Germania. Jaargang 6
(1903-1904)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Tooneelschikking
Het tooneel verbeeldt eene opene plaats in het bosch.
Langs weerszijden boomen. Achtergrond bosch. Links van den aanschouwer, achtergrond, een heuvel die kan open gaan. - Wanneer de heuvel openscheurt ziet men vuur. Rechts van den aanschouwer een drietal afgehakte boomstammen, die zullen dienen om een soort troon op te richten. Rechts een weg-achtergrond. Links eenweg vooraan. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Personen
| |||||||||||||||||||||||||||||
Preludium
Het aanbreken van den lentemorgen.
Inleiding: De oude koning, Grimmir, van Koldland was gestorven, en treurnis zweefde over 't Reuzenland, als een mistwolk, die weemoed over de streek bracht. Maar in 't woud was er niemand die weende, want de ijzige, oude dwingeland had lang genoeg met al de trotsche grimmigheid van den veroveraar alle feest-viering verboden. 't Volk had het gezag van den vreemden overheerscher niet langer meer erkend en had in de plaats van Beli, Grimmir's zoon, weer Atli, den laatsten afstammeling van het oude vorstengeslacht der Woudingers op den troon verheven; heden zou 't feest zijn in het bosch, men zou de bruiloft vieren van de koningsdochter Gerda met Froh, den meiprins, die schoon was als de Zonnegod. * * * (Het gordijn gaat langzaam op. De dag breekt aan.)
De nacht was voorbij. Weer zou de zonnegang beginnen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nog was 't halfdonker in 't bosch, en de zonne zat nog gedoken achter de kim, maar lang zou 't lichtgeschitter niet meer wegblijven. Reeds flikkerde roode glans aan den einder, en de blauwe hemelkoepel begon met azurige tinten te stralen.
Meer en meer kwam er gloed in de lucht, en ten slotte rees de vuurschijf boven den horizont. 't Was alsof de hemel in brand stond, 't licht overstroomde de aarde en over het woud gulpten de stralen met verblindend geschitter en priemden door het jonge lover. Daar stond nu het woud in zijn trotsche jeugd-kracht, vol weelde en schoonheid. Hoog rezen de knoestige, sterke stammen op, wrongen in elkaar, strengelden dooreen en vormden er een bladerengewelf met oneindige speling van licht, groen en zwart. Kronkelend woelden ze dooreen en droegen hunne uitzwellende kruin, die reuzelde en ritselde met geheimzinnig gelispel; door het bosch ging het geruisch van het takkenwrijven als een rythmisch gevezel. Verderop stonden eenige beuken alleen op eene opene plaats. Ze bogen en zwinkten zachtekens naar omlaag en rechtten zich traag weer op, en zwankten en negen dan stillekens neer en fluisterden zacht een sprookje. Fonkelend blonken de dauwperels op de trillende spinnewebben, 't gulden licht weerkaatste op de goudvleugels der vlinders, de vliegen kringelden door de lucht en bijën schoten naar de zeldzame bloemen en gonsden met brommend geronk. Overal ontwaakte 't vogelgeschal. 't Schetterde en kwetterde en helmde door 't jeugdig gebladerte in wondere dooreengalming van schelle en diepe klanken. De vogels vlogen vlug van tak tot tak, schreeuwden in prettigen kijflust naar elkander, piepten en tjilpten en tsiepten en kirrelirden, sloegen hun volle keelklanken | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||
uit, en door het woud ging het gewistel en het gefluit van honderden tierelierende kwedelaars, als om alles wakker te maken. En met dat alles mee lachte het windgeschater in 't loover. De jonge wind speelde zottebollend door de scheuten en twijgen der kernkrachtige, gestreuvelde boomen, liep snuisterend voort in slinger-sliering tusschen de knoestige takken der oude eiken, zwenkte langs den zoom van 't woud in dolle speelschheid om, ruischte en bruiste met jolig geschater door 't bollende loover van 't struikgewas en scheerde weer verder in ongebonden wildheid van wakker jeugd-gevoel. Thans was er weer leven en beweging in 't woud; de lente was in 't land! | |||||||||||||||||||||||||||||
SpelEerste tooneelGERDA komt zingend met haar gevolg van maagden. (Ze zingen terwijl ze nog achter het tooneel zijn). Gerda is geheel in 't wit gekleed. Lang blond haar, met bloemen doorvlochten. - Gouden kroon.
