Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 182]
| |
204.
| |
[pagina 183]
| |
Int jaer sestienhondert verstaet den sin,
Doen kreeg ons volck Wachtendonck in,
In den kouden winter strange,
Al met pracktycke overt ys,
35[regelnummer]
Al wert hy noch soo banghe.
Int gulde Jaer, seer onbeswaert,
Zijn daer veel schepen op de Vaert,
Sy voeren na Vlaenderlande,
Seer sterck ghemant te voet, te Paert,
40[regelnummer]
Gheset al aenden strande.
In Julius den tweeden dagh,
Ga naar voetnoot41
Soo gheschieden daer
Ga naar voetnoot42. den swaren
slagh,
By Nieu-Poort met verlanghen,
Haer Vaendels bleven daer voort ghelagh,
45[regelnummer]
Veel Adels was
Ga naar voetnoot45. daer
ghevangen.
Alsmen schreef
Ga naar voetnoot46.
sestien-hondert een,
Soo toogh sijn Excellentie op de been,
Om de stadt Rijnberck te winnen,
Hy dreef de Spaenjaerts daer uyt certeen,
50[regelnummer]
Sijn volck liet hy daer inne.
Als dat vernam onsen vyant,
De stadt van Berck was angerant,
Ga naar voetnoot52.
Soo heeft hem hy
Ga naar voetnoot53. gaen
wenden
Met al sijn macht na Vlaenderlandt,
55[regelnummer]
En hy beley Oostende.
Graef Maurits kreegh Rijnberck saen,
Ga naar voetnoot56
Den Vyant is daer uyt ghegaen,
Weynigh tot haerder baten,
Al wast haer leet of hoet haer speet,
60[regelnummer]
Sy moesten Berck verlaten.
Doen heeft sijn Excellency bekent,
Ga naar voetnoot61
Ghedaen eenen Tocht excellent,
Na sint Truyen seer vrome,
Haelden daer uyt een grooten buyt,
65[regelnummer]
Veel ghelt tot eender somme.
| |
[pagina 184]
| |
Doen keerden sy weder te rugge braef,
En sy beleyden de stadt Graef,
Sy moestent oock opgheven,
Dus heeft sijn Excellency wijs,
70[regelnummer]
Den vyant uytghedreven.
Noch heeft Graef Maurits van Nassou
Oock in gekreghen het huys te Wou,
Den vyant moestet verlaten,
Is met sijn gantsche macht getrou
75[regelnummer]
Getrocken na Hooghstrate.
Daer de muyteneerders lagen in,
Den Vyant was oock daer niet min,
Graef Maurits als den vromen,
Dede de muyteneerders onset,
80[regelnummer]
En den vyant waer ghenomen,
Maer den vyant bleef in sijn hoeck,
Hy dacht ick soeck daer gheenen koeck,
Daer de honden af sterven
Ga naar voetnoot83.,
Doen trocken sy na Vlaenderen toe,
Ga naar voetnoot84.
85[regelnummer]
Om Watervliet te verwerven.
Noch voer sijn Excellency playsant,
Met al sijn macht na Vlaenderlandt,
Wel met vier duysent Schepen,
Hy sett sijn volck aen Kazant,
90[regelnummer]
En haddent wel begrepen,
De Schans S. Philips en Katelijn,
Oudenborgh en Oostenborgh niet
min,
De stercke Schans Isendycke,
Die heeft hy altesamen
Ga naar voetnoot94.
gelijckerhandt,
95[regelnummer]
Tot eenen kans gaen strijcken.
Graef Maurits heeft sonder sorgh,
In genomen de stadt Aerdenborgh,
Dat
Ga naar voetnoot98. mocht
Albertus wel spijten,
Dat hy meer dan dry Jaren lang,
100[regelnummer]
Voor Oostende hadde leggen kijcken.
Ga naar voetnoot100.
Doen heeft sijn Excellency konfuys,
Ga naar voetnoot101.
Noch belegert de stadt van Sluys,
Men sachse hem haest winnen,
De malkontenten moesten daer uijt,
105[regelnummer]
Syn volck liet hy daer inne
Ga naar voetnoot105..
| |
[pagina 185]
| |
Soo heeft Nassouwen tis wel bekent,
Vier steden gecregen
Ga naar voetnoot107. voor
een Oostend,
Behalven al de Schansen,
Hoe seer dat het den vyant speet,
110[regelnummer]
Sy moesten daer uyt dansen.
