Germania. Jaargang 7
(1905)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 503]
| |
[Nummer 9] | |
Latijnen tegen Germanen.
| |
[pagina 504]
| |
Of nu die kunst eenige eeuwen vroeger of later geboren werd, dit neemt niets weg van hare waarde en voortreffelijkheid. Zij is, zij bestaat, en dat is het voornaamste, wat wij moeten onthouden. Er blijft alleen aan te toonen, dat de levensopvatting bij de Germanen, en derhalve ook in hunne beschaving dezelfde niet was, ja, in den grond hemelsbreed verschilde. De haat tegen alles wat Germaansch is, was geweldig bij degenen, die de Grieksch-Latijnsche beschaving boven alles stelden. Door daarop te wijzen zou men reeds doen uitkomen dat met de Germaansche beschaving, veredeld door het Christendom, een nieuw leven werd geboren. En dat nieuw leven ging op, niet met den aanvang onzer tijdrekening, na de geboorte van Christus, maar eeuwen daarna, als het Romeinsch rijk door de Germaansche volkstammen ten onder was gebracht, en Karel de Groote in de Duitsche Rijnlanden den zetel van zijn rijk had gevestigd. Na den Germaanschen heldenkamp treedt de Germaansche beschaving daar op. Hooren wij hoe Leonardo da Vinci de twee beschavingen kenschetst door een treffend voorbeeld: ‘De Oudheid’, zegt hij ‘heeft de schoonheid van het menschelijk lichaam weergegeven, derwijze dat men het niet beter zou kunnen doen. Doch sedert een mensch gestorven is in 't Oosten, maar dien het Westen elken vrijdag beweent, is er eene nieuwe schoonheid met de nieuwe waarheid verschenen’.Ga naar voetnoot(1) Die nieuwe schoonheid en die nieuwe waarheid hebben de Germanen beter begrepen dan de volkeren van Latijnschen oorsprong, welke, ofschoon zij vroeger tot het Christendom behoorden en in hunne beschaving alleen Rome en Athene voortzetteden te veel den stoffelijken mensch, dat wil zeggen, de zinnelijkheid vergood hebben. Waar later de Latijnsche volkeren de nieuwe schoonheid en de nieuwe waarheid beter leerden begrijpen, was het onder den invloed van de nieuwe begrippen, die hun met het | |
[pagina 505]
| |
bloed en de kracht, tijdens de middeneeuwsche volksverhuizingen der Germaansche volkstammen, waren aangevoerd. De kunst der Middeneeuwen is dus niet het uitvloeisel, noch de voortzetting geweest van de kunst der Oudheid. Er ligt een afgrond tusschen beiden. De gothische bouwkunst, zooals de Engelsche estheet John RuskinGa naar voetnoot(1) het duidelijk aantoont, kon slechts bij volkeren uit het Noorden ontstaan. Zij kwam vooral voort uit de Germaansche opvatting van het Christendom. De Germaansche toonkunst, de klankenschoonheid in de harmonie, die Grieken noch Latijnen nooit gekend hebben, ontstond insgelijks in 't Noorden. En waar die bouwkunst en die toonkunst hunnen invloed tot in 't Zuiden lieten gevoelen, was het niet anders dan na een heftig tegenstreven van het zuidelijk ras. Was de zoogenaamde Herleving, die hare goede, maar ook hare slechte zijde heeft gehad, iets anders dan eene uitbarsting van woede tegen de kunst der ‘barbaren van het Noorden’? En die woede was niet alleen bij 't onwetende volk waar te nemen, dat zich tegen de indringende Germaansche volkstammen, Gothen en Franken, verzet had, zij werd ook uitgedrukt door mannen die in de eerste rij der samenleving stonden; door kunstenaars, die goed gevoelden en begrepen, dat een nieuw tijdperk aangebroken was, dat een nieuwe beschaving was ontstaan. Uit de Rijnvallei, zetel van het rijk van Karel de Groote, had zij zich over gansch West- en Zuid-Europa verbreid en doen gelden, ondanks de gestadige tegenwerking der Latijnen. Men noemde het tijdperk dat nu aanbrak ten onrechte de Middeneeuwen, die de verblinde geschiedschrijvers ons zoo dikwijls hebben voorgesteld als een ‘nacht van duizend jaar’ een tijdperk van ruwheid en barbaarschheid. Door honderden aanhalingen zouden wij kunnen staven wat wij hier bevestigen. Natuurlijk moest ‘die nieuwe schoonheid, die nieuwe waarheid’ | |
