Germania. Jaargang 6
(1903-1904)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Aanslag van den Brusselschen Tuchtraad
| |
[pagina 373]
| |
onze taal niet pleiten omdat zij doorgaans niet kunnen - of niet willen - en jongeren, omdat zij niet durven. Want, zei hij, de advocaat, die het waagt voor eene Vlaamsche rechtbank in het Vlaamsch het woord te nemenGa naar voetnoot(1), weet wat hem te wachten staat: hij zal gebroken worden als een riet en, in elk geval, aan plagerijen en vervolgingen blootgesteld, die zijn leven zullen verbitteren en mogelijk zijne gansche toekomst op het spel zetten. Zoo ging Mr. De Swarte, onbewimpeld en onverschrokken, met de vuile voeten erdoor, noemde het kind bij zijnen echten naam en werd trouwens door de vergadering dapper toegejuicht. Onder de twee honderd aanwezigen, het puik der Vlaamsche rechtsgeleerden, bemerkte men den Minister van Justicie, eenen staatsminister, leden van het Parlement, de hoofden van magistratuur en balie en andere mannen van aanzien en beteekenis. Maar niemand opende den mond om de strafrede van den Brusselschen advocaat te wederleggen. Wel een bewijs, dunkt mij, dat hij den nagel op den kop had geslagen. Overigens zou zulks eerlang met alle wenschelijke duidelijkheid nogmaals blijken. Dezer dagen immers kondigden de Franskiljonsche bladen zegevierend af dat de Tuchtraad der Brusselsche Balie in zijne Junivergadering een besluit had genomen waarvan ik straks den oorspronkelijken tekst zal geven. Dat besluit had blijkbaar zijn aanzijn te danken aan de omstandigheid dat kort te voren, in de zaak Niellon-Josson, de advocaten van den verweerder hun recht om de verdediging in het Nederlandsch voor te dragen onverzetlijk hadden staande gehouden en door den rechter doen erkennen, in weerwil van het heftig verzet der tegenpartij, welker voorspreker, onder voorwendsel dat hij zelf onze taal niet machtig | |
[pagina 374]
| |
was, aan anderen wilde verbieden die te gebruiken en hunne weigering als eene inbreuk op de wetten der ambtsbroederschap aan de kaak stelde, terwijl hij nog te verstaan gaf dat het geschil verdere gevolgen zou hebben. En inderdaad werd de Vlaamschpleitende advocaat (Mr. Thelen) voor den Tuchtraad gedaagd en wel is waar, schoon met moeite vrijgesproken - mogelijk oordeelde men dat hij zich te goeder trouw had vergrepen en het schromelijke van zijne misdaad niet besefte -; maar tevens achtte men het noodig aan dergelijke buitensporigheden paal en perk te stellen en de vermetelen te beteugelen, die zich inbeelden dat zij hunne eigene taal mogen spreken zonder op voorhand de toelating hunner Waalsche of Franschgezinde ambtgenooten ootmoedig te hebben afgesmeekt en verworven. Dit is het doel van bovengemeld besluit des Tuchtraads. Het luidt als volgt: ‘L'usage abusif d'un droit peut constituer une faute disciplinaire; ainsi un avocat parlant le français et le flamand, et ayant légalement le choix d'employer l'une ou l'autre de ces langues à la barre peut manquer de confraternité en se servant précisément, malgré les protestations de son adversaire, de celle que ce dernier ne connaîtrait pas.’ Zooals men ziet, laten taal en stijl van die meesterachtige ukaze vrij wat te wenschen over. De zinbouw is hoogst gebrekkig want, volgens alle regelen der spraakkunstige ontleding, staat het voornaamwoord celle in verband, niet met langues, maar met confraternité. De taal trouwens herinnert minder aan het Fransch van Berryer en Jules Favre dan aan het Marolsch der familie Kaeckebroeck. Avoir légalement le choix d'employer is een onmiskenbaar Belgicisme; een Franschman zou zeggen: avoir le droit d'employer à son choix. Eveneens is manquer de confraternité alles behalve mooi en daarbij onnauwkeurig. Want hier wordt niet gemeend dat de advocaat van confraternité beroofd is, maar eenvoudig dat hij in een gegeven geval tegen de wetten der ambtsbroederschap heelt gezondigd. En wat voor eene taal is | |
[pagina 375]
| |
