52.
Psalmen van Penitencie
Duci Albani. Volcht den eersten Psalm.
Ga naar voetnoot+
Na de wijse vanden ij. Psalm. Waerom raest
dat, etc.
Waerom comen sy inden Briel te samen?
Wat ist datmen te Vlissinghen nu doet,
En tEnchuysen, om my te gaen beschamen?
5[regelnummer]
Met Coninghen sy hen connen verbinden
My te bestrijden, en gants te verslinden,
En mijnen Godt die Paus met gantser macht.
10[regelnummer]
Den Tienden Penninck met al haer beswaren,
En willen my voor vyandt gaen verclaren:
My met al mijn Spangiarden hooch ghepresen
Willen sy gantschelick te Lande uutslaen,
15[regelnummer]
Den Paus willen sy niet ghehoorsaem wesen,
Noch dienen Melis in die halve Maen.
Maer ick sal noch dapper comen te velt,
Om haer te dwinghen dat sy mijn beelt eeren
Dat Thantwerpen opt Casteel is ghestelt,
20[regelnummer]
Daer aen sy mijn Commissy sullen leeren:
Maer sy comen tsamen met grooten hoopen,
Den Tienden Penninck sal ick dier becoopen,
En dat ick den Adel heb gants verplet.
| |
Van mijn Coninck, end Inquisicy mede:
En heeft die Paus my niet claer toegheseyt
Dat ick het Landt besitten sal in vrede:
Maer sal ick dus mijn loon van haer verwachten,
30[regelnummer]
Dat ick haer aller Beudel ben gheweest,
Datmen my sonder hulpe laet versmachten,
Is dit het loon van dat ghecroonde Beest?
Princelicke Catholijcken vailiant,
Raept, schraept u gelt, en wilt my bystant senden:
35[regelnummer]
Want verliesen wy nu dat Nederlant,
In Vranckrijck sal onse Rijck gantslick enden:
In Spaengien salt oock niet al te lang dueren,
Liefde vermacht al: fecit 1572.
|
-
voetnoot+
- No. 52. Naar A, reeds opgenomen in φ. Ook in alle andere,
behalve S. V. Bij V.L. LXVIII Van Vloten II, 17; Wackernagel. no
84.
De vier boetpsalmen van
Alva, waarvan in B-D. F-H. K maar twee worden
gevonden, zijn, alle van de vruchtbare dichter van geuzenliederen
Laurens Jacobszoon Reael. Zie over hem bij
no 42. Ze behoren tot de meest verdienstelike van het genre. Het is
zeer mogelik dat de dichter meer dan het ons bekende viertal heeft willen maken
of inderdaad gemaakt heeft; de kerk kent 7 eigenlike boetpsalmen; maar een
bepaald pendant daarvan heeft de dichter niet willen geven, want alleen de
tweede psalm van Alva is op de wijs van een der kerkelike boetpsalmen (L, vulg.
LI) gemaakt. Wel bevat ook deze eerste eenige punten van overeenkomst met ps.
II van de vulgata. Volgens het Gentse handschrift (zie bij no 42) is
dit gedicht van 26 April 1572. Breen betwijfelt de juistheid dezer opgave,
omdat er sprake is van Enkhuizen, dat zich eerst 21 Mei voor de Prins
verklaarde.
-
voetnootl.
- Vgl. Vulgata, Ps. II, 1: Quare fremuerunt
Gentes?
-
voetnoot6, 7.
- Vgl. ib. vs. 2: Astiterunt reges terrae, et
principes convenerunt in unum, adversus Dominum, et adversus Christum
eius.
-
voetnoot9.
- Vgl. ib. vs. 3; proijciamus a nobis iugum
ipsorum.
-
voetnoot11:
- Zij willen niet erkennen, dat ik op last van de
Koning handel.
-
voetnoot22.
- diegenen, waarvoor ik helemaal niet bang was
geweest.
-
voetnoot25.
- Naar de vulgaat, Ps. II, 6: Ego
autem rex constitutus sum etc. De Statenvertaling heeft: Ick doch hebbe mijn
Koningh gesalft over Sion.
-
voetnoot38.
-
aenhessen: aanblazen. De bedoeling zal wel zijn:
Italië heeft den Paus gehoond. Vgl. het overeenkomstig gebruik van
aanfluiten.
-
voetnoot39.
-
schueren zal wel in de zin van schoonmaken,
opredden te nemen zijn, en met de byecorf wordt waarschijnlik met
toespeling op
Marnix' boek, dat in 1569 is uitgekomen, de
kerk bedoeld.
-
voetnoot40.
-
Ite, Missa est: gaat, de bijeenkomst is
geëindigd. De woorden waarmee aan de gemeente het einde der mis wordt
medegedeeld.
|