gingen verloren, daar t' nu juist niet te doen was om ‘Boeken, slechts voor Heeren geschreven.’
De openbare meening had voor de vele goede eigenschappen der spinkamergezelligheid geen oog. Te dien tijde begon juist die nuchtere, spottende, vrijpostige geest van Nikolai door te dringen, voor wien het eenige doel des levens bestaat in het opleiden van den mensch tot een nuttig lid der samenleving. Daar geen geldvraag bij het vernietigen van de spinkamervroolijkheid ter spraak kwam, zoo liet de kleinzielige burgerij een der belangrijkste zijden van het volksleven te gronde richten.
Met de bijna overal onderdrukte spinkamergezelligheid is de vroegere zangschool verdwenen. Wat in de plaats is gekomen heeft het karakter niet meer van een leerschool. Meestal is op het vertrouwelijke ‘ondereen’ dat men in de spinkamer vond, het ongezellige publieke der herberg gevolgd, waar het gezang zich niet meer zoo vrij kon ontwikkelen.
De vooruitgang der beschaving brengt natuurlijk ook een verandering van het dorp, van de wieg des Volkslieds, mede.
De zonen van het boerenvolk, aangetrokken door de veelbelovende pracht en heerlijkheden der steden, verlaten hunne dorpen en, door aangeboren schuwheid en uit vrees bespot te worden, wagen zij t' niet meer hunne dorpsliederen te zingen.
Zeker heeft ook de stedeling, vooral degene der hoofdsteden, zijn liederenschat. En vooral de ‘stad der liederen’ heeft haar eigen voortbrengselen, die onder den naam ‘populaire Weener liedekens’ bekend zijn en ook wel een geheel eigenaardig karakter dragen. Niet licht zijn die na te zingen.
Dit eigenaardig lied geeft ook de gevoelsuitdrukking weer van een zekere volksgroep, die in den loop der tijden het gevoel zijner verwantschap met het Duitsche volk meer en meer heeft verloren.
Doch zulke liederen behooren niet tot den Duitschen volksliederenschat. Zoo men die liederen als de lyrische belichaming van de ziel des Duitschen volks moest aanschouwen, dan zou het