[pagina 506]
| |
waarvan Da Vinci sprak en die van boven werd bestraald, aan-druischen tegen het gevoel der vergoding van den zinnelijken mensch bij Grieken en Latijnen. Daarbij kwam ook de rassenhaat, die zich lucht heeft gegeven in onbezonnen, driftige uitvallen, die ons nu zoo belachelijk toeschijnen, in eene eeuw waarin de waarheid ten volle is aan 't licht gekomen, en in welke de gelasterde Middeneeuwen allengs in eere worden hersteld. Vele Italianen hadden gewis Germaansch bloed in de aderen, want de Germanen zijn tot in 't Zuiden doorgedrongen; de Italianen hebben dus den invloed van 't Noorden ondergaan gedurende eeuwen; doch dat belette hen niet van ‘barbari tedeschi’ te spreken. Zij, die zich op 't gebied der kunst de rechtstreeksche erfgenamen van Grieken en Latijnen wanen, hadden geene de minste achting voor de kunst dier ‘Barbaren’. Rafaël Sanzio zelf, de beroemde Italiaansche schilder, schreef aan Paus Leo X: ‘De Duitsche bouwwijze, welke in Italië hier en daar is opgetreden, is uiterst van den schoonen stijl der Grieken en Romeinen verwijderd. De Duitschers stellen dikwijls als versiering ergens een opeengehurkt beeldje, slecht gemaakt en nog slechter gedacht, als steunstuk om eenen balk te dragen en andere zonderlinge schepsels en loofwerk zonder zin.’ Zoo drukte de schepper der Madonna's zijnen tegenzin uit voor dien bewonderenswaarden Gothischen stijl, die in 't Noorden was ontstaan. In dat wonderschoon samenstemmend geheel, dat men eene Gothische kerk noemt, zag de Italiaansche kunstenaar niets anders dan de figuurtjes der nissen en der kapiteelen, zonder gevoel te hebben voor den machtigen indruk van een Gothisch gebouw. Daarin vertoonde zich nog eens de geest van het Zuiden, die de menschelijke gestalte niet anders wilde zien dan onder volmaakte goddelijke vormen, gelijk dat bij de Grieken geheeten werd. De invloed der menschen-vergodende Oudheid straalt daar weerom zienlijk door. Die Italiaan kon zich niet verbeelden, dat die versie- | |
[pagina 507]
| |
rende figuurtjes, in de Gothische gebouwen aangebracht, maar bijwerk waren in een prachtig geheel, dat een hooger wezen huldigde dan den mensch in zijne stoffelijke gedaante. En die vooringenomenheid tegen de Gothische kunst bleef eeuwen lang voortbestaan; bij sommigen ontaardde zij in fellen haat, als b.v. bij Voltaire, die beweerde, dat de Gothische kerken den Franschen grond onteerden. Men zal niemand doen gelooven dat bij zooveel miskenning en zulken smaad geen rassenhaat zou gemengd zijn, haat tegen eene kunst, die van anderen dan van Grieksch-Latijnschen oorsprong was. Groote geesten, waaronder zelfs beroemde Fransche dichters, hebben de Gothische kunst zegevierend gewroken. Goethe was de eerste om voor haar storm te loopen in zijne heerlijke bladzijden aan de kathedraal van Straatsburg gewijd. Victor Hugo in Frankrijk en John Ruskin in Engeland hebben later ook die kunst van 't Noorden in hare eer hersteld. Maar nu gebeurde iets anders dat waard is om na te gaan. Als het nu uitgemaakt