Germania. Jaargang 7
(1905)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Eerste Bedrijf.Het woud, zeer woest en somber.
Achterplan, zeer dicht gewas.
Hier en daar een struik.
Rechts en links struiken en stammen.
Midden het tooneel eene openbare plaats, met mos bedekt.
Links van den toeschouwer een omgevallen boomstam.
| |
Eerste tooneelBoschnimfen. Later dwergen. 't Is laat in den namiddag.
De nimfen spelen in 't bosch, sommigen werpen naar elkander met gouden ballen, anderen spelen met bloemenkransen.
Ze zijn met bloemen getooid, in wit gewaad.
de nimfen
Lichtekens rollen
En hollen
De bollen! (twee maal).
Zachtekens glansen
Bij 't dansen
De kransen!
Vluggetjes glippen
We, trippen
En wippen.
| |
[pagina 33]
| |
(Komen, hand aan hand, trippelend vooruit.)
Stillekens spelen we lustig in 't bosch,
Wand'len en glijden op 't donzige mos,
Huppelen vroolijk, de hand in de hand,
Wij zijn de dartelste nimfen van 't land.
(Zeer lichte dans; ze hebben de ballen neêrgelegd om beter te kunnen rythmeeren.)
(Onder het dansen zijn kabouters opgekomen en hebben de ballen gestolen. Zij hebben veel vermaak in het spel der nimfen. Eensklaps klinkt een schaterlach van hunne zijde los.
de kabouters
O! wat is dat koddig!
Hihihi!
O! wat is dat mooi toch!
Kijkt en ziet!
O! wat moet ik lachen,
Hahaha!
Lachen dat ik schokke,
Hahaha!
een dwerg
(tot eene nimf)
Lieve nimf!
Wat danst gij schoon,
Wilt ge met mij een flikker slaan?
eene nimf
(kortaf)
Neen!
een dwerg
Hoho! mijn schatje!
Niet zoo boos en niet zoo stout,
'k Wed dat het u straks berouwt.
Nimfen lief,
Wilt ge met mijn dwergen dansen,
Wilt ge met mijn dwergen dansen,
Lustig, vroolijk,
Dartel en blij?
de nimfen
Neen! Ge zijt te leelijk.
Lomperds zijt ge,
Bochels en bulten!
(De nimfen lachen hen uit.)
| |
[pagina 34]
| |
een dwerg
Ach zoo! 't Is zoo dat gij 't meent?
Goed.
Ge lacht?
(De nimfen lachen nog luider.)
Hoe heerlijk klinkt dat lachen!
Ja, ja, lachen is heerlijk.
Er valt enkel te zien
Wie het laatst lachen zal.
Triomphantelijk:
Ziet eens hier!
(Hij toont de gestolen ballen.)
Die hebben we beet! En we dragen ze meê.
Wat zegt ge daar nu van?
eene nimf
Vergeef het ons!
Geef ons de ballen weêr?
de dwergen
Neen! Neen! Neen!
een dwerg
Haha! Wie lacht er nu het laatst?
de dwergen
Wij! Wij! Wij!
Wij lachen altijd!
Wij plagen altijd.
De dwergen en kunnen niet anders,
De dwergen en willen niet anders.
De dwergen sterven den lach op den mond,
Zij lachen dat 't klinkt al de bosschen rond.
Wij lachen, lachen altijd,
Wij plagen, plagen altijd.
Wij! Wij! Wij!
eene nimf
Ach! dwergjes, blij en vlug
Geeft onzen bol terug?
Dan geven wij u terstond
Een kus op uwen mond.
(Op het hooren van dit voorstel maken de dwergen sprekende gebaren van verrukking. Zij steken begeerig de lippen vooruit, maar houden de ballen achter den rug.)
(De nimfen kussen hen.)
| |
[pagina 35]
| |
een dwerg
We kregen een kusje
Wat smaakte dat lekker
Wat smaakte dat goed!
al de dwergen,
zonder de ballen terug te geven
O! wat is dat koddig
Hihihi!
O! wat is dat mooi toch,
Zie toch, zie!