Waer schrijfmen van swerelts beginsel aen
Dat sulck belegering is gedaen,
Als voor Oostend onverswegen,
Na dry Jaren vier maanden saen,
115[regelnummer]
Dat sy
Ga naar voetnoot115. Oostende
kregen.
Int Jaer van sessen hoort man en vrou,
Ga naar voetnoot116
Kreeg den vyant Wachtendonc en
Krakou,
Grol, Oldenzeel, oock gingen,
Lochum, en Enschede me,
120[regelnummer]
tKasteel en de stadt Linghen.
Int jaer van seven verstaet den sin,
Soo kreegh
Spinola Rijnberck in,
Maer Nassou wilt dit verstane,
Kreegh weer de stadt van Lochum kloeck,
125[regelnummer]
Den vyant moest daer uytgane.
Ick moet verhalen een Romeyns werck,
Ga naar voetnoot126
Vanden vroomen
Generael Heemskerck
Voor Gibraltar
Ga naar voetnoot128. verheven
Al waer dat neghen Galioenen sterck,
130[regelnummer]
Door
Ga naar voetnoot130. hem worden
verslegen.
Maer desen Edelen vromen helt
Worde met den derden schoot gevelt,
Waer van hy is ghestorven,
Sijn Ziel inden
Ga naar voetnoot134. Heere
gerust,
135[regelnummer]
Gods Rijck heeft hy verworven.
Doen heeftmen den edelen vromen stam,
Ga naar voetnoot136–140
Gebracht al binnen Amsterdam
Met alsoo grooter weerden,
En wert aldaer met groote eer,
140[regelnummer]
Seer eerlijck gebrocht ter Aerden.
| |
[pagina 186]
| |
Alsmen schreef acht verstaet de rey,
Soo quam te Lande
Pater Jan Ney,
Inden Haghe onverdroten,
Heeft met de Staten een bestant,
Ga naar voetnoot146–155
145[regelnummer]
Van acht maenden besloten.
In Februarij den eersten dagh,
Datmen
Spinola inden Haeg komen sagh,
Overt Ys met veel sleden,
Sijn Excellency als een vroom Heer
150[regelnummer]
Is hem te moet ghereden.
Voort dorp van Rijswijck hoort vermaen,
Soo quamen daer de Heeren te saem,
Van alle beyde sijden
En sijn soo na den Haegh ghegaen
155[regelnummer]
Lustigh met een verblijden.
Daer na sijn onse Heeren vailliant,
Oock me ghetrocken na Brabant,
Na Antwerpen onverdroten,
En hebben aldaer het bestant,
160[regelnummer]
Voor twaelf Jaren besloten.
Het was in Mey den vijfden dagh,
Datmen den Treves
Ga naar voetnoot162. af lesen sagh,
In alle de Nederlanden,
Men sach ter eeren van het Bestandt,
165[regelnummer]
Soo veel Peck-tonnen branden.
Int Jaer van negen hoort algelijck,
Ga naar voetnoot166.
Wiert vermoort den
Koninc van Vrankrijc,
Van een Fransman onversweghen,
Hy wort ghevangen ter selver stont
170[regelnummer]
En heeft sijn loon gekregen.
Ga naar voetnoot170
Doen is den
Hertogh van Brandenborgh
Voor Gulick ghetrocken sonder sorgh
Met Graef
Maurits van Nassouwen
Den
Nieuborger was daer oock me,
175[regelnummer]
Men sagh daer niemant flouwen.
Sy kreghen de stadt Gulick bekent.
Met het huys te Breedebent,
Ten mocht
Leopoldus niet baten,
Al wast tKasteel soo wel versien,
180[regelnummer]
Nochtans moesten sijt verlaten
Ga naar voetnoot180..
| |
[pagina 187]
| |
Alsmen schreef elf verstaet wel my,
Was groote rumoer aen allen zy
Binnen de stadt van Aken
Doort verjagen vande Borgery,
185[regelnummer]
Tzijn Jesuwijts qua saken.
Tjaer sestien hondert en twaelf goet ront
Isser gemaeckt een vast verbont
Met den Turck en dees Landen,
Van
Ga naar voetnoot189. Koopmanschap te
doen, terstont
190[regelnummer]
En ghevangens doen uyt banden.
Int Jaer daer aen quam seer vailliant,
Ga naar voetnoot191
Den Paltsgraet, Keurvorst door Hollandt,
Met sijn Edel Huysvrouwe,
Prins Maurits
Ga naar voetnoot194. kreegh den Koussebant
195[regelnummer]
Als Ridder vroom en trouwe.