was, dat die bouwkunst ten minste zoo hoog, zoo niet hooger stond dan de Grieksche, werden er drogredenen uitgevonden om toch aan de Germaansche volkeren de eer niet te laten die kunst te hebben geschapen. De eerste Gothische gebouwen, zei men, waren in 't Noorden van Frankrijk opgetrokken - de Gothische kunst was dus eene Fransche kunst. Hier goochelt men met de woorden; het is slechts een schijn van waarheid. Die Fransche kunst van dien tijd, evenals het Fransche rijk, zooals wij het ons nu voorstellen, bestaan maar in de verbeelding van sommige menschen. Daar bestond op het grondgebied van Gallië een rijk, dat de Franken gesticht hadden, en die Franken waren Germanen. Wie de geschiedenis kent, weet toch wel, dat Germaansche volkstammen, vooral Franken en Gothen, eeuwen lang de heerschappij in westelijk Europa hebben gevoerd, hunne kunst, wetenschap, zeden en gewoonten onder de overwonnenen met hun | |
[pagina 508]
| |
bloed en hun ras verspreidden, dat de Gothen tot in Spanje, Italië en het Oosten waren doorgedrongen, zij, het stoutste, maar ook het meest ontwikkelde onder de Germaansche volkeren. Een bewijs van hunne hooge ontwikkeling levert ons de Gothische bisschop Ulfila te Byzantium die in de IVe eeuw den Bijbel uit het Grieksch in 't Gothisch vertaalde. Die taaltak van den Germaanschen stam is met de stoute en ondernemende Gothen verdwenen; maar in de IVe eeuw reeds was het Gothisch, als taal in staat de uiting van den geest weer te geven van het Grieksch, dat toen de beschaafdste taal der wereld geheeten werd. Dat toont, meenen wij genoeg, dat de volkeren, die de Romeinen uit gewoonte ‘barbaren’ noemden, er verre van af waren onbeschaafd te zijn. Dat alles hebben de verguizers der Middeneeuwen niet willen begrijpen, of zij hebben het moedwillig doodgezwegen. Die Gothen zouden dus volgens hen, barbaren zijn, en zij zouden niets gemeens hebben met de kunstuiting in den bouwstijl, die hunnen naam draagt? Grove dwaling! Wien zou men zoo iets laten gelooven? De rassenhaat springt hier te zeer in 't oog. Men heeft ook nog beweerd, dat de naam ‘Gothisch’ alleen uit spotternij in Italië werd gegeven aan die nieuwe kunst van 't Noorden. En die spotternij is dus ook een bewijs van hetgeen wij zeiden, dat de Gothische kunst eene kunst van Germaansche volkeren is, eene kunst van het Noorden, zooals John Ruskin het onwederlegbaar in The Nature of Gothic heeft bewezen. Onze voorvaderen zijn het dus geweest, die het aanzijn gaven aan dien wonderbaren spitsboogstijl, die in de Middeneeuwen aan de steden in 't Noorden zulk een eigenaardig en schilderachtig karakter gaf, dat de zoogenaamde Herleving, die alles wilde verbeteren en verheerlijken, er veelal niets anders voor wist in de plaats te stellen dan wansmaak. Lees daaromtrent eens hoe Goethe het monument, dat alles moest overtreffen, de Sint-Pieterskerk te Rome, heeft ontleed. Dat de wedergeboorte in de beeldende kunsten goeds heeft gesticht, | |
[pagina 509]
| |
valt niet te ontkennen; maar wij kunnen het haar niet vergeven, dat zij onvoorwaardelijk alles veroordeelde wat niet in Rome of Athene zijnen oorsprong had. | |
