| |
| |
| |
[Nummer 2]
| |
President Kruger
geschetst door Dr Leyds, (Utrecht).
In de ‘Zuid-Afrikaansche Post’ vinden wij van den oud-President den ‘aartsvader Paul Kruger de nooit volprezen verpersoonlijking van het Dietsche heldenras in Zuid-Afrika’, zooals onze vriend Julius Sabbe op het Nederlandsche Taalkongres te Kortrik het zei, een treffend beeld door Dr Leyds zelven geteekend, den man die hem beter en nauwer kende dan wie ook wellicht, die hem twintig jaar een verlicht raadsman en trouw medewerker geweest is. Wij twijfelen niet of deze schets van bewuste hand afkomstig, die ons de vereerde figuur van een heel bijzonder standpunt doet kennen, zal onzen lezers welkom zijn.
* * *
Mijne kennismaking met President Kruger dateert van Juni 1884. Het was den dag na mijne promotie tot Doktor in de Rechtswetenschap, dat Prof. Moltzer, een mijner leermeesters aan de Amsterdamsche Universiteit, mij aan Z.H. Ed. voorstelde. Die kennismaking leidde nog denzelfden dag, een Donderdag, tot de aanbieding van het Staatsprocureurschap, hetwelk, eerst door mij van de hand gewezen, op den daaraan volgenden Zaterdag door mij werd aangenomen voor den tijd van drie jaren. Wat mij ertoe bracht om, na mijn aanvankelijke weigering, later toch een ambt onder President Kruger te aanvaarden, was voor een groot deel de indruk, dien ik in de eerste dagen onzer kennismaking kreeg van zijn karakter. Er was toen, voor mij, nog geen gelegenheid geweest om zijn groote gaven te leeren kennen; maar de onbekrompen wijze, waarop hij sprak over de vervulling
| |
| |
van het ambt van Staatsprocureur, gaf mij moed en lust om een tijd lang onder hem te werken.
Ik stel er prijs op, een incident te vermelden, dat toen tusschen ons is voorgevallen, omdat daaromtrent verkeerde berichten de ronde hebben gedaan. Ik bedoel het door mij opperen van een bezwaar, dat misschien gelegen zou zijn in mijne godsdienstige overtuiging. Ik zeide het mijn plicht te achten Z.H. Ed. mede te deelen, dat de mijne geheel afweek van de zijne en die van zijn volk, daar ik behoorde tot de vrijzinnige richting; dat ik geen overtuiging wilde huichelen, die de mijne niet was, en 't kon zijn dat dit verschil in overtuiging mij als Staatsprocureur minder wenschelijk maakte. Z.H. Ed. 's antwoord daarop, met nadruk uitgesproken, was, dat hij daarover geen bezwaar voelde, want dat het slechts daarop zou aankomen, of ik trouw en eerlijk mijn plicht deed.
En nooit heeft President Kruger (ik moet er bijvoegen: noch ook het Volk of de Volksraad, ongetwijfeld op zijn voorbeeld) mij over mijne godsdientige overtuiging lastig gevallen. Men kon in dergelijke omstandigheden, waar het verreweg aan de meeste menschen moeilijk valt zichzelf gedurende een zeer lang tijdsverloop gelijk te blijven, vast op hem aan. Had hij met iemand een woorden-wisseling, of erger, een twist gehad en was dat ongenoegen bijgelegd, dan was 't alsof de herinnering daaraan geheel bij hem was weggevaagd. Hij zou er nooit op terugkomen, al werd de verhouding later weer eens minder aangenaam. En men kreeg volkomen den indruk dat hij - de man met het verbazing-wekkende geheugen - aan het vroegere geval in 't geheel niet meer dacht. Lagen de verhoudingen anders en bestond er verwijdering of vijandschap tusschen hem en iemand, die vroeger zijn vriend was geweest, - nooit zou hij tegenover dezen of ten zijnen nadeel gebruik maken van de kennis van feiten, die hem in hun vroegere relatie waren toevertrouwd. Niets verachtte hij meer dan een dergelijke gedraging, en menigeen, die zich in zijn gunst wilde dringen door mededeeling van gebeurtenissen, waar- | |
| |
van het voor Kruger nuttig zou wezen op de hoogte te zijn, maar die hij alleen zou weten door toelating van zulk een misbruik van vertrouwen, is door hem met een bestraffing weggezonden.