Int Jaer van veertien in August
Ga naar voetnoot196
Quam binnen Aken groot onrust,
Door Spinolaes malicy,
Hy kreeg de stadt en na sijn lust
200[regelnummer]
Bracht daer de Inquisicy.
Wesel hy korts daer na ontfing,
Maer
Ga naar voetnoot202. God weet hoet te werck ging,
De tyt salt openbaren,
Dies onsen Prins Maurits aenving
205[regelnummer]
Rees Emmerick te bewaren.
De Keulsche breken Mullem af,
Ga naar voetnoot206
Aldaer sy leven wreet en straf,
Met die daer binnen woonden,
Door quaden raet diemen haer gaf,
210[regelnummer]
Sy niemant en verschoonden.
In dees tijt voeren af en aen:
Veel Schepen rijck en wel ghelaen,
Genoemt Oost-Indivaerders:
Brachten dit Landt veel rijckdom aen,
215[regelnummer]
Door kloeckheyt der bewaerders
Ga naar voetnoot215..
| |
[pagina 188]
| |
Oock den Veneetsen Signory,
Versochten aen de Staten vry,
Hulp teghen haer vyanden,
Graef Jan
Ga naar voetnoot219. gaet me aldaer sterft hy
220[regelnummer]
Met veel uyt dese Landen.
Spilbergen oock die
Ga naar voetnoot221. swerelts Kloot
Had om geseylt twee reysen bloot,
Komt rijckelijck geladen,
Weert tweentwintigh tonnen gout minjoot
Ga naar voetnoot224.
225[regelnummer]
Ten kan ons landt niet schaden.
Int Jaer van seventienen hoort,
Ontstont hier een seer groot discoort,
In Kerck en Polijtijcke,
Daer uyt quam groote tweedracht voort,
230[regelnummer]
By armen ende rijcke.
Veel steden met een stout bestaen,
Die namen doe Waertgelders aen,
Te Leyden was een Schansse,
Den Prins die sagh dit spel vast aen,
Ga naar voetnoot234.
235[regelnummer]
Die keerden haest de kansse.
De Staten ook met wijs verstant,
Siende tbederf vant gantsche landt,
Door deenigheyt ghebroken,
Ga naar voetnoot238:
Sy namen in bewaerder handt
Ga naar voetnoot239.
Ga naar voetnoot239.,
240[regelnummer]
Die dit vyer ginghen stoken.
Om sgeloofs saken altemael,
Wert een Synode Nationael,
Binnen Dordrecht bescheyden,
Daer veel gheleerde principael,
245[regelnummer]
T'verschil gantsch wederleyden.
Int Jaer sestienhondert achtien,
Isser in dees landen ghesien,
Een Steert-Ster of Komete,
Maer wat dit wonder magh bedien,
250[regelnummer]
Kan niemant als God weten.
| |
[pagina 189]
| |
T'zijn teeckens dat opt aertsche dal,
Ga naar voetnoot251–255
Krijgh en beroerten komen sal,
En groote Heeren sterven,
En dit bemercken wy oock al,
255[regelnummer]
Die rust door onrust derven.
d'Advocaat
Oldenbarnevelt:
Zijnde ghevanckelijck ghestelt,
Als meester vande Fakcy,
En s'landts bederf, tweedracht gewelt,
260[regelnummer]
Men pretendeerden Akcy
Ga naar voetnoot260..
Nae't scherp examieneren staeg,
Is hy onthooft in sGravenhaeg,
In Mey was den dertienden,
Ga naar voetnoot263.
Veel zijn gebannen tis een plaegh,
265[regelnummer]
Voor sijn me-maets en vrienden.
Aldus is dees onrustigheyt,
Door wijsen Raet ter neergeleyt,
Oft schoon de twisters haten,
Dies wert God lof en danck geseyt,
270[regelnummer]
Voor Prins en Heeren Staten.
Voort lest eermen dit besluyt,
Ga naar voetnoot271–280
En maghmen hier niet laten uyt,
Een weynigh van Bohemen,
Daer den Paltzgraef die edel spruyt,
275[regelnummer]
Is Koning wy vernemen.
Tgaet met den Keyser daer toe
Ga naar voetnoot276.
schier,
Als met
Philips gedaen heeft hier,
Door straf en streng regeeren,
Die slants hantvesten werpt int vyer,
280[regelnummer]
Dan moetmen hem verweeren.
Dus maeckt de Heer den droeven blijd,
En bedruckten hy bevrijd,
Hy sal niemant verlaten:
Die hem met hert en mondt belijdt
285[regelnummer]
Komt hy altijt te baten.
|
|