Geuzenliedboek

80.
Den iij. Psalm Ducis Albani, ⁺

op de wijse vanden 3.Psal. Hoe veel is des Volcx.

Hoe veel volcx O Paus heer,, dat my benijdt ^1. so seer,
Dees Lutranen my quellen:
Sy morren tegens mijn,, end sterc te Velde zijn,
Als Ketters sy haer stellen:
Ick hoor daer sijn voorwaer,, veel die daer spreken claer, ^5.
Vergaen sijn al sijn crachten:
Melis en helpt hem niet,, Paus laet hem int verdriet,
TPlaccaet sy niet en achten.

O Inquisity jent,, die my hier hebt ghesent,
En my die eer woudt gheven,
Dat ick der Ketters bloet ^11.,, Soud brenghen onder voet
Waer is u hulp ghebleven?
Ghy laet my in den noot ^13.,, al soud ick blijven doot:
Want tzijn al Apostaten ^14.,
Vranckrijck is afgewent,, Englant, tis u bekent,
Hebben my gants verlaten.

+ No. 80. Naar A. Verder in E. I en alle latere, behalve K. S. V. Bij V. L. LXIX; Van Vloten, II, 19.
De wijs is naar de 3e psalm van Datheen, zie ook n^o 38.
De tijd zal denkelik wat later zijn dan die van de andere boetpsalmen. A geeft bij de ondertekening als jaartal 1571, maar al zal de gehele ondertekening wel aan een vliegend blaadje zijn ontleend, er moet hier wel een drukfout voor 1573 staan. In de oudste drukken stonden de psalmen 3 en 4 waarschijnlik niet, want de drukken van de type B missen ze. De volgorde is dus voor de datering van geen betekenis, want de drukker van A heeft de andere boetpsalmen eenvoudig geplaatst na de twee, die hij reeds in zijn voorbeeld vond. Maar de inhoud wijst naar een ietwat latere periode. De ps. is enigszins gevolgd naar Psalm III. Ook in het Gentse hs. ontbreekt deze 3e Psalm. Toch is er wel geen twijfel aan, of hij is ook van Reael.

1. benijdt: haat.

5. vlgg.: Multi dicunt animae meae: Non est salus ipsi in Deo ejus.

11. bloet: geslacht.

13. noot. A doot, drukfout, in geen der andere overgenomen.

14. Apostaten: afvalligen.

[p. 188]

 

Coemt Paus heylige Man,, End slaet met uwen Ban

 

Dapper al mijn vyanden:

 

Sendt my u Hoeren gelt,, oft ick sal moeten tVelt

20

Ruymen met grooter schanden

 

Ick volchde uwen Raet,, den thienden penninck quaet

 

Brengt my tot een ruyne:

 

Want ick vind dat gewis, den Thienden Penninck is, ²³

 

Der Geusen medecyne.

 

 

25

Prinslicke Astaroth ^25.,, Sathan coemt uut het Coth

 

Met al u Helsche Benden:

 

Beelzebub coemt voort,, Lucifer doet die Moort,

 

End wilt my hulpe senden:

 

Doet ghy nu gheen bystandt,, so raken wy vant Landt,

30

Sy willen revolteeren,

 

Soecken een ander Heer,, end volghen Christi Leer,

 

Dus sietmen tRadt verkeeren.

Liefde vermacht al fecit. Anno 1571.

23 vlgg.: Door de tiende penning hebben de Geuzen weer macht gekregen.

25. Astaroth, Phoeniciese godin. — het Coth: hok, gevangenis, hier: de hel.