Germania. Jaargang 7
(1905)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |
Guido Gezelle
| |
De zwaarste Grief der VlamingenGa naar voetnoot(1).
| |
[pagina 340]
| |
Vlaamschen grond; overal is het voer- en roermiddel de oude Dietsche landstaal. Wel hier en daar, wordt eene tweede taal aangeleerd, vooral in de grensplaatsen, en dank zij de bemoeingen van den nieuwen opziener der normaalleergangen, wordt de rechtstreeksche leerwijze daartoe gebruikt. In de steden evenwel, vooral te Gent, Oostende, Brussel en voorgeborgten, wordt het onderwijs der geschiedenis en der aardrijkskunde, der reken- en wiskunde en vaak het Duitsch en het Engelsch in de lagere scholen met Fransche handboeken aan de kinderen verstrekt. Het daaropvolgende middelbaar onderwijs, dat dan later wordt gegeven schrijft integendeel voor zekere vakken een Vlaamsch onderwijs voor, en nu moeten in die steden gansch verschillende leerwijzen worden gevolgd, slaan de leeraars gedeeltelijk een Vlaamschen toon aan, wat - hoe natuurlijk zulks moge luiden - een achteruitgang van minstens een half jaar uitmaakt, daar mond en oor reeds tot eene vreemde vakwoordenleer waren verwrongen. Vandaar de pogingen der vlaamschgezinden, om toch het minimum recht te verkrijgen, namelijk een lager onderwijs reeds doordrongen van den geest der heilzame taalwet van 1883; vandaar ook de striemende geeselslagen, die vallen op den rug van sommige schepenen - te Brussel, Gent en elders, vandaar het wetsvoorstel Coremans met het oog op het privaat onderwijs, opdat de gezonde boerenjongens die in schoollokaal en speelplaats zoo afschuwelijk Fransch leeren radbraken, de natuurlijke leermethode van hunnen dorpsschoolmeester in het College zouden blijven volgen, voor zekere vakken althans. Het werd overigens door een socialistischen leider erkend, dat in Holland de arbeidersklasse veel verlichter is, en 't werd dan ook den volksmenner toegefluisterd, dat over den Moerdijk de volkskinderen in hun eigen taal worden gedrild, wat denkelijk, stellig ja voor hunne geestesvorming zoo bevorderlijk werken moet.
De basis van 't onderwijs deugt dus niet bij de steedsche bevolking, tenzij te Antwerpen, waar het Fransch als eene vreemde niettemin wel te beoefenen taal wordt beschouwd. | |
[pagina 341]
| |
Is het niet, omdat die basis zoo vermolmd is, dat de Coremanswet er zoo moeilijk komt? En is 't vooral niet, omdat het universitair onderwijs Fransch is, dat men er in de colleges maar met tegenzin toe besluit - vooral langs bisschoppelijken weg - de leerlingen te wennen aan eene vakwoordenleer, die later van geen nut blijken zal? De advocaat zal immers pleiten in de vreemde taal, de ingenieur moet zijne werklieden niet verstaan, de doctor mag mismeesteren, eene Fransche ribbe nemen voor eene Vlaamsche long, waarom dan grondslagen leggen, die niet bruikbaar zullen wezen? Op den vooravond der viering van de vijf en zeventigste verjaring onzer onafhankelijkheid, mogen wij eens goed nadenken over de wrange vruchten der fopperij van 1830, vooral op onderwijsgebied. De Vlamingen hebben nog niet eens ééne Vlaamsche school op vier. De gevolgen van die verfransching zijn verschrikkelijk. Ja, de taal is gansch het volk!Ga naar voetnoot(1) En de letterkunde is het peil van 's volks beschaving. Welnu, 't getal inschrijvers op de letterkundige werken is wezenlijk bedroevend. Alleen eene opwarmende onnatuurlijke, ongezonde propaganda kan een letterkundig werk doen slagen in onze Vlaamsche gewesten. Sua sponte schrijft niemand of bijna niemand in. Een zeer verdienstelijk dichter bekwam nog geen twintig ingevulde bulletijns terug. Of A. Rodenbach gelijk had, als hij uitriep meer met het oog op de verbastering der vrouwen: ‘maar ondertusschen bloeme zonder dauw verdort de poëzie kwijnt van onvolledigheid!’ en de machtige schepper van Gudrun zegde nog dat de schrijvers ondertusschen dichten | |
[pagina 342]
| |
voor eenen hoop pedanten! ‘voegen wij er maar bij, dat zelfs nog deze hoop te veel gezegd is.’ De burgerij is ontaard en wil de letterkunde niet ondersteunen, de arme man kan ze niet ondersteunen, omdat hem tijd en geld ontbreken, en het reeds veel is, zoo hij in Willems- of Davidsfonds een of ander sensatieroman gaat beduimelen des Zondags. Onze letterkunde moet dood, zoodra de thans zoo met den nek aangeziene flaminganten hunne galvaniseerende werking zullen staken. Zonder de vlaamschgezinden ware de Geyter onbekend gestorven, zonder hen, rustte nu Gezelle in de vergetelheid. Maar dat opwarmen zal eens een einde nemen. Vele sprekers hebben er genoeg van, die nuttelooze volzinnen nog den hals om te wringen. Het is dus hoogdringend, dat een krachtige maatregel genomen worde, om ons volk als volk te redden, daar de beschimpte flaminganten voor kleingeestig uitgescholden - terwijl zij zoo europeesch zijn als wie ook - het moede worden Columbus eieren te moeten overeind zetten en langer nog te schermen tegen windmolens. Geen van hen denkt er aan voorwaar, om den goedendag te zwaaien, maar het schijnt den intellectueelen oorbaar dat wanneer een half dozijn congressen gehouden zijn geworden, er naar andere middelen worde uitgezien zelfs van minder vredelievenden aard, om ons recht te nemen namelijk desnoods de staking der leergangen en andere wapenen van obstructionisme, zooals de werkliedenpartij er heeft weten te hanteeren met goed gevolg, toen zij manhaftig streed om haar natuurlijk recht.