Voor wie hij stond en streed, voor wie hij opkwam, bijna door dik en dun, dat waren de ambtenaren, - zijn ambtenaren, gelijk hij ze gaarne noemde. In de Volksraad, als Kruger voor hunne belangen sprak, kon men nooit bemerken over wien hij ontevreden was. In het kantoor, daar kon hij dikwijls duidelijk genoeg blijk geven van zijn afkeuring; maar werd diezelfde ambtenaar vijf minuten later in den Volksraad aangevallen of op minder gunstige wijze beoordeeld, dan kon hij er zeker van zijn, dat de President hem niet in den steek zou laten.
Als chef had Kruger nog een andere groote hoedanigheid, die het samenwerken met hem maakte tot een genoegen, en die bij de ambtenaren den lust tot nadenken opwekte. Hij luisterde namelijk gaarne naar eens anders' meening; hij kon tegenspraak lijden, mits op den rechten toon voorgedragen; hij was altijd gereed zich te laten overtuigen (hoewel dat gewoonlijk geen gemakkelijk werk was) en ook om de conclusie van een ander in de plaats te stellen van zijn eigen meening. En hij zag er evenmin tegen op om, als hij begreep in het ongelijk te zijn, dat volmondig te erkennen en daarvoor zijne verontschuldigingen te maken. Een treffend voorbeeld is mijzelven wedervaren. Het was nog in de dagen van mijn staatsprocureurschap, dat de President met mij in de een of andere zaak verschilde. Op het eene woord was het andere gevolgd en zooals Kruger later zeide: ‘Mijn bloed is maar warm’, wat ten gevolge had, dat hij verklaarde niet langer met mij te kunnen samenwerken, en dat een van ons zou moeten heengaan. Dit liet mij natuurlijk geen keuze, en ik beschouwde mijn werkkring dan ook als geeindigd. Maar het kwam anders; 's nachts om drie uur werd aan mijn voordeur geklopt en... daar was de President om mij te spreken. Hij kon niet slapen, - zeide Z.H. Ed. - de heele nacht had hij liggen nadenken over de zaak, die tusschen ons verdeeldheid had gebracht en hij was
| |
| |
tot de conclusie gekomen in het ongelijk te zijn. Hij had daarna nog minder rust kunnen vinden en was dus gekomen om mij dat te zeggen en tevens zijn spijt te betuigen over de harde woorden, die gevallen waren. Is het wonder, dat er geen einde aan onze samenwerking is gekomen?
Hij had een afkeer van mooi-praten, waar hij wist dat men aanmerkingen zou maken achter den rug. Wanneer men hem niet naar den mond sprak, tegenover hem openhartig zijn meening uitte, tegen de zijne in, dan gaf dat wel dikwijls bij hem aanleiding tot een uitbarsting, maar het was toch veelal de grondslag van een vertrouwen, dat eenmaal door hem gesteld, door geen nieuwe uitbarsting werd geschokt en niet aan te tasten was door kwaadsprekerij.
Men zou wellicht hem als eene zwakheid kunnen aanrekenen de naïveteit, waarmede hij te spoedig vertrouwen stelde in personen, die hij voor sterk in het geloof hield. Dat bracht sommigen tot huichelen op godsdientig gebied, om zich in Kruger's gunst te dringen. Zijn groote gave des oordeels liet hem daarbij wel eens in den steek, tot verdriet van zijn werkelijk geloovige aanhangers, wanneer die met helderder blik zagen.