De maagden in bloemenkleeden. Lang blond haar, eveneens met bloemen doorvlochten.
gerda, de maagden
Blij lacht het licht
Van de zon over 't veld.
Heisa!
Wraakzuchtig zwicht
Thans het wintergeweld,
Hoerah!
Kletterend kettert het kwedelend kwinken,
Schetterend schuifelt het klinkelend klappen,
Fluitende vogelkens vliegen weer verder,
Fladderend vlug op fluweelzachte vlerken.
Blommekens bloeiën en windekens waaiën
Beekskens klokklakken en vlinderkens stoeiën.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Scheutjes weer schieten op stoersterke stammen,
't Koren ontkiemt op de vruchtbare velden.
Luid lacht ons lied
En een ander en kenuen we niet.
Heisa!
Lustig en los
Zingt onze zang in het bosch.
Hoerah!
Want heden moet komen
De prins van de mei.
We vieren de bruiloft
Van Gerda met Froh.
Leve de bruid! Leve Gerda!
Leve de prins! Leve Froh!
Leve bruid en bruidegom!
We spelen en loopen
Hahahahaha
We dartlen en hupplen
Trariderida!
(De maagden en Gerda stoeiën door elkaar).
gerda
Wacht even een poos,
Mijn kroon zou in 't spel mij steeds hindren,
Ik leg haar hier neer.
(Ze legt haar kroon neer op een afgehakten boomstam).
allen
Heisa! 't is weer leutig in 't bosch.
We spelen op 'tdonzige mos!
(Ze dansen een huppelenden rondedans.)
(Eensklaps klinkt in de verte hoorngeschal). Allen blijven staan.
allen
Daar is Froh, de bruidegom!
We loopen hem te gemoet!
(Allen loopen weg van het tooneel, ook Gerda, die hare kroon laat liggen. Eene windvlaag en vuurgeflakker in het orkest, de donder rommelt in de verte: Beli komt op. Hij is geheel in 't zwart of in 't donkerbruin, gekleed. Lange, rosse baard, een knuppel in de hand, breede randhoed).
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Tweede tooneelBELI
beli
Hier dartelde Gerda,
De dochter van Atli,
De beeldschoone maagd.
En straks viert men bruiloft
Van Gerda met Froh,
Den prins van de Mei.
(Beli ziet de kroon van Gerda liggen. - Neemt ze).
Ei, zie,
Gerda liet haar kroon hier liggen
Fonkelend als parels dauw.
Flonkeflikkrend als 't gesteente
Dat in de aardenschoot men vindt.
Lief moet Atli's dochter wezen,
Liever dan een Leienimf,
Blond als 't blozen van den morgen,
Schooner nog dan de ijsvorstin
Gerda!
Ik wil die kroon behouden
Ze spreke mij van haar,
De dochter van den koning van 'twoud.
(Hij bergt de kroon weg. Gerda komt zoekend op. Ze verschrikt wanneer ze Beli ziet.)
| |||||||||||||||||||||||||||||
Derde tooneelGERDA en BELI. Later MENJA
gerda
Beli!
beli
Gerda.
gerda (zoekend)
Ik lei hier mijn kroon,
En liet ze hier liggen....
(Ze zoekt) .Ik zie ze niet meer.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||
beli
Ik zag ze evenmin
Misschien stal haar een boschgeest.
gerda
Ik zal eens verder zoeken.
(Ze wil voortgaan) .
beli (gaat voor haar staan).
Gerda blijf, bid ik u.
gerda
Wat wilt ge?
beli
Gerda, aanhoor me.
(De muziek beschrijft: Beli kampt met den wilden hartstocht, die hem verteert; hij slaagt er in.
(zeer zacht) Daar zingt in mijn ziel een wonder lied,Dat daar trilt met vervoerende tonen.
En dat lied en zwijgt of en sterft er niet,
Het zal er eeuwig wonen:
Gerda, ik heb u lief.
En waar of ik dwale en waar ik zwerf,
Het vervolgt me met roerende tonen,
En het zal er zingen tot dat ik sterf,
Het zal er eeuwig wonen:
Gerda ik heb u lief!
gerda
Ach Beli, zwijg,
Ik ben verloofd met Froh,
En kan geen ander minnen!