IIIn de twintigste eeuw lijden wij nog aan de gevolgen dier schromelijke miskenning van de Middeneeuwen. Wij moeten tegenover die Herleving, wat al kwaad zij ook moge gesticht hebben, zoo onbillijk niet zijn, als zij het tegen de kunst van onzen eigen bodem is geweest. Met alle factoren van het menschelijk weten en kunnen moet er rekening gehouden worden; maar wij zagen gaarne de antinationale opvoeding, de zoogenaamd Grieksch-Latijnsche humaniora plaats ruimen voor eene meer nationale, die eigen kunst en eigen letteren op den voorgrond zou stellen, en de Oudheid behandelen gelijk zij het verdient, zonder overdrijving, zooals dit nu nog het geval is. En er zou in het nieuw stelsel niet alleen spraak zijn van de Grieksch-Latijnsche Oudheid; maar eerst en vooral van de Germaansche Oudheid, die in de Middeneeuwen ligt. Vroeger kennen wij ze niet. De invallende Romein, en de zuidelijke geloofsprediker zouden zorg dragen zooveel mogelijk hare sporen te doen verdwijnen; de eerste omdat hij alles Romeinsch wilde maken; de tweede omdat de Germaansche Oudheid heidensch was. Rome en Athene waren ook heidensch; maar hoevele Christenen heeft niet de Grieksch-Latijnsche Oudheid verblind. Een opperhoofd der Kerk, Leo X, heeft er een deel der Christenheid bij verbeurd. Vele Germaansche volkeren, wars van die vergoding der zinnelijke heidensche kunst van Athene en Rome, en die het laastst tot de algemeene Kerk waren toegetreden, zijn er ook de eersten uitgegaan, omdat zij met die Italiaansche, zuidersche levensopvatting niet konden instemmen. Wij willen hier niet onderzoeken of zij op godsdienstig gebied gelijk of ongelijk hadden; wij vermelden het feit, gelijk het is, en dit feit heeft zich voorgedaan op 't oogenblik dat de Herleving | |
[pagina 510]
| |
in de kunst en letteren woedde, en men Christenen zag, die hunne eigen kunst der Middeneeuwen verloochenden om uitsluitend eene schoonheidsleer aan te kleven, die toch zoo weinig met de gevoelens van het Christendom overeenkwam. In plaats van de zelfverloochening van den mensch kwam weer zijne zelfvergoding door de beeldende kunst van Griekenland en Rome voor den dag. Ware dit alles niet gebeurd ten koste van eigen kunst, eigen wetenschap, wij zouden het nog kunnen aannemen, maar de geletterde maatschappij van dat tijdperk van waanzin, heeft zich door de uitsluiting van eigen kunstgevoel een getuigschrift van karakterloosheid, stompzinnigheid en onbekwaamheid afgeleverd. Die Herleving heeft onder andere die bastaardkunst in 't leven geroepen die men te Versailles en elders kan aanschouwen. Het eigenaardige, fraaie Parijs van vroegere eeuwen met dien parel der Gothische kunst, de kerk Notre-Dame, moest vernederd worden door die theatrale kunst der Lodewijks, waarmede Frankrijks grootste dichters, Victor Hugo en Alfred de Musset naast J.J. Rousseau zoo bitter gespot hebben.Ga naar voetnoot(1) Het was toen dat de rijmelaar Boileau de plak voerde, en hij zijne verzen gladschoor gelijk de boomen en heesters in de lanen te Versailles, zoodat er bijna geene natuur meer in te herkennen was. Het was toen, dat Fénélon in zijnen Télémaque landschappen beschreef van streken, die hij nooit gezien had, puur uit liefde voor de Grieksche beschaving. Het was ook toen, dat Racine en Corneille, Grieken en Romeinen ten tooneele voerden, die Fransch spraken gelijk aan 't hof van Lodewijk XIV. En dat alles in naam van de Herleving. Dan leerde men alleen de natuur liefhebben in Virgilius, en | |
[pagina 511]
| |
