Germania. Jaargang 7
(1905)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederland en België!Ga naar voetnoot(1)In de Nieuwe Rotterdamsche Courant, het groote Nederlandsche blad, verscheen, eenigen tijd geleden, een te belangrijk artikel en waaruit meteen te zeer de sympathie voor het Zuiden doorstraalt, opdat we het hier niet zouden overnemen. Het zal, hopen we, te goederure komen, nu we juist bezig zijn met overal betrekkingen in Nederland aan te knoopen, en ook hier voor ons een beetje in de hand werken.
‘Bevriende’ mogendheden zijn alle, waarmee wij op voet van vrede en goede verstandhouding verkeeren; maar België is voor ons iets meer. Het is onze naaste buur in het zuiden, zooals Duitschland onze naaste buur in het oosten is. Daarenboven omvat België het grondgebied der zuidelijke Nederlanden, met een belangrijk deel zijner bevolking ons verwant in stam en taal en kunst. Onze geschiedenis wordt evenmin als onze taal begrensd door de grenslinie tusschen Nederland en België. Op de markt te Brussel, te Antwerpen, te Gent en te Brugge gevoelen wij ons geen vreemdelingen. België is de zuidelijke wachter voor onze taal, en het heeft zich in den loop der eeuwen als trouwe wachter dapper van zijn plicht gekweten tegen den machtigen, soms naar het scheen onweerstaanbaren aandrang uit het zuiden. Zegevierend meer en meer wordt er tot op den huidigen dag gestreden voor hetgeen de Nederlandsche taal onder de gemengde bevolking | |
[pagina 157]
| |
toekomt. Met warme belangstelling volgen wij dien strijd. In een nauweren band met België kunnen we ons alleen verheugen.. Onderling verkeer en handelsbetrekkingen mogen dien band versterken. Als een Belgisch dichter zegt: Sachez-le bien: Flamands, Wallons,
Ce ne sont là que des prénoms;
Belge est notre nom de famille,
dan erkennen wij van zijn woorden ten volle de waarheid, maar wij meenen daarenboven te mogen wijzen op een familieband, die door geen politieke grenzen bepaald wordt. Noord-en Zuid-Nederlanders zijn ten slotte Nederlanders, al onderscheiden ze zich door een voornaam. België heeft nu eenmaal tweeërlei taalgebied, wat aan de nationale eenheid geen nadeel behoeft te doen, evenmin als Zwitserland van de drieërlei talen, die er gesproken worden, in dit opzicht nadeel heeft ondervonden, mits er over geen bevoorrechting van de eene en achterstelling van de andere taal te klagen valle, en de volksbeschaving met de verschillende talen tot voertuig zich vrij en onder gelijke omstandigheden kunne ontwikkelen. In een land, waar de bevolking verschillende talen spreekt, doen zich uit den aard der zaak eenige moeilijkheden voor, waarmee men in een land met dezelfde taal niet te rekenen heeft, maar die niet onoverkomelijk zijn. De waan, die wellicht bij een deel der Fransch sprekende bevolking in België heeft bestaan, dat weldra het Fransch de algemeene taal, de volkstaal zou worden, zal nu wel geweken zijn. Meer en meer heeft men het verschil van taal leeren beschouwen als een feit, dat men eenvoudig heeft te aanvaarden, en waarvan men moet trachten de mogelijke nadeelen weg de nemen en de mogelijke voordeelen deelachtig te worden. Op een en ander is reeds vóór jaren duidelijk en klaar gewezen door den afgevaardigde mr. de Maere-Limnander in de Belgische Tweede Kamer, en nog altijd loont het de moeite zijn merkwaardige redevoering te lezen. Hij wees op de niet te ontkennen achterlijkheid van dat belangrijk deel der bevolking, niet ver beneden de helft, dat geen andere | |
[pagina 158]
| |
taal verstaat dan het Vlaamsch: achterlijkheid in geestelijke ontwikkeling zoowel als in stoffelijke welwaart, zich openbarende in opmerkelijk lagere vruchten van de allereerste vakken van onderwijs, in een verontrustend grooter aantal misdrijven, in niet minder groote armoede en hooger sterftecijfer. Vanwaar dat allertreurigst verschijnsel? vroeg hij. Vanwaar dat stuitend verschil bij een volk, dat leeft onder dezelfde wetten en geniet van dezelfde vrijheden? Vanwaar die vooruitgang in de Waalsche, die achteruitgang en ontaarding in de Vlaamsche provinciën? En zijn antwoord was: van die Vlaamsche bevolking van drie millioen zijn zeven achtsten, bestaande uit armen en onbemiddelden, afgesloten van alle intellectueel leven. Die overgroote meerderheid der bevolking leeft er in een toestand van isolement, van geestelijke afzondering, die volkomen is, daar de eigen bemiddelde medeburgers, die met haar dezelfde steden en dorpen bewonen, een taal spreken, die zij niet verstaat, en hun geestelijke onwikkeling vinden in een bron, die voor haar is gesloten. De Fransch sprekende bevolking ontvangt haar beschaving uit het zuiden, de Vlaamsch sprekende, te gering in aantal om geheel op zich zelve te staan, kan die alleen ontvangen uit het noorden, uit Noord-Nederland. Uit het zuiden stroomt de Romaansche beschaving het land binnen, die voor de Vlaamsche bevolking ontoegankelijk is. Zij moet teren op de Germaansche beschaving, die voor haar uit Noord-Nederland moet komen.
