troublen der Nederlantsche oorlogen, en het gene daer op gevolght is
(1683)–Anoniem Geuzenliedboek– AuteursrechtvrijStem: van den 51 Psalm.O Neroos hert en zijt ghy noch niet noot?
Datmen u moort noch allesins moet speuren
Welck men onlangs by den Bosch sag gebeuren
Van Grobbendoncx volck seer vileyn en snoot,
Aen een vroom helt, genaemt Mons Breautee,
Na dat hy wel een ure was gevangen;
Diet' Geertruydenberg als een vroom helt uytree
Zijn twintigen, den kamp doen met verstrangen.
| |
[Folio 104v]
| |
Desen oorspronck is meestendeel geschiet
Door den hoochmoet aen alle beyde zijden,
Hoe twintich tegen twintich souden strijden,
Daer van wiert een Contract beschreven siet
Hoe datter alle dingen sou toegaen;
Doch Breautee heeft meer als 't woort gehouden
Waerdoor hy noch in 't eynde wert verraen,
Dat hy schelmen en dieven veel vertrouden.
Fy Cajans broetsel, Pharro opstinaet,
Hoe lang sult ghy noch in u wreetheyt blijven
Fy Grobbendonck, moet men u dat toeschrijven
Dat ghy onlanghs bedreven hebt veel quaet?
Eerloos, meyneedich, ontrou is u werck:
Vol Tyranny, 't welck is een quade beeste:
Doch de boosheyt regeert u harten sterck;
Doch in den Bosch schuylen de moorders meest
Sulcx is geschiet Sprockel den vijfden dach
In 't Gulde Iaer, alsmen schreef sestien hondert
Van welcke tijt menich mensch was verwondert
Door de kloeckheyt diemen aen ons volck sach
Beropen twintigh in elcken party,
Die t'Geertruydenberg uytreen sonder verflouwen
En reden die stadt van den Bosch naby,
Maer wierden bedrogen door 't veel vertrouwen
Onder Grobbendoncks gasten zijn geweest
Achtien Berghverkoopers, of lant verraders,
Eenige gebannen, gegeeselt als boosdaders:
Als binnen Dort kleyn Harmen onbevreest:
Sulcks is het wilt dat inden Bosch regeert
Schelmen, dieven, en eervergete boeven,
Den borger vroom wort hier van getrotseert,
Niet dan overloopers moorders met bedroeven.
Het opperhooft hier van was Grobbendonck
Die meest bloet dronck van dese vrome helden;
Ian van Millo, moet men u daet dies melden,
Dat ghy deed dooden d'edele Heeren pronck;
| |
[Folio 105r]
| |
Mons Breautee, een krijgsman totten ent;
Grobbendonck most maer derfde selfs niet komen
Waer van sijn blooheyt sal werden bekent,
Sijn ontrouheyt deed hem voor de doot schromen
Hy sant ons volk uyt den Bosch kaes en broot
Seggende dat sy een hart souden maken;
Couragie en moet eer jaer den strijt quam naken
Met een Trompetter sulcx hy haer ontboot.
Mons Breautee dit schempen wel verstont:
U bier of kaes-en-broot wy niet begeerden:
Maer nam drie Leckerbeetjes inden mont,
Wiens wapen hy wel alderbest verteerden.
Na dat mijns Heeren peert geschoten was,
Is hy flucx op een ander peert getreden,
En heeft noch soo een wijle tijt gestreden,
Maer 't tweede peerd wierd oock geschoten ras,
Op 't derde peert hy niet komen en kon,
Maer heeft te voet wonder kloekheyt doen blijcken
Offer sijn volck af te wijcken begon,
Soo saghmen hem den moet noch niet beswijcken
Hy streed voorwaer als een vroom helt toestaet
Met den sijnen, wonder is daer gebleken,
Want hy noch mans en peerden heeft doorsteken:
En sijn Cosijn was oock een braef soldaet:
Noch meer met hem streden als helden koen;
Hadden sommige Francoisen trou gebleven,
Men soude daer bedreven hebben doen
Dat weerdigh was in een Chronijck beschreven.
Neemt een exempel aen den Orangien boom,
Die in den thuyn bloeyt lieffelijck gepresen;
Inden tuyn ist goet, maer in den Bosch wreet wesen
Want den Thuynwachter is Nassouwen vroom
Hy hout sijn woort in alles wat hy doet,
Selfs in den strijt sietmen hem niet verblooden;
Hy is een vyant van die daer storten bloet;
Niet hy, als ghy, sal yemant 't onrecht dooden.
|
|