Geuzenliedboek

35.
Een ander vanden thienden penninck ⁺

Op de wijse, Wilt my niet straffen Heere.

O Heere wilt u erbarmen
Over tsuchten en karmen
Van ons ^3. Armen eenpaer ⁺:
Want wy zijn in groot lijden,
O Heer wilt ons bevrijden
Uut dees benautheyt swaer.

O Heer wilt van ons weeren,
Die den Tienden Penninck begheeren,
Die tLandt regieren fel:
End u Volck overlasten:
Ontslaet ons dese gasten,
En van so groot ghequel.

Haer Hooft is Duck de Alve,
De Paus die staet het halve ^14.,
Om tLandt te beroven onsoet ¹⁵
Legghen sy listige laghen.
O Heer wiltse verjaghen,
Dit snoot Spaensche ghebroet.

Sijn dit niet fraey ghesellen,
Sy nemen Wol en Vellen,
Al van ons Schaepkens slecht ^21.,
Die lancx den dijcke loopen, ^{22. 37}
O Heer laetse becoopen
Seven dobbel haer onrecht.

Ghy segt O Heer van allen,
Dat Babel is ghevallen,
Coemt maeckt u Woorden waer:
Laet nu den Slach ghebeuren,
Dat Babylon sal treuren,
Met zijn valsche dienaer.

O Heere Godt almachtich,
U Woorden zijn waerachtich,
So Joannes schrijft openbaer:
Dat haren val sal comen
In een ure, dan salmen romen
Uwer woorden voorwaer.

+ No. 35. Naar A, reeds in de oudste druk φ opgenomen. Verder in B. C. D. F-M. S. Bij V.L. XXXVIII.
De wijze is die van Ps. VI van Datheen.
De tijd is 1569.
Het opschrift luidt in B: Een nieu Liedeken, enz.; in de latere kortaf: Een Liedeken.
Is er een reden, dat het liedje in bijna alle oude drukken wel, in bijna alle nieuwe niet te lezen staat? Het is het enige lied, waar aan de tiende penning een even grote betekenis wordt gehecht als aan de godsdienstkwestie. Is het mogelik, dat het daarom door de lateren, die liever in de strijd de geloofskwestie op de voorgrond zagen, is geschrapt?
[De door K. vermoede reden zal wel de ware zijn, in zooverre dat de lateren minder aan den tienden penning dachten en dus dit liedje al gauw in aanmerking kwam om plaats te maken voor een ander. L.]

3. ons, pers. voornw.;

+ — eenpaer: gelijkelik, allen te zamen.

14. staet het halve: neemt de helft voor zijn rekening.

15 vlg. I-S lezen:

t'Landt te scheeren onsoet,
Zy legghen

21. slecht: onnoozel.

22. De schapen van de arme lieden, die geen weide hebben, grazen langs de dijk, langs de weg. C.D.F-H.K, lezen: Die lamren d. d. l.; I.J.L.M.S: Die Lammers den Dijck inloopen.

37 vlg. Deze strophe alleen in A.

[p. 74]

 

Wee u Moorders onreyne,

 

Die sulck vreemt gespuys vileyne,

 

So troulick bystant doet,

40

Om u trouwe Nabueren

 

Te vernielen en verscheuren,

 

Als Wolven seer verwoet