O! wat moet ik lachen
Hahaha!
Lachen, dat ik schokke,
Hahaha!
(Ze loopen schaterlachend weg. De weergalm van hun gelach klinkt in het bosch en sterft langzaam uit.)
een dwerg
komt terug en zegt spottend tot de nimfen.
We geven uw ballen
Wel later eens weêr,
O nimfekens teêr!
Hahahahaha!
(Loopt weg.)
(De nimfen zetten zich neêr en schreiën.)
| |
Tweede tooneelDe Nimfen. - Hilda Achter de schermen, zeer zacht, klinkt het lied van Hilda, die zingend opkomt.
hilda
Wat is het toch heden een heerlijke dag
Hoe gul en hoe warm is des zomerkens lach,
(Op)
De vogelkens zingen hun liefste refrein,
Hoe trilt mij het harte, het harteken mijn.
(De nimfen bemerkend)
Wat zie ik daar?
Nimfen!
Ze hooren mij niet!
Ze schijnen zoo treurig, ze hebben verdriet,
Zegt, nimfen, wat stoorde uwen zang en uw spel,
Komt, spreekt, lieve geesten, ik ken u nog wel.
| |
[pagina 36]
| |
eene nimf
De dwergen, boos en stout,
Ze slopen door het hout
En droegen naar hun hol
Ons mooien gouden bol!
hilda,
troostend, een ring van den vinger trekkend en hem aan eene nimf gevend.
Hier,
Ga met dien ring naar mijn vader's paleis,
Hij zal u wel helpen, de Koning is wijs,
Die ring is almachtig, hem schonk mij een fee,
Ga rustig uw gang thans en neem hem maar meê.
(De nimfen af.)
Bijna als recitatief.)
Wat is het toch heden een heerlijke dag,
Hoe gul en hoe warm is des zomerkens lach,
De vogelkens zingen hun liefste refrein,
Hoe trilt mij het harte, het harteken mijn.
(Ze zet zich op een omgevallen boomstam.)
(De Kabouters, die heel het tooneel met de nimfen afgespied hebben, komen onbemerkt nader van struik tot struik, tot ze heelemaal dicht bij Hilda zijn.)
(Ze werpen met zand naar de prinses, daardoor valt Hilda in slaap.)
| |
Derde tooneelhilda - Kabouters.
kabouters,
zeer geheimzinnig.
Gij hadt mededoogen,
Zand! zand!
De slaap sluite uw' oogen.
Zand! zand!
Benevel 't verstand!
Zand! zand!
(Hilda valt in slaap. De avond valt. De Kabouters verdwijnen; ze komen terug met lichtjes.)
(Wat nu volgt moet zeer geheimzinnig zijn. De dwergen zingen, verlichten het tooneel met hun lichtjes en dansen rond Hilda in ronde, nu eens vooruit, dan achteruit tredend, dan ronddraaiend.)
Kijken wij!
Hohoho!
Wijken wij!
Hohiho!
Zingen wij!
Hihihi!
Springen wij!
Falderi!
| |
[pagina 37]
| |
Laat ons nu vroolijk een bedeken zingen,
Springen in nauwere en wijdere kringen,
Rondeke rond,
Zang in den mond.
Op ende neêr,
Heen ende weêr!
Zingen wij,
Hihihi!
Springen wij,
Falderi!
Hoepsasa!
Falderida!
een dwerg
Voert thans van hier deze schoone prinses,
Dwergen, komt nader,
Draagt haar meê
Naar de dwergensteê,
Waar slanke ranken groeiën,
En frissche rozen bloeiën,
En waar zij steeds zal slapen.
(De dwergen nemen Hilda op, leggen ze op hunne schouders en dragen haar weg, hun staplied zingend.)
de dwergen
Op!
Kijkt!
Voort!
Wijkt!
Hoort!
Ziet!
Staat!
Niet!
Stil!
Zacht!
't Is
Nacht!
Wacht!
(Ze verdwijnen er meê. Dof sterft hun staplied in de verte weg.)
GORDIJN
| |
[pagina 38]
| |
Tweede BedrijfRuw gebergte, hier en daar begroeid.