(Menja verschijnt, maar wanneer ze Beli ziet, verschuilt ze zich achter een boom).
beli (hartstochtelijk)
Gerda, die liefde verteert me!
Het stormt in mijn hart.
gerda
Beli, bekamp uw hartstocht.
Zie, alles ontwaakt tot een nieuw leven,
Hoor, alles zingt, alles jubelt, alles is blij
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Stoor het geluk der natuur niet.
Beli, bedaar.
beli
Gerda, mij maakt die liefde krankzinnig,
Ge weet niet hoe 't harte mij jaagt.
Ach Gerda, schenk mij uw liefde,
Ach Gerda, schenk mij uw hart.
gerda
Laat me.
Ik kan uw taal niet meer aanhooren.
beli (wild)
Dochter van Atli,
Luister een laatste maal,
Beli, de machtige vorst van Koldland,
Biedt u zijn hand en zijn troon.
(bijna dreigend)
Ach Gerda, schenk mij uw liefde,
Gerda, schenk mij uw hart.
gerda
Neen, ik kan u niet beminnen,
Mijn hart hoort Froh!
beli
Welaan, ge zult niet verder gaan.
Geesten van donder en stormen!
Reuzen uit 't diepe der aarde!
Staat op!
Komt uw gebieder thans wreken,
Voert zijne bruid met u mee.
(De heuvel scheurt open. Men ziet vuurgeflakker in de diepte der aarde. Windgehuil steekt op. De donder rommelt. De reuzen der aarde, wilde, zwarte en roode gestalten, komen te voorschijn. 't Is onweer, 't wordt half-donker op het tooneel.
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vierde tooneelGERDA, BELI, MENJA, de REUZEN.
Gerda wil vluchten, Beli belet het haar, ze wil naar eene andere zijde vlieden, de geesten versperren haar den weg. De reuzen grijpen Gerda vast, die zich wanhopig verdedigt. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gerda
Hulp! Hulp.
Maagden! Ter hulp!
Ter hulp! Atli en Froh
beli
Voort! Voort!
Reuzen! maakt voort!
Weg met Atli en Froh!
De reuzen, voeren Gerda weg in de opening van den heuvel. Beli gaat er achter. De aarde sluit. Het onweer drijft over. Het weder klaart op.
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vijfde tooneelMENJA. Later de MAAGDEN
menja
Ramp, o ramp!
Gerda ontvoerd door Beli.
Ramp, o ramp!
Langs hier, Maagden uit Atli's paleis!
Langs hier, Maagden uit Gerda's gevolg!
Langs hier!
(De Maagden komen op het tooneel geloopen).
de maagden
Wat gebeurt hier? Waar is Gerda?
Waar is de prinses?
menja
Eilaas! Eilaas!
Gerda werd ontvoerd door Beli,
Die er mee in de aard verdween.
Beli liet haar door zijn reuzen
Voeren naar zijn helsch paleis.
Eilaas!
allen
O wee! Wie zal 't nieuws aan Atli melden?
Wee! Wee! Wee!
(Na eenige oogenblikken).
menja (tot eene maagd)
Gij hier kunt gaan naar 't paleis van den koning
Meld hem wat hier is geschied.
Spoed u van hier en ijl henen naar Atli,
Dra zal hij hier zijn en zoekt zijne dochter.
(eene maagd af).
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||
allen
Eilaas!
Gerda, de schoonste van allen
De blonde prinses van het woud.
Gerda verdwenen, gevangen,
Buit van den somberen Beli.
Eilaas! Eilaas!
(Ze treuren)
| |||||||||||||||||||||||||||||
Zesde tooneelDE VORIGEN. FROH en GEVOLG
Men hoort jubelklanken; hoorngeschal. Het orkest speelt een blijde-intrede marsch. Froh en zijn gevolg komen zingend op. (Froh heeft een zonne-wapenrusting aan.
De mannen blijven eensklaps staan wanneer ze de maagden zoo treurig zien. Froh komt vooruit
froh
Wat scheelt hier, o maagden
Wat treurt ge vandaag,
In plaats van te feesten
En vroolijk te zijn.
de maagden
O wee, hij weet nog niets.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||
froh
Komaan, wat beduidt deze klacht?
menja
Froh, prins van de Mei,
Rouw in uw hart,
Gerda de schoone, uwe bruid,
Gerda werd wreed hier ontvoerd
Door Beli, koning van Koldland.
froh
Door Beli, dat kan niet,
Was zij dan alleen.
menja
Neen, we speelden hier samen,
Toen klonk in de verte
Een horengeschal.