Die heldere blik op het karakter der menschen, speciaal zijner natie, ontbrak hem overigens in geenen deele. Al viel het hem moeielijk gezichten te onthouden - wat hij aan iemand had, dat wist hij spoedig genoeg. Speciaal echter wat zijn eigen menschen betrof. Bij nog niet verafrikaanschte Europeanen schoot zijn blik, evenals die der meeste Afrikaners, merkwaardig te kort. Dat waren menschen van andere beweging als hij, en die kon hij niet beoordeelen. Als hij ze toesprak, als het zijn plicht was tot hen een redevoering te houden, of hij met hen een debat moest voeren, waarbij de diensten van een tolk onontbeerlijk waren, dan was hij ook niet zoo in zijn element als waaneer hij stond tegenover zijn eigen Boeren. Daar was hij geheel zichzelf, daar kon hij zonder terughouding zich geheel geven.
Wanneer men zich nu afvraagt, of Kruger een groot redenaar
| |
| |
was, dan moet daarop, dunkt mij, het antwoord zijn, dat het niet was in den zin van welbespraakt; want gemakkelijk en helder ontwikkelde hij zijn gedachten niet. Evenmin zou men hem welsprekend kunnen noemen, als het daarvoor noodig is sierlijk en aangenaam te spreken.
Maar als iemand een redenaar kan heeten, wanneer hij met zijn woorden weet indruk te maken, te overtuigen en mede te sleepen, dan was Kruger een redenaar van den eersten rang. Men kwam altijd, hem hoorende, onder den indruk van den grooten ernst, die hem bezielde, van de oprechtheid zijner meeningen; en als men dan van-zelf ertoe kwam die te waardeeren of te deelen, dan had men er niet op gelet, dat zijne woorden niet zoet hadden gevloeid. Bij den indruk van den persoon en de aandacht, die hij zijn hoorders dwong aan de behandelde zaak te schenken had niemand gedacht aan de middelen, door hem gebruikt. Want, het valt niet te ontkennen, om zijn auditorium aan het verstand te brengen wat hij wilde en wenschte, gebruikte hij wel degelijk middelen en wendingen, die hem persoonlijk eigen waren, en van dien aard, dat zij in het verslag eener redevoering onmogelijk weer te geven zijn. Hij wist daarbij zelfs gebruik te maken van de zwakheden, die zijne manier van uitdrukking aankleefden. Zijn zinsbouw was gebrekkig, zoodat hij somtijds meer zijn zinnen afbrak, dan ze afmaakte. Nu was dat afbreken dikwijls berekening; daarmede kon hij meesterlijk een toehoorder, die hem kende (zooals de volksraadsleden hem kenden), laten voelen, wat zijn eingelijke meening was, al drukten de woorden, waarmede hij dan zijn toespraak vervolgde, heel wat anders uit. Zoo was het ontwijfelbaar voor zijne vrienden, wanneer hij tegen een zaak gestemd was, al sprak hij er ook vóór; en de uitslag eener stemming in den volksraad, na zulk eene aanbeveling van den President, was dan dikwerf een verassing voor de menschen, die niet op de hoogte waren of die afgingen op de schriftelijke rapporten. De President heeft een nederlaag geleden, dachten ze dan. Maar de President leed in den volksraad zelden een neder- | |
| |
laag. Ten onrechte evenwel heeft men dikwijls beweerd, dat hij met dat Lichaam kon doen, wat hij wilde; dat hij het om de vingers kon winden. Kruger zelf wist wel
beter. Op de leden werken met argumenten, hen overtuigen, hun bezwaren uit den weg te ruimen, - dat ging aan de openbare behandeling in den volksraad, daarbuiten, vooraf. En de particuliere besprekingen waren voor hem het middel om te weten, of hij een voorstel in den Raad kon brengen of niet. Hij stelde nooit iets voor in den Volksraad, als hij niet zeker was van de overwinning of daarop ten minste een groote kans had. Vandaar dat hij zoo zelden een nederlaag heeft geleden en den naam kreeg, dat de meerderheid in den Volksraad hem blindelings volgde.
