Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 316]
| |
139.
| |
[pagina 317]
| |
Dat ghy voor een moorder wordt geacht
Hebt ghy dach ende nacht,, verradelijck bewesen
Aen den Prins van Orangien, die met voordacht
Door de Goddelijcke cracht,, voor deerste reys was genesen:
20[regelnummer]
Ick swijch noch van ander Heeren gepresen
Daer uut dat gheresen,, is dit Oorloch fel,
Mach ick dan niet voor u tyranny vreesen,
Of daer tegens opstaen moedich en rebel?
Ick meen wel van jae, want men siet daghelicx wel
25[regelnummer]
Dat ghy met boos opstel
Ga naar voetnoot25.,, soeckt te
verslinnen
Tgoet, bloet, van man
Ga naar voetnoot26., wijf, maecht, en jonck
gesel,
Om soo moordadelicken mijn Tuyn te verwinnen:
Maer doet vry u best, ghy sult weer werk
Ga naar voetnoot28. vinnen,
Mijn leeu sitter binnen,, die seer fel sonder bril,, siet:
30[regelnummer]
Al ben ic den Prins quijt, ghy crijcht noch so u wil,,
niet.
Als ghy verblijt in mijn beschermers doot,
Ga naar voetnoot31
Ten is daerom geen noot,, voor u gewelt te schromen:
Mijn Tuyn wert versterckt met menich Patrioot,
So haest den moorder schoot,, den Prins t'uwer vromen
Ga naar voetnoot34.,
35[regelnummer]
Want elck heeft nu tcleet van beveynstheyt afgenomen
Denckende tzijn dromen
Ga naar voetnoot36.,, dat wy
vast blijven staen
Op u beloften schoon, ghy sout ons toch betoomen
Met u Inquisitie om aen een staeck te braen:
Dus hebt ghy geen geloof dan by u moorders plaen,
40[regelnummer]
Die ghy my sent ter baen,, om de Tuyn deur te
wroeten,
Dan elck een is bereyt fel tegens haer te slaen,
So lanck als sy moghen met handen ende voeten:
Daerom verpijnt u niet met Perdoen my te groeten,
U sal wraec gemoeten,, eer dat ghy stil,, vliet
Ga naar voetnoot44.,
45[regelnummer]
Al ben ick den Prins quijt, ghy crijcht noch so u wil,,
niet.
Prince.
Ghy en denct niet eens om Gods Princelicke hant,
Ga naar voetnoot46.
Die can brengen tot schant,, Rijcken, Steden en Heeren,
Dan alleen in te slocken menich Coninck zijn landt,
Om boven al ghemant
Ga naar voetnoot49.,, de Weerelt te regeeren,
50[regelnummer]
Waer door dat Coninghen, Princen van u keeren,
En my assisteren, met ghelt, goet, bloet en raet,
Twelck u Rijck noch int endt sal doen verneeren,
Oock tot schande brengen al u moordaders quaet,
| |
[pagina 318]
| |
Gelijck is gebleecken aen Pharo metter daet
55[regelnummer]
Doen God hem obstinaet,, int Roo meyr liet
verdrencken,
Waert ghi dit gedachtich, hoe wel tmijn niet en schaet
Met moort, brant noch verraet,, en sout ghy niemant
krencken:
Maer nu sal ic eewich u tyrannij gedencken,
En met lof beschencken,, als my binnen Madril,, schiet:
Ga naar voetnoot59:
60[regelnummer]
Al ben ic den Prins quijt, ghy crijcht noch so u wil,,
niet.
Twoort sal dueren. Ga naar voetnoot+ |
|