men had geenen tijd noch lust de natuur zelve eens te gaan aanschouwen om eigen kunst in eigen land te scheppen. O ja, de mensch kan soms zonderling dwalen! En de Gothische kunst, stralend van liefde tot God en tot de natuur, die enkele eeuwen vroeger op eigen bodem was ontstaan, werd schandelijk miskend. De middeneeuwsche letteren werden niet meer geacht door de ‘Uebermenschen’ van dien tijd, welke zich voortaan uitsluitend aan de bronnen van Athene en Rome zouden laven. Stonden de Gothische kathedralen buiten onder den blooten hemel, en moesten zij daar, vroeg of laat, het zienersoog van dichters als Goethe en Hugo treffen, de handschriften der middeneeuwsche dichters lagen onder het stof in bibliotheken of op rommelzolders bedolven. Men achtte ze voor niets meer waard dan om ze door motten en muizen te laten verknagen. In Duitschland zou eerst de beweging ontstaan, die wij voor onze kunst van 't Noorden de ware herleving zouden kunnen noemen. Wat voor de bouwkunst gebeurde, kon men ook waarnemen voor de letterkunde. Het was nogmaals Goethe, die den miskenden volksdichter-schoenmaker van Nurenberg, Hans Sachs, in eere herstelde. Herder had den dichter van Faust reeds te Straatsburg voor de zaak van de volkskunst gewonnen. De gansche schaar der Germanisten, de gebroeders Grimm, Tieck, Simrock Uhland en vele anderen stonden Goethe ter zijde. En Duitschland zag het schoonste tijdperk zijner litteratuur, den schoonsten bloei eener litteratuur in de wereld aanbreken, zoo schitterend omdat zij het beginsel der nationaliteit in de kunst huldigde. Op 't oogenblik, dat Duitschland zuchtte onder de verdrukking, zag men den bloei toenemen. Van Goethe tot Heine ontstond in het Germaansche land eene lyrische poëzie, die elders haars gelijke niet heeft. Het heilig vuur was aangestoken door de volkskunst der middeneeuwen. | |
[pagina 512]
| |
Heldensagen, sproken en liederen kwamen als kostbare parelen te voorschijn. Herders' Stimmen der Völker hadden dat bewerkt. De Faust-legende riep het reusachtigste gedicht der moderne tijden in 't leven - Goethe 's Faust. De kunst van eigen volk stelde zich machtig tegenover uitheemsche beschaving. Tot in ons verdrukt Vlaanderen deed zich die invloed gelden. Onze onvergetelijke Willems, aangespoord door het voorbeeld uit Duitschland, gaf den satirischen Reinaert de Vos in 't licht. Onze Vlaamsche dichters richtten den blik naar 't Oosten, naar Oud-Germanië. Zoo deden, na Willems, Prudens Van Duyse, Dautzenberg en Rodenbach, die Gudrun dichtte. Pol de Mont scheen ook in den beginne die richting te zullen volgen; maar hij heeft in zijn dichterleven naar zooveel windstreken uitgezien, dat men niet meer wist waar zijne Muze eigenlijk hare vaste woonplaats had opgeslagen. Dat noodlottige voorbeeld volgen nu een groot getal jongere dichters van grooten aanleg en onbetwist talent, die meestal tot de school der zelfaanbidding behooren; menschenwezens die gansch Europa door, als schimmen in Elyseesche velden rondwaren, niets dan hun eigen ziel ontleden, gedichten bij de vleet voortbrengen, die allen dezelfde gedachte tot grondslag hebben - eene gedachte, die tot mijmeren stemt, maar niet eens tot eene daad kan rijpen. Wat zijn wij ver van de middeneeuwsche epische lyriek, van onze oude balladen als Het Lied van Halewijn, Het daghet in den Oosten, waarin heldendaden van vrouwen bezongen worden. Nu zijn onze mannen-dichters zelven verwijfd en wars van heldendaden. Dat alles is het uitvloeisel eener verkeerde opvoeding. Hen werd in het onderwijs de Grieksch-latijnsche geest opgedrongen, die niets tot ons hart zegt, en decadenten-kunst in 't leven roept. In België vooral werkte dat nadeelig op het Germaansch gedeelte der bevolking, de Vlamingen. In hunne leerboeken werd hun op alle tonen gezongen, dat alle beschaving uit het zuiden | |