Links en rechts een weg.
Midden over het tooneel hooge, dicht aaneengesloten rotsblokken, die toe en opengaan op het uitspreken van een tooverwoord.
Achter het rotsgordijn.
Achtergrond. - Rotsen, daarvoor eene verhevenheid bekleed met mos, groen en rozen. Daarop slaapt Hilda. Rechts van den toeschouwer een bron; links, lange tafel met stoeltjes. - Kroezen en kan.
| |
Eerste tooneelDe Dwergen Het is nacht!
De kabouters komen op met hunne lichtjes - geheimzinnig - overal rondspeurend.
| |
I
de dwergen,
opkomend links
Op!
Kijkt!
Voort!
Wijkt!
Hoort!
Ziet!
Staat!
Niet!
Stil!
Zacht!
't Is
Nacht!
Wacht!
(Ze zijn tot voor het rotsgordijn gekomen).
een dwerg
Rotsen, valt neder,
Hier zijn we weder.
de dwergen
Hier zijn de dwergen,
Meesters der bergen.
Rotsen valt neder,
Hier zijn we weder.
(De grot gaat open).
| |
[pagina 39]
| |
(Een verblindend licht! dat van de wanden uitstraalt. Kristal- stalagmieten en stalactieten. Schitterende edelgesteenten. Een echt paleis van de geesten van het gebergte).
| |
II
een dwerg
Daar ligt de schoone bruid der dwergen.
Die stoute geesten van de bergen,
Ze sluimert rustig, zoet en zacht,
Zoo slaapt ze hier sinds meengen nacht.
Om haar zal 't groen steeds welig groeiën,
De rozen zullen immer bloeiën,
Zij blijft der dwergen eeuw'ge bruid
En nimmer komt zij hier nog uit!
al de dwergen
(bevestigend)
En nimmer komt zij hier nog uit!
(Ze nemen hun kroezen; eenige drinken aan de bron, anderen schenken wijn in).
(Hunne lichtjes hebben ze in den wand gestoken, hetgeen den aanblik der grot nog tooverachtiger maakt.
de dwergen
De bronne hier geeft ons een lekkeren drank,
Der fee van het woud, onzen innigen dank,
En 't kroezeken verder gevuld met een wijn,
Als nergens op aarde er ooit nog kan zijn!
Te drinken!
Geschonken!
Geklonken!
Gedronken!
En nooit genoeg!
Te drinken!
Geklonken!
Geschonken!
Gedronken!
Tot morgen vroeg!
een dwerg
Een dronk aan onze bruid, ze is de schoonste der aarde.
de dwergen
Hoezee! onze bruid, ze is alleen nog voor ons!
een dwerg
Gedronken op haar die hier slaapt in ons gaarde
En ligt op het groen als een bedde van dons.
Te drinken!
Enz.
| |
[pagina 40]
| |
de dwergen
Te drinken!
Enz.
(Ze stellen zich in ronde om te dansen).
een dwerg
En thans vooruit, ten rondedans!
Gedraaid, gezwaaid in wijde krans!
de dwergen
Zingen wij!
Hihihi!
Springen wij!
Enz.
(Zie eerste bedrijf.)
(Onder 't dansen klinkt eensklaps hoorngeschal. Allen houden verschrikt op.)
(De dag breekt aan.)
| |
Tweede tooneelDe Dwergen. - Later de Prins.
een dwerg
Rotsen, sluit aaneen!
't Gevaar verscheen!
(De rotsen sluiten weer toe. Alles is weer als bij 't begin van 't bedrijf. Alleen wordt het klaarder.)
de prins,
in de verte, langzaam naderend.
Ik zoek reeds zoo lang in dit wondere groen,
Hier wek ik mijn Hilda met ring en met zoen.
Ik zoek haar zoo lang tot ik eind'lijk haar vind
(Rechts op.)
En trek dan met haar hier vandaan als de wind.
Wat heerlijke roos aan mijn voeten daar viel,
Maar heerlijker nog is de roos van mijn ziel,
Die vind ik wel in de kabouteren wijk,
Zij wordt koningin in mijn uitgestrekt rijk.