De hoogere standen hadden zich in de Vlaamsche provinciën van de groote meerderheid der bevolking vervreemd door de volkstaal te minachten en de Fransche taal en Fransche literatuur als de hare aan te nemen. Beide klassen zijn voor elkander gesloten, de wisselwerking is gestoord, het maatschappelijk verband is verlamd. En zoolang de Fransche taal het voertuig blijft bij schier alle vakken van onderwijs, zoolang de hoogere en bemiddelde klassen niets leeren dan in de Fransche taal, ook al wordt daarnaast eenig onderwijs gegeven in Vlaamsch, als een niet geheel onontbeerlijke bijtaal, zoolang de Fransche taal is de officieele, | |
[pagina 159]
| |
de taal van regeering en bestuur, van de administratie en het onderwijs, de taal die toegang geeft tot ambten en bedieningen, de taal van leger en burgerwacht, zoolang zal zij de taal blijven der hoogere standen, der gegoeden en der meer ontwikkelden, zoolang zal ook de Vlaamsche taal beschouwd worden als een taal van gering allooi, ongeschikt als voertuig voor onderwijs en hoogere ontwikkeling, een taal voor het lagere volk, waarvan de beschaafde man of vrouw zich onthoudt. Stel de Vlaamsche juister gezegd, de Nederlandsche taal, bij het onderwijs, bij de administratie, bij bestuur en leger, gelijk met de Fransche, eischte reeds vóór jaren de heer de Maere-Limnander, vorder van elken ambtenaar van zekeren rang de kennis van beide talen, plaats dan Vlaamsche ambtenaren in de Waalsche, en Waalsche ambtenaren in de Vlaamsche streken, en gij zult de Vlaamsche bevolking opheffen uit haar isolement, haar doen deelen in de algemeene ontwikkeling, de eenheid des lands versterken en toegang geven aan twee stroomen van beschaving, de Romaansche en de Germaansche, die elkander zullen aanvullen en zuiveren, tot groot voordeel van het land, dat van beide zal genieten.
Tot dat doel heeft de Vlaamsche beweging gewerkt en gaat zij nog altijd voort te werken, met ijzeren volharding en, ondanks velerlei teleurstelling, steeds opgewekten moed. Zij heeft veld gewonnen en hier en daar den weg kunnen openen voor den stroom der Germaansche beschaving, die de Vlaamsche bevolking uit Noord-Nederland kan toevloeien. Maar waar jaren lang administratie en onderwijs zich van ééne taal hebben bediend, en het gebruik haar zelfs in het Vlaamsche land onder hen, die op beschaving aanspraak maken, tot de taal van het gewone verkeer heeft gemaakt, kan de strijd geen oogenblik worden opgegeven, of wat gewonnen scheen gaat weer verloren, en zelfs waar wettelijke regeling dwingt, wordt traag en onwillig en slechts ten halve gevolgd. Gewoonte, sleur en mode hebben een taai leven, en hun, die tot nog toe met ééne taal konden volstaan, valt het ontegenzeggelijk moeilijk zich met hetzelfde gemak van een tweede taal | |
[pagina 160]
| |
te bedienen, zelfs al is die hun niet geheel vreemd. Daarom kwam dezer dagen de Vlaamsche Landdag krachtig en ondanks alle verschil van kerkelijke en staatkundige richting eenstemmig protesteeren tegen allen onwil in 't gebruik van de Vlaamsche taal voor het gerecht en in de Vlaamsche commando's bij de burgerwacht en tegen alle uitstel van de behandeling of verminking van het wetsvoorstel-Coremans tot verzekering van een rechtmatig aandeel bij het onderwijs aan de Vlaamsche taal. Tot een volk, waar zulk een strijd wordt gevoerd, voelt de Noord-Nederlander zich aangetrokken. Het is hem meer dan een ‘bevriende natie’. Hij gevoelt den band eener gemeenschappelijke taal als voertuig der beschaving. Ons verkeer met het Belgische volk moet levendiger en inniger worden, ook al zien wij voor economische of politieke bondgenootschappen den weg nog versperd. |
|