Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 257]
| |
224.
| |
[pagina 258]
| |
Om heur te paeyen
Ga naar voetnoot29.,,
lieten wy waeyen
30[regelnummer]
Orangien, ende Blance Bleus,
Den Spaenschen Adel, riep sonder fabel
De duyvel die haelt de Geus.
Wy ontmoetten malcander lustich,
Smorghens ten seven uren koen,
35[regelnummer]
Maer onsen Admirael seer rustich,
Die gingh daer eerst de Misse doen,
Hy gingh ons veuren,, al sonder treuren
Als eenen Admirael ghetrou,
Niet als den slechten,, gingen wy vechten
40[regelnummer]
Al voor den Prince van Nassou.
t'Schip Dorderecht was seer benepen
Ga naar voetnoot41.
Van Galioenen ses seer groot,
Alsoo sy songhen, wy oock pepen,
En schoten altijdt schoot op schoot,
45[regelnummer]
d'Vies-Admirale,, moeste betalen
Ga naar voetnoot45.
T'ghelach, op Vastelavonts dach
Ga naar voetnoot46.,
Ons Enterbreggen,, con daer niet leggen
Singnoor die maeckte groot gheclach.
Het schieten raeckten doe ten enden
50[regelnummer]
Des Avonts een uur voor de Son
Ga naar voetnoot50.,
Alsdoen begonden sy te wenden,
En keken dien dach niet weerom
Sy gingen flouwen, maer wy in rouwen
Om onsen Commandeurs afscheyt
Ga naar voetnoot54.
55[regelnummer]
O Heer Almachtich,, weest hem ghedachtich
Nu en tot inder Eeuwicheyt.
Prins Maurits saghmen lustigh streven,
Den twalefden des morghens vroech
Maer sy gavent noch om 't even
Ga naar voetnoot59.,
60[regelnummer]
Te doen soo hadden sy ghenoech,
Om met bedaren,, weder te claren,
Haer Schepen,, die waren in noot,
Maer wy eendraghtigh,, loofden almachtigh
Den Heer van zijn ghenade groot.
| |
[pagina 259]
| |
65[regelnummer]
Den dartienden al sonder schromen
Des morgens doen den dach aen quam
Tot t'savonts toe tot onser vromen
Sachmen niet dan vier ende vlam,
Tussen Hemel, Eerde,, dattet haer deerde
Ga naar voetnoot69:
70[regelnummer]
Van onse Schepen vijff
Noch drie by desen,, werden mispresen
Vreesden te seer haer Lijff.
Ons Volck schoten sonder flouwen
Hare Schepen door ende weer,
75[regelnummer]
Denckt eens oft haer is berouwen.
Want sy doen namen haren keer
Ga naar voetnoot76:
Uut onse Schepen,, sy waren benepen,
Daer toe veel Masten quijt
Heur Admirale,, zijn vlagh begon te dale
80[regelnummer]
In alsoo corten tijt.
Maer onderwegen bleef hy hanghen
Doch dat behaechden ons niet wel,
Ons herten met een groot verlanghen
Dachten hoe eynden sou dit spel,
85[regelnummer]
Dat nu twee male,, deur de generale
Ga naar voetnoot85:
Met onse Schepen vijff
Weesp, Neghel, Sterren
Ga naar voetnoot87.,, toonden hun als
narren
En dat met vals bedrijff.
Ons volck en wilden noch niet wijcken
90[regelnummer]
Al waren sy seer kleyn van macht,
Dartien Fregats quamen aenstrijcken
Tot hulpe van Signeur zijn cracht
Drie Duysent beenen
Ga naar voetnoot93.,, wy en hadden gheenen
Troost ofte onderstant,
95[regelnummer]
Want wy met machten,, sloeghen uyt crachten
Gaven malcaer de hant.
Malcanderen niet te verlaten,
Van nu tot opden laetsten Man,
Seer lustich voor de Heeren Staten,
100[regelnummer]
Elck een die sloech de handen an,
Ga naar voetnoot100:
Als goe Matroosen,, niet te verpoosen,
Voor t'schieten was ghedaen,
Des Avonts stonde,, d'Ancker ginck te gronde,
Rusten mochten wy gaen.
| |
[pagina 260]
| |
105[regelnummer]
Des morghens alst begon te daghen
Doen staken wy weer inde Zee,
Signeur die vreesde noch voor slaghen,
Want hy begaf hem op een Ree,
Onder Laretten
Ga naar voetnoot109.,,
ginghen zijt setten,
110[regelnummer]
Al in een vaste Kom,
Ga naar voetnoot110:
Doen wy dat sagen,, sy vreesden slaghen
Doe keerden wy wed'rom.
Na Gammeron om onse Lasten
Die wy hadden legghen aldaer,
115[regelnummer]
Die ons alsdoen oock seer wel pasten,
Wy maeckten ons doen lustich claer
Om te gaen seylen,, al sonder feylen
Maer onse vrouwen
Ga naar voetnoot119.,, Bleven in rouwen,
120[regelnummer]
Wy warent daer al moe.
In February met vercloecken
Twintich dry hoort mijn advijs,
Doen stoockten wijse uyt de hoecken
Ick meen sy wierden ons wel wijs
125[regelnummer]
T'savonts ghepresen,, wout niet wel wesen
Want het was doncker nacht,
Smorgens door harde winden,, conde wijse vinden,
Wy hielden goede wacht.
Des middachs ontrent een uren,
130[regelnummer]
Quamen wy by de Vloot oprecht;
Sijmen Janssen most besuren
Het was den Schipper op Dordrecht,
In zijnen bienen,, God sal versienen,
Die het al ten besten keert,
135[regelnummer]
Dat wy niet dwalen, ons schae verhalen.
Als Signeur is verheert.
Een uur voor Son des avonts stonden
Doe nam het schieten ras een ent,
Sy ruymden doe ghelijck qua honden
140[regelnummer]
Noch bleven wy al ongheschent,
D'Admirael lustich, Suyt-hollant lustich
Ga naar voetnoot141
Bantam, Dordrecht, ghetrou,
Jems ende Jonas,, waren wel te pas,
Tot hulpe van Nassouw,
| |
[pagina 261]
| |
145[regelnummer]
Als nachts raeckten wy van malcaren,
Door eenen doncker ende mist,
Godt weet hoe dat sy
Ga naar voetnoot147. zijn
ghevaren
Ick meen sy hadden haer vergist
Sy quamen ons soecken,, brochten ons Pannekoecken
150[regelnummer]
Op Vastelavonts dach,
Veel van haer ghesellen, Sullent niet vertellen,
Sy betaelden ghelach.
Prince God wilt ons bewaren,
Ende nemen in u behoet
155[regelnummer]
Wilt ons cloeck en ghesont sparen,
Met onse Officieren goet,
Tot spijt van Spaengien,, floreert Oraengien
Nu en tot alder tijt,
Neemt 'tzwaert in handen,, tot haerder schanden
160[regelnummer]
Soo meucht ghy zijn bevrijt.
|
|