We dachten, 't is Froh en zijn mannen,
Eh ijlden van hier,
Maar vonden in 't woud
Geen prins of geen mensch.
Het toeten was valsch.
Gerda vergat hier haar kroon,
Ze kwam die hier zoeken,
Toen roofde haar Beli
Met reuzengeweld.
froh
Beli! Wraak!
Beli! Waar zijt ge?
Waar of ge u schuil houdt.
Waar of ge zijt,
Ik roep het hier luide,
En lucht en hemel,
En woud en geesten,
En goden en menschen,
Ze zullen het hooren:
Beli is lafaard!
Beli dierf schaken een weerlooze maagd.
Verschijn, Beli!
Verschijn, lafaard!
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ik daag u ten strijde!
Kamp tusschen ons!
Waar blijft ge Beli, Beli?
vrouwen en mannen
Beli, waar blijft ge?
Lafaard, kom op!
Froh daagt u uit tot den kamp en den strijd.
| |||||||||||||||||||||||||||||
Zevende tooneelDE VORIGEN, BELI en de REUZEN
De heuvel scheurt weer open. - De donder rommelt, de wind steekt op, de storm nadert, het aardevuur flikkert en knettert. Beli verschijnt. Hij is geheel in eene zwarte rusting gekleed; zwart schild, zwart zwaard. Het wordt weer onweer-donker.
beli
Hier is Beli, strijdensgereed!
Hij laat zich niet wachten.
froh
Kom op, lafaard en lever ons Gerda!
beli
Gerda zal wezen de prijs van den tweekamp.
Hij die verwint krijge Gerda tot bruid.
Reuzen brengt hier thans de schoone prinsesse,
Legt haar daar neder.
Froh legt zijn goudkleurigen mantel op den grond. De reuzen leggen Gerda daarop. Ze schijnt in slaap.
froh
Zie zoo.
En thans ten strijde.
Kamp tusschen ons.
Kamp! Kamp!
mannen, reuzen, maagden
Kamp! Kamp!
(De kamp begint)
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(Gedurende het gevecht bidden de maagden, terwijl reuzen en mannen de strijders aanhitsen. Ze zingen door elkaar).
mannen van froh (samenzang)
Ziet hoe daar flikkert het zeeg-zonnezwaard,
Hoort hoe daar dreunen de slagen van Froh.
Ziet hoe ze strijden, ziet hoe ze kampen
Wie vecht er kloeker en beter dan Froh?
(de kampers rusten)
Dapper gevochten, o prins van de Mei.
Wreek uwe bruid thans op Beli, den snoode.
reuzen van beli
Ziet hoe daar bliksemt het hellevuurzwaard,
Hoort hoe daar dreunen de slagen van Beli,
Ziet hoe ze strijden, ziet hoe ze kampen,
Wie vecht er kloeker en beter dan Beli!
(De kampers rusten)
Hou hem ter neder, den prins van de Mei
Vecht voor uw bruid thans, o Beli, o dappre.
maagden van gerda (Gebed)
Machtige Alvader,
Schenk Froh overwinning.
Freya, godinne, bescherm onze Gerda,
Wodan en Freya, beschermt de geliefden,
Zegent hen, zegent hen, machtige goden.
(Beli valt)
mannen van froh en maagden
Hoezee! Hoerah!
Froh heeft verwonnen,
Froh heeft verslagen,
Den vorst van Koldland!
Hoezee! Hoerah!
Wie is zoo dapper als Froh, onze meiprins?
Wie heeft zijn bruid van de reuzen bevrijd?
Wie heeft verslagen den somberen Beli?
Wie is verwinnaar in woest-wilden kamp.
Froh! Froh! Froh!
reuzen van beli
Eilaas! Eilaas!
Beli verwonnen,
Beli verslagen,
Beli van Koldland!
Eilaas! Eilaas!
Vloek over al wie hier is en wie juicht!
Vloek over Froh en zijn zonnige mannen!
Vloek over de aarde die Froh heeft gedragen!
Vloek over hem die versloeg onzen koning.
Vloek! Vloek! Vloek!
