Germania. Jaargang 7
(1905)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 497]
| |
Verscheidenheden.De oudste bronnen van het Nederlandsche liedGa naar voetnoot(1) . - Op uitnoodiging van het Studentenweekblad hield onlangs Florimond van Duyse, voor een voornaam en dankbaar auditorium, eene voordracht over de oudste bronnen van het Nederlandsche lied. Alvorens tot de behandeling van zijn eigenlijke onderwerp te komen, deed de inleider, duidelijkheidshalve eene opsomming voorafgaan van hetgeen er geschied was, om door navorschende studie tot de kennis van het Nederlandsche lied te geraken. Tot in het midden der 18e eeuw had men eigenlijk voortgeleefd zonder zich behoorlijk rekenschap te geven van het bestaan eener natuur-, eener volkspoëzie. Kennelijk stond toen de poëzie onder den invloed van het classicisme. Tot de Duitsche dichter Herder een onderzoek deed naar de volkspoëzie, en vaststelde dat men, om haar goed te leeren kennen, terug moest gaan minstens tot het midden der 15e eeuw. En nog heden ten dage wordt te Amsterdam, in de bekende blauwe omslagen, de uitgave van gedichtjes bezorgd, toentertijd reeds bekend, o.a.: Het Vroolijk Weesmeisje, De Vroolijke Schoorsteenveger, De Lustige Kruier, enz. In de 15e en de 16e eeuw valt tusschen de Nederlandsche en Duitsche volkspoëzie gemeenschap op te merken. Opsommende welke uitgaven op het gebied der volkspoëzie alzoo verschenen zijn, de namen der bezorgers daarbij vermeldende, waarbij de inleider in het bijzonder hulde bracht aan dr. G. Kalff, voor diens standaardwerk ‘Het lied in de middeleeuwen’ kwam spreker tot de oudste bronnen en verdeelde deze stof in twee deelen: 1. de liederen, ons door overlevering van mond tot mond bekend, en 2. die, waarvan handschriften gevonden zijn. Het lijdt geen twijfel of reeds in de 12e eeuw stond de Nederlandsche taal zoo hoog, dat het volk, in zijne poëzie, zich kon uiten. Het bekende lied van den ‘Vos-Reinaard’ dagteekent uit dien tijd. Het evenzoo bekende Halewyn's-lied is uit de 14e eeuw, een en ander met zekerheid vast te stellen uit de ruwe tooneelen er in geschetst. De melodie is ontleend aan den Latijnschen kerkzang, aan het bekende Credo, dat nog heden tendage gezongen wordt. Het lied van de ‘Koningen van 11 jare’ is in zijne melodiën ontleend, aan eene latijnsche hymne uit de 11e eeuw. Het Reuzenliedeke, dat een beeld geeft van de reuzenoptochten, waarvan de volksmond vol was, moet in zijne melodie teruggebracht worden tot de 4de eeuw. De inleider gaf meerdere voorbeelden ten bewijze, dat de melodie der volksliedjes ten zeerste verband hield met den latijnschen kerkzang en om de zaak volkomen helder te maken voor het auditorium, zong de heer Arnold Spoel van 's-Gravenhage telkenmale eerst den oorspronkelijken latijnschen zang en daarna het Volkslied. | |
[pagina 498]
| |
Komende tot de oude liederen, nog in handschrift aanwezig, noemde spr. meerdere bundeltjes, voor en na uitgegeven, waarna liederen uit de 14e en 15e eeuw. Maar ook hebben onze voorvaderen uit die melodieën, met toepasselijke teksten, kracht geput in hun strijd tegen Spanje. Het bekende lied van den 10den penning in 1578, getuigt daarvan. De krachtige Geuzenliederen, mooie voorbeelden van gespierde taal, werden dikwijls op geestelijke melodieën gezongen. In het algemeen, moet zoowel de tekst als de melodie van het oude Nederlandsche lied aan onbekende dichters en toonkunstenaars worden toegeschreven. Op de vraag: Welk nut deze