[pagina 513]
| |
kwam, en Athene en Rome tot grondslag had. De zoogenaamde ‘prijzen van Rome’ stelden de kroon op een anti-nationaal opvoedingsstelsel. Wie aanleg toonde te bezitten voor de kunsten, en in wedstrijden eenen ‘prijs van Rome’ behaalde moest naar de ‘eeuwige stad’ zijne studiën in de kunst gaan voortzetten. Dat zou er nu nog door kunnen voor de beeldhouwkunst, de Grieksche kunst bij uitnemendheid, zelfs voor de bouw- en schilderkunst, ofschoon wij zelven eene middeneeuwsche bouwkunst en schilderkunst bezitten, die wat meer waard is dan de miskenning van de vergoders der Grieksch-Latijnsche Oudheid en de Italiaansche Herleving. Maar voor de toonkunst! God in den Hemel! De toonkunst die Germaansche kunst bij Gods genade, de kunst van Bach, Beethoven en Wagner. Onze jonge Vlaamsche toondichters, ‘prijzen van Rome’ moesten naar Italië reizen om de muziek te bestudeeren, een land, wiens toonkundigen meest allen die kunst hebben beoefend om alleen de ooren te streelen, en de menschen, die zich vervelen, wat verstrooiing te bezorgen. En het land van Bach, Haydn, Haendel, Gluck, Mozart, Beethoven, Weber, Schumann, Schubert, Mendelsohn, Brahms en Wagner werd miskend!! Enkelen onder onze Vlamingen, die eenen ‘prijs van Rome’ behaalden, hadden die miskenning begrepen, en vroegen aan de Regeering, die de ‘prijzen van Rome’ had ingesteld, oorlof naar Duitschland, het vaderland der ware toonkunst te mogen reizen. Zulks deden onder anderen de roemrijksten onzer toondichters, Benoit en Waelput, die in hunne Vlaamsche ziel de Germaansche harmonie hoorden ruischen, voor welke Latijnsche ooren, in 't algemeen, gesloten blijven. Sommige schrijvers achtten de toonkunst als eene kunst van minder waarde dan de beeldende kunsten, als zij zagen dat de Latijnsche volkeren het onderspit moesten delven. De kunst van Bach, Beethoven en Wagner eene kunst van mindere | |
[pagina 514]
| |
waarde? Die reuzen hebben eene kunst geschapen, die zoo hoog staat als het hoogste, dat ooit de geest van Grieken en Latijnen heeft voortgebracht. Wij hebben het beleefd, hoe de kunst van Wagner, den schepper der ‘Nibelungen-tetralogie’ den man die de heele muzikale wereld heeft omgekeerd, werd gesmaad terzelfder tijd als het ras, waartoe Wagner behoorde. Het zal niet noodig zijn daarvan hier voorbeelden aan te halen. Doch hooren wij eens hoe in een tijdschriftGa naar voetnoot(1) van het begin der XIXe eeuw Beethoven te Parijs behandeld werd: ‘L'étonnant succeès des compositions de Beethoven est d'un exemple dangereux pour l'art musical. La contagion d'une harmonie tudesque semble gagner l'école moderne de composition qui se forme au conservatoire. On croit produire de l'effet en prodiguant les dissonnances les plus barbares et en employant avec fracas tous les instruments de l'orchestre. Hélàs! on ne fait que déchirer bruyamment l'oreille sans jamais parler au coer.’ Hetzelfde thema over ‘harmonie tudesque’ en ‘dissonnances barbares’ hebben wij, Wagner betreffend, gedurende jaren tot oververzadiging toe, gehoord. En onze levende Vlaamsche schilderkunst, de roem der groote musea van Europa: Parijs, Weenen, Dresden, München, Florence en elders, hoe hebben de ontwikkelde geesten van 't Zuiden ze geschat. Ter uitzondering van Taine en enkele anderen, hebben zij getracht haar zooveel mogelijk in de geschiedenis der kunsten, door hen geboekt, te verkleinen, ja sommigen hebben haar gesmaad en gelasterd. Balzac, de schrijver van La Comédie humaine, kan in dit opzicht gelden als tegenhanger van den vriendelijken Voltaire, die Shakespeare uitschold voor eenen barbaar en die schreef, dat de Gothische tempels den Latijnschen grond onteerden. Hoor hoe Balzac over Rubens spreekt: ‘Ce faquin de Rubens avec ses montagnes de viandes flamandes, saupoudrées de vermillon, ses ondées de chevelures rousses et son tapage de couleurs.’ | |