Maar het zou onjuist zijn te meenen, dat Kruger niets deed dan uit te visschen wat de meerderheid dacht, om dan hare meening tot de zijne te maken. Hij was integendeel, in den juisten zin van het woord, een leider van zijn volk. Het was in de eerste plaats aan hem om daarover na te denken wat noodig en wenschelijk was voor Staat en Bevolking; en daarna was het weder aan hem om te trachten zijne menschen ertoe te brengen tot dezelfde overtuiging te komen als hij. Wij behoeven ons slechts de verhouding tot de vreemdelingen te herinneren en de kwestie van het onderwijs. Om bij de laatste te blijven, bewijst zijne houding daarin, welk verlicht man hij werkelijk was bij al zijn gebrek aan onderwijs. Niet, dat hij onvoorwaardelijk medeging met de opvoedings-systemen van Europa (‘al dat lange leeren is maar mode’, heeft hij zich eens laten ontvallen) maar het leven, dat zijn opvoeder was, had hem doen inzien, wat hemzelf ontbrak, wat hem somtijds afhankelijk deed zijn van anderen en wat hem de vervulling zijner zware taak dikwijls nog zwaarder maakte dan zij behoefde te zijn. Hij minachtte niet wetenschap, zooals velen, die geen wetenschap hebben leeren kennen. En hij heeft zijn volk tot hetzelfde inzicht weten te brengen. Het resultaat was een onderwijs-systeem, waarin geen geld werd gespaard, en dat in Europa om zijne degelijkheid met den hoogsten prijs werd bekroond.
| |
| |
‘En zoover heeft iemand het gebracht’, heeft men wel eens gezegd, ‘die niet eens schrijven kon’. Daarin nu vergiste men zich. Kruger schreef beter dan velen, die, misschien met recht, heetten meer onderwijs dan hij te hebben genoten. Maar hij hield niet van schrijven; evenmin als van lezen, behalve van zijn Bijbel. Ik heb hem zelden iets anders zien schrijven dan brieven aan zijn echtgenoote, wanneer hij op reis was. Ik zelf ben slechts in het bezit van één briefje aan mij van zijn eigen hand.
Het geheugen lijdt gewoonlijk door er niet op te vertrouwen en alles op te teekenen; de helderheid van begrip lijdt bij velen door het opnemen van vele feiten. Kruger's hersenen waren echter ongetwijfeld sterk genoeg, om zonder schade aan geheugen of begrip, veel en nogmaals veel te leeren. Zijn geheugen, van nature zeer sterk, had zich door zijne bijzondere wijze van werken, nog veel meer ontwikkeld. Zooals reeds gezegd, hield hij niet van lezen; en liet zich daarom alles voorlezen. Maar hij nam den inhoud van het geschrevene er niet minder vlug of minder vast of minder nauwkeurig om in zich op. Er waren weinigen onder zijne helpers, die hem daarin evenaardden. En vooral waar het oude dokumenten betrof, zelfs nog uit zijn veldkornets- of kommandantstijd, daarvan was hem dikwijls geen woord nog ontgaan.
Merkwaardig was de vlugheid, waarmede hij den inhoud van een voorgelezen wetsontwerp in zich opnam. En men moest er zich over verbazen, hoe het mogelijk was, dat een man, die geen letter van een concept gezien, doch alleen gehoord had, die ook alle wijzigingen, toevoegingen, doorhalingen, voorgesteld of aangebracht door Staatsprocureur, door Departementshoofden, door Uitvoerenden Raad, door Volksraads-commissies en door de Volksraadsleden, slechts kende door mondelinge mededeeling, dat hij ten slotte nog wist, wat uiteindelijk door de Volksraad als wet was vastgesteld.