oude liederen in onze dagen nog stichten kunnen, antwoordt spreker, dat wij de eeuwigdurende frissche bron kennen waaraan dichters en anderen zich laven kunnen; zij leeren hoe onze voorvaderen voelden in dagen van vreugde en van leed. Het oud-Nederlandsche lied omsluit alle leden van den Nederlandschen stam. Met groote waardeering herdacht spreker wat Verhulst, Nicolaï, dr. Heye, Richard Hol, Cath. van Rennes, Peter Benoit, Jan Blockx en anderen voor de Nederlandsche taal deden, door het Nederlandsche lied. In België, in het tweetalig land der Zuiderbroeders, heeft men het toch zoover weten te brengen, dat er eene muziekschool bestaat, waar uitsluitend Nederlandsch gesproken en gezongen wordt. Er kan echter ook in Nederland veel nog gedaan worden. Zou men niet als taaleisch mogen stellen, dat op elk programma van eene zanguitvoering aan de Nederlandsche taal de ruimte en in elk geval de eereplaats werd toegekend. Dat zulks mogelijk is, bewijst de man, die hedenavond door zijn zang het oude lied den hoorders deed kennen: Arnold Spoel. (De beide heeren Fl. van Duyse en Arnold Spoel drukten elkaar krachtig de hand, onder stormachtig applaus). En waarom zou, op dien weg voortgaande, niet een Nederl. opera kunnen bloeien? Spreker wenscht den studenten geluk, met hun initiatief hunne liederen in eigen taal te willen zingen en hij twijfelt niet aan het welslagen van den studentenliederen-wedstrijd, door het studentenweekblad uitgeschreven. Tot twee- driemalen moesten van Duyse en Spoel voor het voetlicht komen, om te danken voor de warme bijvalsbetuigingen. In een der nevenvertrekken waren de prijzen tentoongesteld, door enkele kunstenaars welwillend beschikbaar gesteld voor bovengenoemden wedstrijd. De meeste bezoekers namen van de kunstvoorwerpen met belangstelling kennis.
* * *
Empfang einer Abordnung der Deutschen Kolonie Brüssels durch den König von Belgien. - Der Deutschen Kolonie Brüssels ist am 26. Juli eine besondere Ehre dadurch zuteil geworden, dass der Ausschuss derselben, die Herren Albert Hasselkus, Vorsitzender des Verbandes Deutscher Vereine | |
[pagina 499]
| |
Brüssels, Wilhelm Entrop und Georg Kamp von Seiner Majestät dem König Leopold empfangen wurden, um zu dem Jubiläum der 75-jährigen Unabhängigkeit Belgiens die Glückwünsche der Deutschen Kolonie auszusprechen und eine Adresse zu überreichen. Die Adresse, künstlerisch entworfen und ausgeführt von dem Zeichenlehrer der Deutschen Schule in Brüssel, Herrn Striegler, verband mit den Wünschen für das weitere Glück des Belgischen Landes und seines Herrscherhauses den Dank der Deutschen für die allezeit in reichem Masse ihnen erwiesene Gastfreundschaft. König Leopold, in dessen Begleitung Prinz Albert von Belgien sich befand, dankte den Abgeordneten in Deutscher Sprache herzlich für die ihm ausgesprochenen Wünsche und gab der Hoffnung Ausdruck, dass die Deutsche Kolonie Brüssels sich weiter entwickeln möge. Im Anschluss an den Empfang wurde die Abordnung zum Galafrühstück zugezogen, das der König der amtlichen Vertretung des Deutschen Reiches in Belgien, den Offizieren des Panzerschiffes ‘Kaiser Karl der Grosse’ und der Yacht ‘Meteor’ sowie den Deutschen Kolonien von Brüssel und Antwerpen gab. Bei dem nach Schluss der Tafel abgehaltenen Cercle beehrte der König seine deutschen Gäste einzeln durch freundliche Worte und zeigte besonderes Interesse für die Lebens- und Erwerbsverhältnisse der in Belgien dauernd ansässigen Deutschen. |
|