Geuzenliedboek
(1924-1925)–Anoniem Geuzenliedboek– Auteursrecht onbekend
[pagina 62]
| |
31.
| |
[pagina 63]
| |
Soo ben ick een arme Grave
Ga naar voetnoot21, 22.
Daer toe gheen Edelman:
Niemant hem antwoort gave
Dies sprack den Grave nu wel an.
25[regelnummer]
De Grave nam sonder trueren
Een Cussen, hoort dit bedien
Daer op hy den doot wilde besueren
Ga naar voetnoot27.
En booch daer op zijn knien,
Te samen leyde hy zijn handen,
30[regelnummer]
Ten Hemel siende seer soet,
Godt doende zijn Offerhande,
Die edel Grave goet.
Als zijn knien waren gheboghen,
En zijn handen waren ghevoecht,
35[regelnummer]
Een heeft dat sweert uutghetoghen,
Daermen hem zijn hooft af sloech:
Sijn bloet sachmen daer stralen,
Edel van Ordens verbont,
Ga naar voetnoot38:
Godt sal die wrake verhalen
Ga naar voetnoot39.
40[regelnummer]
Van die Grave van Egmondt.
Terstont daer na quam vooren
Edel van Stam en Bloet,
Die Edele Graef van Horen,
Liefhebbende Gods woort soet,
45[regelnummer]
Lieflijck sachmen hem daer treden,
Als een Slachtschaep in noot
Comende ter selver steden,
Daer hy moste sterven den doot.
Ga naar voetnoot48.
Egmont die daer lach eenpare
Ga naar voetnoot49.
Ga naar voetnoot+
50[regelnummer]
Ghedeckt met een cleet dicht,
Wert hijt aen zijn voeten geware,
Dies hy tcleet heeft opgelicht:
En sprack met cloecke reden
Sijt ghy daer Egmont?
55[regelnummer]
Sijt ghy my voor ghetreden,
So wil ick u volghen terstont.
| |
[pagina 64]
| |
Baals Priester met zijne cluchten
Tradt tot den Grave groot:
Gaet van my (sprack hy met suchten)
60[regelnummer]
Want ghy doet my nu
Ga naar voetnoot60.
aen den doot:
Hy wist wiese waren al voren,
Des duyvels en sPaus ghebroet,
Van Antechristus gheboren,
Die daer dorsten na donnoosel bloet.
65[regelnummer]
Een Cussen heeft hy ghevonden
Daer hy op booch zijn knien,
Tot den Hemel sachmen hem sien:
Hy voer uut dese Warande
Ga naar voetnoot69.,
70[regelnummer]
Sprekende seer onbevreest,
O Heer in dees Offrande,
Beveel ick u mijnen gheest.
Als hy zijn knien had gheboghen
Ga naar voetnoot73
En zijn handen had ghevoecht,
75[regelnummer]
Een heeft dat Sweert uutghetoghen
Ga naar voetnoot75.,
Die den Grave zijn hooft af sloech,
Aldus sachmen crincken
Ga naar voetnoot77.,
Den Edelen Grave minioot
Ga naar voetnoot78.,
O Godt wilt toch ghedincken,
80[regelnummer]
Den Tyran die hem bracht in noot.
Twee Broeders in goede zeden
Ga naar voetnoot81.,
Van Batenburch twee Heeren groot,
Ga naar voetnoot82.
Bervoets sachmense treden,
En bloots hoofts al na den doot,
85[regelnummer]
Singhende uut helder kelen
Uut David den sesten Psalm:
Straft my niet Heer in velen:
Tot Godt quam haerlieder galm.
| |
[pagina 65]
| |
Vry moedich int openbare
90[regelnummer]
Aenriepen sy haren Schepper groot:
De Trommelen ginghen allegare,
En sloeghen daer al accoort:
De Jongste begost te treuren,
Hy liet soo menighen traen,
95[regelnummer]
Om dat het niet mochte ghebeuren,
Dat die lieden hem conden verstaen.
Op den Savel zijn sy ghecomen
Ga naar voetnoot97.
Ga naar voetnoot97
Dees twee jonghe Heeren
Ga naar voetnoot98. soet
Al waer sy met onvervromen
Ga naar voetnoot99.
100[regelnummer]
Moesten storten haer edel bloet
Want men sach haer thooft af smijten
Met noch thien edel mannen schoon
O Godt mijn hert wilt splijten
Als ick daer op denk ydoon.
105[regelnummer]
Groot suchten ende claghen
En weenen ghebrack daer niet:
Men hoorde mans en vrouwen gewaghen,
O Godt wat grooter verdriet
Van dees Nederlantsche Heeren
Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Diemen daer doot en brant,
Met so menich Man, dwelck tsijnen vermeeren
Doet
Ga naar voetnoot112.
Duckdalve den wreeden Tyrant.
| |
[pagina 66]
| |
O Duckdalf met u ghenooten,
Sijt ghy niet sadt van tbloet
115[regelnummer]
Dat ghy in Napels hebt vergoten,
En voor Mets soo menich man goet:
Ga naar voetnoot116
Waren dat niet Schelmsche wracken
Ga naar voetnoot117.,
Dat ghy den onghelesten kalck
Int broot hebt doen backen,
120[regelnummer]
O Nero, Verrader end Schalck.
Al met u bloedighe tanden
Als Pharao en Jesabel
Coemt ghy in dees Nederlanden,
Als Herodes quaet en fel:
125[regelnummer]
Hanghen, moorden en branden,
Ontlijven al metter spoet:
Dus coemt ghy met Babel ter schanden,
Al om tonschuldighe bloet.
|
|