Geen enkel redenaar, hoe geestdriftig ook, zooals Toon Picard heel leuk zegt in Goedendag, denkt eraan, personen te gaan opvijzelen bij 't betreuren van het verwaarloozen en minachten onzer letterkunde!! Iedereen, die met ietwat stamtrots bedeeld is en op de hoogte heet van onze toestanden oordeelt, dat onze literatuur thans niet slecht gelijkt op een concert, dat boven de hoofden van ons volk wordt gegeven; het lijkt eene ontastbare ‘götterdämmerung’, een vedel- en paukengeschal uit de wolken. De vlaamschgezinde burgers, die op de studentencongressen verschijnen, ad- | |
[pagina 343]
| |
vocaten, leeraars, doctors enz. bewonderen de werking der studenten maar oordeelen, dat na zes congressen, 10,000 verzoekschriften en circa 500 meetings de studentenschaar gerechtigd is een wat dreigender toon aan te slaan. De potsierlijke tegenstand van dien éénen hoogleeraar in ‘chineesche’ verschooning, in de Nederlandsche letterkunde kon toch niet volstaan tegenover den algemeenen eisch en het natuurlijk recht van het Vlaamsche Volk!!! De taalwetten, zooals ik zegde - en dit heel kalmpjes, O, Onze Tijd! - worden met de voeten getreden; oudtzalwelganers en oudrodenbachsvrienden verliezen hun geestdrift in de woeling des werkelijken levens - anders ware de Vlaamsche Hoogeschool er reeds, getuigde hoogleeraar Mac Leod, - en die vlaamschgezinden die zouden moeten de taalwetten doen uitvoeren, spreken veelal Fransch in hun privaat leven, in postbureel en aan statiewinket; zij voelen zich omstuwd door een leger franschgezinde ambtenaars, die door het katholieke ministerie in Vlaanderen worden behouden en er zelfs aangroeien en er zich vermenigvuldigen;Ga naar voetnoot(1)ja, dat ministerie gewonnen en geboren in en door Vlaanderen moest nu eenmaal toch zijn dankbaarheid jegens 't Vlaamsche volk bewijzen, dat het zoolange aan 't roer hield door het te begiftigen met eene Vlaamsche hoogeschool. De liberalen kunnen dat werk van rechtvaardigheid later moeilijk voltooien; en toch zullen zij 't van een standpunt van rechtstreeksche en natuurlijke beschaving niet durven afkeuren, evenmin als de socialen en de christen democraten, die er de toenadering zullen in begroeten tusschen de verschillende standen der samenleving. Hugo Verriest spreekt ergens in zijn ‘voordrachten’ van ‘Eenheid’, we zijn niet één zegt hij, met veel gelijk, en zooals ik - getuigen Vlaamsche Strijd en Vlaamsche Gazet - te Gent ook met eenigen bijval zegde, niet waar mijnheer Picard en mijnheer de correspondent van Onze tijd? - we gelijken wij den boom met knuisten en bochels belâan, niet levend door geheel zijn stam heen, | |
[pagina 344]
| |
maar wel hier overvloedig, elders armtierig; en de rozentuin van Vlaanderen's jeugd kan zijne kronen niet opheffen ten hemel, omdat een fransche draad het sap niet door laat vloeien, van wortel naar bloeme. Onze steden zouden alras hun bestuur vervlaamschen, indien de doktors, advocaten, ingenieurs, als Vlaamsche zendelingenGa naar voetnoot(1) in Vlaanderen zouden terechtkomen heel en al in't Vlaamsch doorhamerd; 't ware algauw amen en uit met onze schoolsche fabrieken van Siska's van Rozemael, onze volksvertegenwoordigers en gemeenteraadsleden zouden de taal spreken hunner kiezers in Kamer, Senaat en Gemeenteraad; de taal der geleerdheid, zooals zij ter Alma Mater weerklinkt zou hun politiek voertuig worden, de bestuurlijke briefwisseling in de Vlaamsche steden zou in 't Vlaamsch gevoerd worden en niet meer in de taal van het 1/30 der bewoners. Reeds in de XIIIe eeuw, heeft Maerlant alle vakken van filosofischen aard in 't Nederlandsch behandeld en Simon Stevin oordeelde ook, dat het Dietsch zich het best eigende tot het weergeven van juiste denkbeelden en positieve zaken. De Czechen hebben hunne hoogeschool te Praag, de Polen te Krakau en de Pandoers, die in 1859 Venetie binnenvielen en wier roode mantels de vrees in 't hart der bevolking joegen, hebben ook hunne eigen universiteit (Lod. de Raadt: Verslag over de Vl. hoogeschool, vergadering Nat. Vl. Verbond 1897). Van eene Vlaamsche Hoogeschool hangt het inzien der noodzakelijkheid van de Coremanswet af en van het vervlaamschen van 't klein steedsch onderricht. De Vlamingen worden belemmerd in hunnen ontwikkelingsgang. Hebben zij met hunne Schilderschool en hunne Muziekschool de verwachtingen beschaamd, die men over hen koesterde? Zulk een volk verdient ten minste, dat men het de proef late wagen, dat het in de gelegenheid gesteld worde te leveren op wetenschappelijk gebied, wat het kan, zooals het de proef zegevierend doorstond op het veld van de twee schoonste kunsten, die namelijk van Rubens en Benoit. E.V. |
|