(Hij staat voor de rotsen.)
(Gebaren met den ring.)
Tooverring, tooverring,
Maak dat rots en berg verzink'!
(De rots gaat weer open. De dwergen, die achter de rotsen gereed staan, springen vooruit en werpen met zand.)
| |
[pagina 41]
| |
de dwergen,
zoodra de rots open is.
Zand! zand!
de prins
Tooverring! tooverband!
Slaat het zand uit hunne hand!
(Het zand valt uit de handen der dwergen. Een dwerg springt vooruit met een dolk.)
de prins
Tooverring, toovergoud!
Ontwapen dien Kabouter stout!
(De dolk ontvalt zijne hand. De dwergen vluchten in de hoeken van het tooneel. De prins gaat naar Hilda, kust haar).
| |
Derde tooneelDe Prins. - Hilda. - De Dwergen.
de prins
Hilda!
Mijne schoone prinses,
Wat slaapt ge zacht!
Ontwaak! ontwaak!
Kom, help me, ring vol toovermacht,
Gij hebt me reeds tot hier gebracht.
(Gebaren met den ring.)
Ontwaak! ontwaak!
Verzwonden is de somb're nacht,
Een blijde dag u tegenlacht,
Ontwaak uit uwen slaap!
Ontwaak! ontwaak!
(Gebaren met den ring.)
Tooverring! tooverschijn!
Maak dat hare slaap verdwijn!
(Hilda ontwaakt.)
hilda
Wat sliep ik toch heerlijk,
Ik droomde zoo schoon,
Van vogels en vlinders en bloemekenskroon,
En zilveren nimfen omringden mijn bed,
En stout hadden dwergen er bij zich gezet.
Wat was dat een heerlijke en wondere nacht,
En zie eens hoe gul thans het zonneken lacht.
De vogelkens zingen hun liefderefrein,
Hoe trilt mij het harte, het harteken mijn.
| |
[pagina 42]
| |
de prins
Mijn schoone Prinses met de lokken van goud,
Ik zocht u zoolang in dit uitgestrekt woud.
Thans voer ik u mee naar het land van de Min,
Daar word ik eens Koning en gij Koningin.
hilda en de prins
(H.) Mijn lieve prins, zoo stout en fier,
(P.) Mijn lieve Hilda, mij zoo dier,
Wij gaan te zamen thans van hier
En varen naar het rijk der min.
(H.) Daar word ik dra uw koningin,
(P.) Daar wordt gij dra mijn koningin.
(P. en H.) Daar wordt dra koningin!
(De Prins leidt Hilda van de verhevenheid. Ze komen meer vooruit.)
de prins (tot de kabouters)
Aanhoort thans, dwergen, wat ik zeg:
Gij komt hier uit het bosch niet weg,
Voor gij aan al de nimfen zacht
Hun ballen hebt teruggebracht.
Maar,
Als Hoogtijd wij vieren,
En bloemen versieren
Het hoofd mijner bruid,
Zoo komt dan, gij dwergen,
Van bosschen en bergen,
Uw hutteken uit
Dan laten wij allen
Den jubeltoon schallen,
Ter eere der bruid.
Wij dansen en springen,
En juichen en zingen:
Hoezee! onze bruid!
de dwergen
Eilaas, onze bruid! Ons mooie gouden bruid,
Ons koningsdochter, ze trekt van hier
De schoone koningsdochter!
Eilaas!
De dwergen treuren,
Nu alle bloemen fleuren
En geuren,
Eilaas!
| |
[pagina 43]
| |
de dwergen
Eilaas!
Eilaas!
Eilaas!
Eilaas!
prins en hilda
Ja, laat nu maar allen
Uw jubeltoon schallen
Ter eere der bruid!
Hoezee!
We gaan.
Hoezee!
De gevangenschap is gedaan!
Hoezee!
gordijn.
| |
Derde BedrijfZaal in het paleis van den Koning (vader van den Prins).
Achtergrond: dubbele open deur (zeer hoog), daar achter breede gang. Alles is versierd met bloemen-festoenen. Boven de deur het wapenschild van den Koning.