De Afrikaner is een geboren wetgever en President Kruger was het in bijzonderen graad. Hij had daarbij het bloed van den rechtsgeleerde in zich. Al was hij er de man niet naar om ooit
| |
| |
het samenstellen of het uit elkaar halen van wetsontwerpen te bedrijven als een soort van liefhebberij, toch kon hij - hoewel nooit voorbijziende wat de wet beoogde en moest bereiken - bij de behandeling van het concept een ijver ontwikkelen, een lust tot het maken van aan- en opmerkingen, dat men hem duidelijk kon aanzien, welk genoegen hij schepte in wat men zou kunnen noemen de techniek der wetgeving. Had men hem eens of tweemaal een ontwerp van een wet of een traktaat of een contrakt voorgelezen, dan kon hij dadelijk de leemten aanwijzen, de gevallen, waarin niet werd voorzien, en de artikelen, die niet met elkaar overeenstemden.
Diezelfde gave had hij bij het beoordeelen van diplomatieke documenten. Kruger was geen opsteller van schriftstukken, maar hij was een te beter beoordeelaar. Hierin lag zijn groote kracht. Een beoordeelaar niet van den vorm, dat spreekt van zelf. Maar van wat er in een ontvangen brief stond en vooral van wat er achter stak; van wat er school in het gemoed van den schrijver en waar deze heen wilde, al werd dat niet uitgesproken. Een eerste voorwaarde, dit, om te weten wat te antwoorden valt; en daarom wist Kruger ook zoo goed, wat daarbij noodig en wat overbodig was.
Zijn ver-reikende blik, dat was wat het meest aan hem te bewonderen viel, bij de buitenlandsche verhoudingen in de allereerste plaats. Oogenblikkelijk overzag hij alle gevolgen van een zeker feit, al overviel hem dat ook; en voelde hij de drijfveeren eener mededeeling, al kwam die onverwacht. Zijne langdurige ondervinding en zijn merkwaardig geheugen kwamen hem daarbij buitengewoon van pas. Het kwam voor, dat men geneigd was de conclusies van den President wat vèr gezocht te vinden; maar herhaaldelijk moest men tot de bekentenis komen, dat hij het toch bij het rechte einde had gehad.
Maar dat was niet altijd het geval op enkele andere terreinen, waarop President Kruger zich te bewegen had, waar hij stond voor zaken van administratieven en economischen aard. Daar
| |
| |
ontbraken hem de kennis van maatschappelijke instellingen, de studie en ervaring in staathuishoudkundige en financieele aangelegenheden, zoo onontbeerlijk voor den staatsman. Toch belette hem dat, zeer begrijpelijk, niet, om over kwesties op dit gebied na te denken, tot conclusies te komen (die altijd blijk gaven van scherpzinnigheid, al toonden ze somtijds, dat belangrijke feiten aan zijne waarneming waren ontsnapt) - evenmin als om op die conclusies te handelen.
Als politicus had Kruger de gave om een groote partij om zich te vereenigen en aan zich te binden. Daarin stelde hij - men voelde het - een eer; het was hem een behoefte. En daar kon men tevens voelen te doen te hebben met iemand, die gaarne heerschte, omdat hij wist een geboren heerscher te zijn.
Maar hij was meer dan dat: hij was, behalve een groot verlicht en eerlijk man, ook een goed en goedig mensch.
Niemand, die van deze laatste karaktertrekken niet kan meespreken. Nooit zal ik voor mij vergeten, hoe hij - de rooker, aan zijn pijp verslaafd, zoo men dacht - altijd in mijn bijzijn die pijp weglegde, zoodra hij vernomen had, dat het inademen van rook door eene ongesteldheid aan de keel voor mij schadelijk was; en hij heeft volgehouden zich om mijnentwille die ontbering op te leggen. Door dergelijke trekken in zijn omgang zal het ook wezen, dat ik niet alleen aan mijn President zal blijven denken met bewondering, met achting en eerbied, maar ook met liefde.
|
|