(De reuzen nemen Beli op en verdwijnen er mee in de aarde. De heuvel sluit. Winds donder en vuur sterven langzamerhand weg. De zonne schijnt).
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Achtste tooneelGERDA, FROH, MENJA, MAAGDEN en MANNEN
(Froh kust Gerda, die langzamerhand als ontwaakt).
froh
Gerda!... Gerda!
Ontwaak uit uwen slaap!
Uw prins is gekomen.... ontwaak!
Gerda!.... Gerda!
gerda (richt zich langzamerhand weer op)
Froh, mijn mooie ridder,
Ik droomde zoo schoon!
Maar zeg... sliep ik in 't bosch?
En hieldt gij de wacht.
froh
Neen, lieve;
Beli, de wilde vorst, had u ontvoerd.
Ik daagde hem uit tot den kamp:
Ik versloeg hem,
En thans zijt ge weer vrij!
gerda
Froh, mijn geliefde!
Zie, alles is schoon weer en zonnig,
Hoe klopt mij het harteken mijn.
Zeg liefste, mijn liefste, wat zullen
Wij blij en gelukkig toch zijn.
Hoe blauw spant de hemel om de aarde
In vurige om helzinge weer.
Zeg liefste, mijn liefste, 'k bemin u
Zoo innig, zoo eeuwig, zoo teer.
Wij zullen weer dartlen door bosschen
Gelukkig en vroolijk en blij,
O liefste, mijn liefste, gij blijft steeds
Mijn zonnige prins van de Mei.
froh
Aan beden lief,
Laat mij uw teere gestalte drukken
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Aan 't minnend hart.
Aan beden maagd,
Ons zal verbinden een groote liefde,
Die alles tart.
De wereld is blij om ons henen,
Wij schouwen met zaligen blik
Van hoop in het lachende leven,
Wat is er zoo schoon als de jeugd?
Aan 't warmkloppend harte kom rusten;
Vlij 't hoofdeken ueer op mijn borst,
En droom er van eeuwige minne,
Van minne die nooit en vergaat.
Aan beden maagd,
Zie 't paradijs van de liefde,
Het lacht ons aan.
Aan beden bruid,
Wij zullen steeds door het rijke leven
Vereenigd gaan.
(Atli komt haastig op met enkele krijgslieden en vrouwen.)
| |||||||||||||||||||||||||||||
Negende tooneelDE VORIGEN, ATLI, KRIJGERS en VROUWEN
atli
Gerda! mijne dochter!
(Ze omhelzen elkander.)
gerda
Vader, mijn vader!
atli
Zeg mij, Gerda, zeg mij,
Is 't waar wat een maagd me vertelde,
Dierf Beli u roekeloos schaken?
gerda
Ja vader, geweldig ontvoerde mij Beli;
Maar Froh, mijn verloofde, bevrijdde mij.
allen
Heil, Heil Froh! Heil Froh! Froh! Froh!
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||
atli (zegent Gerda en Froh)
Mijn kinderen, komt hier bij uw vader,
Weest samen gelukkig, voor immer.
Brengt zegen en voorspoed in 't land,
Gaat samen door 't zonnige leven
En hebt er elkander steeds lief.
Mijn kinderen, weest samen gelukkig,
Mijn kinderen, ik schenk u mijn zegen.
volk
Heil! Heil zij Gerda en Froh! Heil! Heil!
Huwelijks-en triomfmarsch.
Froh leidt Gerda naar een troon, door dienaren ondertusschen aan de boomstammen opgericht. Daarop nemen Atli, Gerda en Froh plaats met enkelen van hun gevolg.
atli
Laat klinken uw kreten van vreugde!
Zegezangen voor Froh!
We vieren het bruiloftfeest heden
Van Gerda met Froh.
volk
Wie is er zoo schoon als de morgen?
Gerda!
Wie is er zoo dapper als Wodan,
Froh!
Heil zij Gerda! Heil zij Froh!
Heil zij 't lentepaar! Heil zij 't lentepaar!
Blijheid en feestklank klinkt weer in 't land.
Zonne en wonne heerscht weer alom,
Jubelend zingen de joelende zangen,
Dansend vermeiën zich meiden en mannen,
Feest is 't alomme! Feest overal!
Feest op de velden! Feest in het bosch!
Feest! Feest! Feest!
GORDIJN
|
|