[pagina 515]
| |
Welke eerbied, nietwaar, voor den schepper van de Kruis-afdoening, den Amazonen-slag, de Kruisrechting, den Moord der onnoozele Kinderen en zoovele andere beroemde tafereelen, die de wereld verrukken. Zoo hebben de Latijnen, erfgenamen van Grieken en Latijnen ten allen tijde de uitstekendsten onder de kunstenaars uit het Noorden behandeld. En ons heeft men geleerd die mannen aan het hart te drukken, de kunst van Athene en Rome lief te hebben en te vereeren. Dat hebben wij ook te goeder trouw veelal gedaan, te veel zelfs ten koste van eigen kunst, ten nadeele van eigen volk. Integendeel, ons heeft men gesmaad, gelasterd, steeds voor minderen aangezien. De Italianen, nu nog, evenals de Franschen, beiden in hunne achterlijkheid en onwetendheid, vergeleken bij de Germaansche volkeren, beschouwen deze nog uit de hoogte. Waar de Germanen ginder in Tirol, te Innsbruck, het stichten van een Italiaansche hooge-school wilden beletten, roept men hun uit Italië toe: ‘barbari tedeschi’ of ‘bionde bestie’. Waar de Duitschers aan Elzassers en Lotharingers zeggen, dat ook zij Germanen en geene Latijnen zijn en zich als Germanen moeten ontwikkelen, roept men hun uit Parijs toe ‘lourds Germains’. Waar de Vlaamsche volksman in België voor rechters verschijnt, die hem niet verstaan, en welke hij niet verstaat, heeft hij meest altijd ongelijk, en men zegt dan nog van hem: ‘Ces Flamands sont brutes par nature’. In Tirol, in Elzas-Lotharingen, in Vlaanderen, op de gansche taalgrens, overal dezelfde aanval van Latijnen, die hunne vernederingen, op 't oorlogsveld ondergaan, willen wreken en 't Germaansche land willen verguizen of verbasteren. Die menschen zijn in hunne superioriteit, gelijk zij 't heeten, niet te verbeterenGa naar voetnoot(1). Men heeft ze, door valsche geleerdheid, op eenen troon gesteld dien zij niet waard zijn. | |
[pagina 516]
| |
Op hun schelden behoeven wij niet met schelden te antwoorden. Wij zijn daaraan nu gewoon. Laten wij hun recht wedervaren in kunst en kennis, waar zij het verdienen, meer niet. Al te lang hebben wij hun meer dan dat gegeven door die verkeerde opvoeding, en al die valsche begrippen omtrent kunst en wetenschap, die men in de school in onzen geest heeft opeengestapeld. Doch wij wisten niet beter. Het zal velen wel toegegaan zijn als mij-zelven, toen ik mij moest laten wijsmaken, dat alle beschaving ons van de Oudheid en uit Frankrijk kwam, dat de Middeneeuwen een nacht waren van duizend jaar, en dergelijke drogredenen meer. Toen ik dan later uit eigen beweging, door eigen aandrang mij met Germaansche kunst en letteren bezig hield, de gelasterde Middeneeuwen in Nederlandsche en vooral in Duitsche werken bestudeerde, gingen mijne oogen open. Ik verwenschte degenen, die ons met opzet, uit rassenhaat, gelogen hadden. Ik haalde de schouders op bij die onwetende Fransche geschied-schrijverij, die de Middeneeuwen een tijdperk enkel van barbaarschheid noemden - eene schromelijke leugen, uitgevonden om niet te moeten bekennen dat die Middeneeuwen beheerscht werden door Germanen, die zelfs het Fransche