Boekennieuws.
Hendrik Sermon. - Eene levensschets, door Jan Boucherij, werkend lid der koninklijke Vlaamsche Academie, Gent, A. Siffer, 1904.
Deze brochuur, een uittreksel uit het Jaarboek der koninklijke Vlaamsche Academie, is zeer belangrijk, omdat zij ons bekend maakt met het leven van een degelijk man, die aan den Vlaamschen taalstrijd ruim deel heeft genomen, ofschoon zijn naam niet altijd in éénen adem werd genoemd met de strijders van zijnen tijd. Maar, zooals blijkt uit de levensschets van den heer Boucherij, was Hendrik Sermon even nedrig, als hij beslagen was in wetenschap en talenkennis. Men hehoeft overigens maar eenen blik te werpen op de lijst zijner voortbrengselen - meest allen artikelen over letterkunde, hier en in den vreemde - die zeer talrijk zijn.
Hendrik Sermon, die destijds het tijdschrift Noord en Zuid bestuurde, was op de hoogte der letteren in de voornaamste landen van Europa. Van alles wat in Engeland en Duitschland op literarisch gebied merkwaardig gebeurde, gaf hij in zijn tijdschrift verslag, en leerde zijne lezers de voornaamste figuren der Duitsche letteren kennen, b.v., Auerbach, Anasthasius Grün, Goethe, enz. Hij leverde eene vertaling van Macpherson: Ossians Fingal. Zijn letterkundig leven mag wel vervuld heeten; hij heeft vooral meegewerkt om in Vlaanderen de literarische beweging der Germaansche zusterlanden bekend te maken - iets wat bij de Vlaamsche letterkundigen, zelfs van onzen tijd, tot de zeldzaamheden behoort - terwijl velen op hun duimpje weten, vertellen en naschrijven wat in Frankrijk gebeurt.
Wij moeten het ons niet verbergen, en hoewel het tegenstrijdig klinkt toch is het zoo: in het binnenste van tal van Vlaamsche schrijvers en strijders zit de Franskiljon, de anti-Germaan verscholen, dikwijls zonder dat zij het zelven weten.
Zoo niet bij Sermon. In 1857 liet hij een boekje verschijnen, waarin hij zijne radikale Vlaamschgezinde gevoelens lucht gaf, met zooveel te meer reden, daar we nu nog, vijftig jaar nadien, de verwezenlijking ervan afwachten moeten.
Daarin zegt hij onder andere:
‘Dat alle ambtenaren in België, de Nederduitsche en de Fransche talen zouden moeten machtig zijn.
Dat elke volksvertegenwoordiger zich in de Kamer uitdrukke in de taal zijner kiezers.
Dat in elke gerechtelijke zaak de taal des beschuldigden in acht worde genomen.
Dat elke Vlaamsche gemeenteraad zijne zittingen in het Vlaamsch houde.
Dat men in de Vlaamsche lagere scholen geen Fransch, en in de Waalsche geen Vlaamsch onderwijze.