Geuzenliedboek

[p. 295]

129.
Refereyn, Waer mede die nieuwe opgerechte Camer binnen Uutrecht, dExcellentie vanden Prince van Orangien wellecoem gheheeten hebben opten xviij. Augusti. 1577. ⁺

Ghenadige hoochgheboren Vorst Prince excellent,
Wiens heerlicke Renomme ^2., tot inden Hemel vlicht:
Wien Godt als een voorvechter, zijn hulp heeft toeghesent,
Die meer door goetheyt ende een lieflick ghesicht ^4–9.
Vermach, dan door tyrannye, Duck Dalba den booswicht
Heeft dees ons Vaders stadt comen exploicteren,
En door sijn Spaensche bloethonden oyt aengericht,
Want al hebt ghy, genadige Vorst, moeten absenteren:
En laten teghens u wil, ons Burghers oppresseren,
Nochtans en heeft ons Pharo, door zijn ghewelt
U Princelijcke liefde, u barmherticheyts converseren
Soo uut onsluyder herten niet aen deen sijde ghestelt ^12.
Of wy en hebben d'uyren uwes affwesens ghetelt:
Weest dan wellecoem Prince aller eeren weerdich,
Die noyt sijt bevonden bloetgierich noch hooveerdich.

Den almachtigen God ^16., wiens oogen tall deurstralen,
Weet dat wy langhe hier na hebben ghesouhaiteert ^17.
Om u Vorstelijcke Ghenade weder in te halen,
En te bidden u Excellencie hem daer toe verneert, ^19.
Dat hy over ons als hy plach nu ^20. voortaen regeert:
Al hebben wilde dieren in u plaetse geseten,
En obstinatelick tegens u Excellentie ^22. gerebelleert,

+ No. 129. Naar A. Verder in B-D. F-M. S. Bij V.L. CXXV.
In de Bibl. Thysiana bevindt zich een pamflet (Petit n^o 240), hetwelk behalve dit ook nog een afscheidsreferein aan den Prins van dezelfde kamer bevat, ‘Met noch sommige constelicke ghedichten, op desen tijt binnen Antwerpen ghemaeckt.’
Bor, I, 832 maakt van dit referein melding en zegt, dat het werd voorgedragen door Huig Egbertsz van Enschede, die dus waarschijnlijk ook de dichter was.
De belangrijkste varianten uit het pamflet nemen wij hier op, met de aanwijzing Th.
Zie nog de aantekening achteraan.

2. Renomme. I. J. L. M. S Fame.

4–9. Beter in Th:

Die meer vermach door goetheyt en lieflick ghesicht,
Dan Duc d'Albe door tyranny heeft uutghericht,
Oft in dees ons Vaders stadt kond exploiteren,
Met zijn Spaensche bloethonden, als een booswicht,
Die u Genedighe Vorst, deed absenteren,
En ons Burgers soo moordadich ginck oppresseren,

12. Th: Also uut onse herten niet gestelt.

16. Th: D'almogende God.

17. Th: Weet, dat wy lang zijn coemste hebben begheert.

19. Th: En te bidden dat zijn Excellencie.

20. nu ontbreekt in I. J. L. M. S.

22. u Excellentie. Th u Genade.

[p. 296]

 

U gheboden veracht, u statuyten versmeten,

 

Nochtans hopen dat dit ons niet en sal worden gheweten, ^24–26.

25

Dat ^25. u te versetten ⁺ nemmermeer ons wil is geweest,

 

Oft oyt geadvoyeert ^26. des wreeden tyrans ontheten ⁺:

 

Dan Godt heeft met desen troubel en tempeest

 

U, sijnen David, willen proeven aldermeest:

 

Weest dan wellecoem Prince aller eeren weerdich,

30

Die noyt zijt bevonden bloetgierich noch hooveerdich.

 

 

 

En ghelijck wy nu presenteeren dit hert ^31. bloedich

 

Soo soud u Excellentie waert niet te swaerlijck,

 

Dat ghy ^33. van binnen condt beschouwen, ons ootmoedich

 

Bevinden metter daet, ende sien seer claerlick,

35

Dattet selfde tot u ghenade staet voorwaerlick,

 

Met liefde doorschoten ^36., en langt met gantser crachten

 

Gelijc den visch naer tversch water langet vervaerlick ^37.

 

Omme uwe genade te dienen met bloedigen vachten,

 

En te helpen defenderen ^39. na onser machten.

40

Neempt dan magnifycque, Hoochgheboren Heere,

 

Voor een recompense sober, en cleyn van achte,

 

Dat ghy ons uut de slavernije hebt gaen libereren:

 

Ons ootmoedich Hert, dat wy u presenteren,

 

En weest wellecoem Prince aller eeren weerdich,

45

Die noyt sijt bevonden bloetgierich noch hoveerdich.

 

 

 

Comt dan Prince wy roepen met stemmen, hert, en alle lidt ^46.,

 

Weest wellecoem, weerdich als een Coninck te sijn ghehult:

 

Weest wellecoem, den tweeden gheboren Davidt ^48.,

 

Weest wellecoem, wiens ghenade het al vervult, ^49.

50

Weest wellecoem, verghevende ons de schult

 

Dat wy u dus langhe buyten hebben gheslooten,

 

Ghelijc wy hoopen dat ghy doet, want u genadich gedult ^52.

 

Noyt sijn vyant als vyant heeft verstooten:

 

Weest wellecoem, wiens liefde alle herten heeft doorschoten,

24–26. In Th:

Ons u onderdanen met haer tanden ghereten,
Die dus lang met tyranny verdruct zijn gheweest,
U afwesen heeft meest ons herte duerbeten,

25. Dat: omdat.

+ — versetten: verwerpen.

26. geadvoyeert: goedgekeurd.

+ — ontheten: bevelen.

31. hert ontbreekt in A, maar staat in alle andere. Th dit bloedich' hert,.

33. Dat ghy. Th Dat hy. — ootmoedich. Th ootmoedich' hert,. Blijkbaar heeft Th in vs. 31 en 33 de juiste lezing. In A (of zijn voorbeeld) is in beide verzen hert weggevallen, dat door de latere alleen in vs. 31, maar op de verkeerde plaats, hersteld is.

36. doorschoten, gewoonlijk alleen gebruikt, wanneer er sprake is van de liefde van personen van verschillend geslacht, van de pijl van Amor.

37. vervaerlick, adverbium: hevig. — Th heeft ordinaerlijck: gewoonlik, naar de regel der natuur.

39. defenderen. Th beschermen.

46. alle lidt. Th ghemoet.

48. gheboren Davidt. Th David Edel bloet.

49. Th: Die ons allen met vrede en vreuchde vervult,.

52. A wat i. p. v. want, drukfout. Th: Als wy vertrouwen, want u genadich gedult.

[p. 297]

55

Weest wellecoem, Pays ende Vrede, waerachtighe fondament, ^55.

 

Weest wellecoem, die als groeyende loten

 

Doet weder wassen de neeringhe in allen ent:

 

Weest wellecoem Vader, by ons als u kinderen went ^58.

 

Weest wellecoem Prince aller eeren weerdich,

60

Die noyt sijt bevonden bloetgierich noch hoveerdich.

55. Th: Weest willecoem, van peys en vrede 't fundament,.

58. went is zeker als bijvorm van woont bedoeld, maar de lezing van Th zal wel de ware zijn: Weest willecoem by u kinderen als Vader excellent,.