rijk, of juister, het rijk der Franken gesticht hadden, en die in den vervallen Latijnschen stam nieuw bloed gestort hadden, gelijk zij ook nieuwe kunsten hadden in het leven geroepen. De smart die ik gevoelde, omdat men mij, Vlaming en Germaan, door valsch weten zooveel tijd ontstolen had, kon ik enkel verzachten door de zoete en edele genoegens bij het verpoozen te midden van de rijke schatten der Germaansche kunst. Ik laafde mijne ziel aan de bronnen der Germaansche letteren uit de Middeneeuwen en van den nieuweren tijd. Ik smaakte goddelijk genot bij het hooren der Duitsche muziek van die lange reeks groote meesters, waarbij die van andere landen verbleeken en verkleinen. Ik herleefde bij het beschouwen van een Gothischen tempel, die mij krachtiger toespreekt dan al de standbeelden der Oudheid te zamen. | |
[pagina 517]
| |
En ik ben trotsch op de Germaansche kunst, evenals ik fier mag zijn op de Germaansche wetenschap, die van de landen waaronze stamverwanten wonen, van Oost tot West, de kultuurlanden bij uitnemendheid heeft gemaakt. En ik heb maar eenen wensch, dat is: dat het onderwijs der jeugd doordrongen zou worden eerst van den geest van eigen kunst en letteren, vervolgens dat zij zonder nijd, noch weerzin ook eenen blik zouden werpen op wat de vreemden voortbrachten en, zoo doende, de Romeinen en Grieken recht laten wedervaren. Laat alle onderwijs eerst en vooral nationaal zijn; in een kultuurland is dat de eerste vereischte. Op stoffelijk gebied zal men daar in de eerste plaats de vruchten van plukken. De twee landen, welke Z.M. koning Leopold, in eene redevoering op Nieuwjaardag 1905 tot de leden van de Belgische Kamers gericht, aanhaalde als toonbeelden van wat de patriotische geest kan verrichten, zijn Duitschland en Japan. Dat heeft het nationaal onderwijs, onder de leiding van den Staat vooral, gedaan. Niemand zal dit loochenen. Dus, in de eerste plaats, nationaal onderwijs! Hier in België, dat voor de helft Germaansch is, is dat niet zoo. Wij ondergaan, wij Germaansche Vlamingen, een dubbelen zuidelijken invloed: dien van Griekenland en Rome in de studiën, oude humaniora geheeten, en dien van Frankrijk in alle scholen, in alle tijdschriften, nieuwsbladen en boeken, die dit land ons jaarlijks voor millioenen frank zendt. En 't Noorden en 't Oosten keeren wij zoo goed als den rug toe, terwijl wij ons op 't Zuiden blind kijken. Onze Germaansche Noorderlanden zijn nochtans de kultuurlanden bij uitnemendheid. De wetenschap, die in den laatsten tijd het aanschijn der wereld heeft gewijzigd, komt uit de Germaansche landen. Laat ons onderwijs Vlaamsch, Nederlandsch, Germaansch zijn. Hebben wij in dat onderwijs om het hart der jeugd te vormen, zooals wij den geest door Germaansche wetenschap hebben | |
[pagina 518]
| |
gevormd, geene Fables de La Fontaine met hunne dikwijls kleinsteedsche, koude, hardvochtige moraal, geleerd in versjes, afgerond of effen geschoren als heesters en boomen in 't park te Versailles, wij hebben den onvergelijkelijken schat onzer sagen, sprookjes, balladen en liederen in de oude en nieuwe letterkunde der Germaansche landen. Dat is echt kunstwerk, dat den stempel van Rome, noch van Athene, noch van Parijs draagt noch behoeft. Dat kunstwerk trilt van gevoel; het natuurleven borrelt er uit als het helle, frissche bronwater uit de machtige rots. En Germanië heet die rots, die nu in 't Noorden pal en onwrikbaar staat tegen alle stormen, welke uit het Zuiden mogen waaien! |
|