Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 58]
| |
30.
| |
[pagina 59]
| |
Tverloren Hoopken
Ga naar voetnoot29. sachmen staen
30[regelnummer]
Omtrent de Galgh daer teghen,
De Dubbelsolders
Ga naar voetnoot31. Westwaert aen,
Waren hoogher gheleghen:
De Duytsche Schutten lancx het Moer
Ga naar voetnoot33.,
Elck meest met een nieu lanck Spaensch Roer
Ga naar voetnoot34.,
35[regelnummer]
Vanden Vyant ghecreghen.
Den Graef van Arenberch seer heet,
Sachmen vlijtich
Ga naar voetnoot37.
aanrijden,
Met thien Vaendlen Spangiaerden wreet,
Sy dansten, en benijden
40[regelnummer]
Dat de vyf Vaendlen uut Vrieslant,
Met hen teghen een cleyn Vyant,
Als nu souden gaen strijden.
Met voeten (sprack elck) sullen wy
Dit volck wel haest wech stoppen
Ga naar voetnoot44.:
45[regelnummer]
Duymijsers
Ga naar voetnoot45., ketenen daer
by
Haddense reedt met stroppen.
Haer Leuse was: Hangh op, Slaet doot:
Maer buyten tBosch nu staende bloot,
Soo clauden veel haer coppen.
50[regelnummer]
Arenberch heeft sick
Ga naar voetnoot50. eerst vertoont,
Sijn achtiender te Paerde:
Tgheschut ghestelt, ginck los, tverschoont
Nassous volck, tdoock na dAerde:
Den Ruyteren en treftet niet,
55[regelnummer]
Dat Dubbelsolders is gheschiet,
Was oock van cleynder waerde.
Veel Spaengiaerts schoten terstont los,
Nassous volck cost bet ramen
Ga naar voetnoot58.:
Sijn Ruyters renden stracks na tBos,
60[regelnummer]
Die tgrof gheschut in namen:
Die Walen volchden uut haer gracht,
Die Dubbelsolders oock met macht
Met
Graef Lodewijck aen quamen.
| |
[pagina 60]
| |
De Spiessen druckten in seer hert,
65[regelnummer]
Men hoorde Sweerden clincken:
Menich goet Roer ghebroken wert,
Om tSpaengiaerts cop te crincken:
Elc drong dweers door, schoot, smeet, en stack,
Soo dat der Spaengiaerts oorden brack,
70[regelnummer]
En lieten den moedt sincken.
Vijf Vaendlen Duytschen vluchten haest,
Die dander snel na liepen:
Die Spaengiaerts staende seer verbaest
Ga naar voetnoot73.,
Misericorde riepen:
Ga naar voetnoot74:
75[regelnummer]
Was van haer op Godt niet ghelet,
Deerlicken sy ontsliepen.
God zy met ons, de Leuse was,
Van het volck van
Nassouwen:
80[regelnummer]
Warachtich wast soo op dat pas,
Een yeghelick mocht aenschouwen:
Hy maecte hert ende handen sterck,
Ende wrocht daer door zijn wonderwerck,
Met haer die hem betrouwen.
85[regelnummer]
Gheen half ure en heeft dit gheduert,
Den Slach die nam een eynde:
De Loopers
Ga naar voetnoot87. hebbent meest besuert,
Al door Nassouwens Bende:
Opt Moer, en tBosch, een mijl int rondt,
90[regelnummer]
Men Spangiaerts ende Duytschen vont
Meest doot, waer men sick wende.
In den Dollaert wijdt en seer groot
Verdroncken se by hoopen:
Arenberchs Peert viel in een Sloot,
95[regelnummer]
Dies moest hijt oock becoopen:
Thooft, zijde, hals waren doorwondt,
Dies hijt bestorf in corter stondt,
En
Groesbeeck
Ga naar voetnoot98.
ist ontloopen.
Van dit volck men begraven sach
100[regelnummer]
Over de achtienhondert:
Wat men noch vondt na desen dach
Dat sy hier uutghesondert:
Nassous volck die doot bleven daer,
| |
[pagina 61]
| |
Waren gheen veertich dit is waer,
105[regelnummer]
In Gods werck u verwondert.
Doch Graef Adolff seer onversaeft
Ga naar voetnoot106.,
Is daer oock doot ghebleven:
Graef Loodwijcks Cantzler
Ga naar voetnoot108. wel begaeft
Die liet daer oock zijn leven:
110[regelnummer]
Veel zijn ghewont, die stonden stijf
Ga naar voetnoot110.
Doch hebben meest gheen noot vant lijf,
Godt wil haer sterckte gheven.
Tweehondert dertich Duytschen cloeck
Hier oock ghevangen laghen:
115[regelnummer]
Arenberch had ghedaen versoeck,
Om menich Monicks Waghen,
Wel vol van Cruyt, cloten, Broot, Wijn,
Dese meest al ghebleven zijn:
Elc Peert wert uutgheslaghen
Ga naar voetnoot119..
120[regelnummer]
Tgeschut, Ut, Re, Mi, Fa, Sol, La.
Ga naar voetnoot120.
Uut Groeninghen ses stucken,
Die volghen nu
Graef Loodwijck na
De Heer laet doch ghelucken,
Dat de vyanden van zijn Woort,
125[regelnummer]
Als dese corts werden versmoort,
Die noch Vrome verdrucken.
Mensch, dees saeck doch niet toe en schrijft
Den mensch, want twaer gheloghen:
Want tis Godt die de selfde drijft,
130[regelnummer]
Al heeft hijt langh vertoghen
Ga naar voetnoot130.:
Sulcks was wel onser sonden schult
En zijn tijt was noch niet vervult,
Meer is in zijn vermoghen.
O Heer, u zy lof ende danck,
135[regelnummer]
Van uwe overwinnen
Sterckt ons gemoet, noch swack en cranck,
Met uwen Gheest van binnen,
Dat het bid, en betrouwe vast,
Soo sult ghy corts van
Ga naar voetnoot139.
overlast
140[regelnummer]
Helpen die u beminnen.
Weest die ghy zijt. Ga naar voetnoot+ |
|