Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend174.
| |
[pagina 106]
| |
Ick heb gheschooten wel dertich weken
Ga naar voetnoot21.
Seer wel bekent,
Ick sieder so menich cogelken steken
In die wallen tOostent.
25[regelnummer]
Sy hebben met veel verraderijen,
Alst is bekent
Ghesocht en met veel schelmerijen,
Te crijghen Oostent.
Des manendachs na drie Coninghen
30[regelnummer]
Tis wel bekent,
Doen meenden hy na sijnen sin
Te winnen Oostent.
Drie stormen ginck hy lustich waghen
Tis wel bekent
35[regelnummer]
Ons volck hebbense afgheslaghen,
Al uyt Oostent.
Dit stormen duerden haest drie uren
Met groot torment
Ons volck sloeghen sonder treuren,
40[regelnummer]
Weer uyt Oostent.
Sy meenden in die stadt te blijven
Seer excelent,
Men sach die Speckten
Ga naar voetnoot43. ter
Zeewaert drijven,
Al van Oostent.
45[regelnummer]
Ons volck haer op die ou stadt lieten
Seer excelent,
Met grof gheschut onder haer schieten,
Ga naar voetnoot47.
Al uyt Oostent.
Wy moeten haer noch leeren krijghen
50[regelnummer]
Seer excelent,
Die Speckten sachmen ter Zeewaert vlieghen,
Ga naar voetnoot51.
Al voor Oostent.
Ontrent by vijf-entwintich hondert
Of daer ontrent,
55[regelnummer]
Zijnder ghebleven sy waren verwondert,
Al voor Oostent.
| |
[pagina 107]
| |
Daer zijn ghebleven twee Gouverneuren
Seer wel bekent,
Met vier Cornellen die moesten treuren
60[regelnummer]
Al voor Oostent.
Die van Sluys die is om t'leven
Tis wel bekent,
Die van Antwerpen is ghebleven,
Bidt voor Oostent.
65[regelnummer]
Cruyt en loot dat wy haer schoncken
Seer excelent,
Daer sijn ses hondert specken verdroncken,
Ga naar voetnoot67.
Al by Oostent.
Ons volck die betaeldense algaren,
70[regelnummer]
Seer excelent,
Die aen den Coninck ten achteren waren
Ga naar voetnoot71:
Al voor Oostent.
Nu hebben ons Heeren en vrome Staten
Dat is bekent,
75[regelnummer]
Veel Bootsghesellen en soldaten
Ghesonden t'Oostent.
Daer sal nu alle vierendeel jaren
Seer excelent,
Altijt verversinghe van volck in varen,
80[regelnummer]
Al in Oostent.
My dunkt waer hy daer van met eeren
Uut dat ellent,
Hy sou niet lichtelijck comen weere,
Al voor Oostent.
85[regelnummer]
Hy riep soo deerlijck om hulp aan Lieven
Ga naar voetnoot85.
O standaert van Gent,
Comt my te baet, waer meucht ghy blijven
Al voor Oostent.
Lieven sey, ick hebt verswooren
Ga naar voetnoot89.,
90[regelnummer]
Adieu Oostent,
Ons hooft is te groot
Ga naar voetnoot91., men brant daer hooren
Ga naar voetnoot+,
Wy blijven te Gent.
| |
[pagina 108]
| |
Al is
Albertus opgheblasen,
Ga naar voetnoot93
Met groot torment,
95[regelnummer]
Nu crijcht hyt niet, al sou hy rasen
Met God Oostent.
En bidt oock met een vast vertrouwen,
Dits mijnen wins,
Voor Graef
Maurits van Nassouwen,
100[regelnummer]
En die Jonghen Prins.
Ga naar voetnoot100:
En oock voor de Staten der Landen,
Ga naar voetnoot101:
Bidt al dat leeft,
Datse God in goet verstanden,
En wijsheyt gheeft.
105[regelnummer]
En oock die soo trouwelijck vechten,
Met goet raet wijs,
Die vroome Ruyters en cloecke knechten,
God geef haer prijs.
Oorlof aen arm en rijcken,
110[regelnummer]
Bidt God bekent,
Dat den Vyant met schanden moet wijcken
Al van Oostent.
|
|