Rechts van den toeschouwer, 2e plan: De troon.
Links van den toeschouwer: Twee hooge vensters.
| |
Eerste tooneelDe Koning. - De Koningin. (Achter de schermen: Volk.)
De Koning zit op zijnen troon.
volk,
achter de schermen.
De nacht verdween...
De dag verscheen!
Laat ons nu juichen,
Laat ons nu zingen,
De dag verscheen.
Treurnis heerschte in het koninklijk slot,
Wijl buiten ontzwelden én knop én bot.
Verbannen was 't lied uit het vorst'lijk paleis,
De prins was verdwenen, op zoek naar zijn bruid.
.................
En thans is 't feest!
Bommelend luiden de klokken triomf,
De prins is gekomen!
De prins en zijn bruid!
De zon is herrezen!
De dag verscheen!
(Edellieden en edelvrouwen treden op. Scharen zich rond den troon.)
(Daarna komt de Prins en Hilda. Als gevolg: De nimfen.)
| |
[pagina 44]
| |
Tweede tooneelDe vorigen. - Edellieden en Edelvrouwen. - Prins. - Hilda. - De Nimfen.
edellieden en edelvrouwen
Heil! onzen lieven prins en zijn mooie bruid
Heil!
(De Prins leidt Hilda voor den troon.)
de prins
Mijn edele vader, ik sta voor uw troon,
Als dappere ridder en ned'rige zoon.
Thans breng ik u meê uit 't Kabouterenwoud,
De beeldschoone Hild' met de lokken van goud.
prins en hilda
Wij smeeken u, Koning, uw heiligen zegen,
Hij moge ons beschermen op al onze wegen,
Hij moge ons voor kwaadstichtend onheil behoeden,
O! zegen ons, Vorst, in het rijk van het Goede.
koning en koningin,
zegenend de handen uitstrekkend.
Ga rustig door het leven,
Het zal geluk u geven.
allen
Heil onzen lieven prins en zijn' mooie bruid!
Heil!
| |
Derde tooneelDe vorigen. - De Kabouters.
kabouters,
door het venster en van de trap springend.
Allen bijeen, lachend in de deur.
Hoep! Hoep! Hoep!
Hahaha!
allen,
uitgenomen de Prins.
Kleine, kleine Kabouters,
Bochels en bulten, stouters!
Weg! Weg! Weg!
de kabouters
Neen!
de prins
Laat ze komen en spreken.
Kabouters vol lust,
Dwergen vol spel,
Nadert!
| |
[pagina 45]
| |
de kabouters
Kleine dwergen
Van de bergen
Komen hier,
Stout en fier.
Wij gaan feesten
Met de meesten
Hier.
O machtig gebieder, thans brengen we weer,
De schittrende ballen der nimfen zoo teer.
Wij willen met vrede in de wouden thans spelen,
O prins, wij gehoorzamen uwe bevelen!
de koning
Weest welkom, gij Dwergen, in mijn paleis!
Weest allen thans blij!
't Is Hooggetij!
Weest allen thans vroolijk,
Weest allen tevre,
En juicht er en jubelt
Hoezee! Hoezee!
allen
Hoezee! Hoezee!
de koning
En thans aan de vreugde gedacht.
Trotsche ridders,
Leidt uw edelvrouwen op ten zwiergen dans.
Bevallige paren,
Draait in hoofsche trippeling rond.
Kabouterkens klein,
Vreugd moet er zijn.
Danst er en springt er naar dwergenmanier.
Vreugd moet er zijn,
Feest zij het hier!
(Allen dansen. - Kabouters met nimfen.)
algemeen koor
Heil den prins en zijne bruid!
Heil en zegen voor hun beiden.
Liefde zal steeds op hun pad
Mild de schoonste rozen spreiden.
Stil en rustig, kalm en zacht
Op des levens wijde baren,
Zal nog lang en zonder zorg,
Steeds hun huwlijksbootje varen.
Heil en zegen, voor hun beiden,
Heil den prins en zijne bruid!
GORDIJN.
|
|