dat weer? Manquer de confraternité zegt men evenmin, van eenen persoon sprekende, als manquer d'amitié of manquer de légalité; men zegt: manquer à la confraternité, à l'amitié, of, beter nog, manquer aux lois de la confraternité, de l'amitié, méconnaître les devoirs qu'impose la confraternité, l'amitié. Zoo ook: vous manquez à la légalité, vous transgressez la légalité en niet: vous manquez de légalité. De secretaris van den Tuchtraad, die vermoedelijk voor de redactie van het stuk verantwoordelijk is, verkeert zeker in hetzelfde geval als vele andere aanbidders van ‘la langue du barreau’, die zich inbeelden dat zij Fransch spreken wanneer zij zich eenvoudig in het Kaeckebroecksch uitdrukken. Ik herinner mij nog hoe een voornaam advocaat uit Parijs, die, weinige jaren geleden, te Brussel het Paleis van Justicie bezocht en naar eene pleitrede aandachtig had geluisterd, zijnen geleider op eens in het oor duisterde: ‘Mais, dier maître, je croyais qu'on plaidait en français à Bruxelles?’ De inhoud van het edict moet voor den vorm niet onderdoen. Het besproken besluit regelt - en beperkt - het vrij gebruik der landstalen voor de rechtbanken, bepaaldelijk te Brussel (want aan het gezag van den Brusselschen Tuchtraad zijn advocaten, die tot de balie der hoofdstad niet behooren, geenszins onderworpen). Nu, art. 23 der Grondwet zegt uitdrukkelijk dat het gebruik der talen in rechtszaken alleen door de wet kan worden geregeld. Is de Brusselsche Tuchtraad bevoegd om wetten uit te vaardigen? Stellig niet! Dat recht behoort uitsluitend aan de wetgevende macht, met andere woorden aan beide Kamers van het Parlement in gemeen overleg met den Koning. De Tuchtraad is dus zijne macht te buiten gegaan en maakt zich aan eene wederrechtelijke aanmatiging schuldig, die met de letter en met den geest van onze Landkeure zonneklaar in strijd is. Daarbij strookt evenmin bedoeld besluit met de eenvoudigste grondbeginselen der rechtswetenschap. In den schoot der | |
[pagina 376]
| |
Koninklijke Vlaamsche Academie zetelen hooggeplaatste magistraten en andere voorname rechtsgeleerden. Hoef ik hun te vragen of iemand strafbaar kan wezen enkel omdat hij gebruik maakt van zijn onbetwist en onbetwistbaar recht? Neen, want zij zouden mij antwoorden, wat een student van 't eerste jaar reeds weet, namelijk dat qui suo jure utitur nemini facit injuriam. En wie aan niemand wederrechtelijk schade berokkent kan bezwaarlijk daarom gestraft worden. Te vergeefs zou men opwerpen dat er hier van geene eigenlijke straffen, maar wel van tuchtmaatregelen sprake is. Zulk een woordenspel ware minder ernstig. De leerling, die een pensum krijgt, de officier die arrest moet houden, de advocaat die vermaand, berispt of geschorst wordt, ondergaan wel degelijk eene straf, al is deze niet onteerend. Overigens worden ook door de gewone rechtbanken straffen uitgesproken, die de eer van den veroordeelde onverlet laten, bij voorbeeld in zake van politieovertredingen en zelfs wanneer het ernstigere vergrijpen geldt, zooals het deelnemen aan een tweegevecht. De drijver van een automobiel, die tot boet en mogelijk tot gevang wordt verwezen; de duëllist, die zijnen tegenstander kwetst en tot loon eenige maanden achter de grendels mag zitten, worden door niemand met misdadigers op ééne lijn gesteld. En toch worden zij gerechtelijk gestraft. Maar, zal men zeggen, niet het gebruik van een recht, alleen het misbruik, l'usage abusif, ervan wordt beteugeld. Ongelukkig houdt het onderscheid, hoe vernuftig ook, geenen steek. Wie zijn recht misbruikt, gaat ipso facto zijn recht te buiten en kan dus niet hopen dat de bevoegde rechter zoo iets zal goedkeuren en bekrachtigen. Wanneer echter de rechtbank, zooals in de zaak Niellon-Josson, plechtig heeft erkend dat de gehekelde advocaat binnen de palen van zijn recht is gebleven en hem machtigt er bij voortduring gebruik van te maken, vraagt men zich af hoe | |
[pagina 377]
| |
het mogelijk zou wezen hier van een usage abusif te gewagen? Ik loochen niet dat men zijn wettelijk recht op eene wijze kan gebruiken, die door velen en zelfs door iedereen uit een zedelijk oogpunt wordt afgekeurd. De geloovige noemt het een ergerlijk iets dat er menschen zijn, die buiten allen godsdienst leven en bij voorbeeld hun huwelijk door de Kerk niet laten inzegenen. De werkman barst in luide klachten los als zijn baas uit louter winstbejag het loon vermindert. Alle edeldenkenden laken den hardvochtigen schuldeischef, die eenen eerlijken, maar ongelukkigen schuldenaar tot het uiterste vervolgt en onmeedoogend in het verderf stort. Is er iemand, die verwachten kan dat er in zulke gevallen eene straf, al was het maar eene tuchtstraf, zal worden uitgesproken? Zekerlijk niet, want vrijdenker, werkgever en schuldeischer maken enkel gebruik van een recht, dat de wet hun toekent. Eveneens, toen diezelfde Brusselsche Tuchtraad voor dertien jaar Mr. Maurits Josson's naam van de lijst der stagedoeners schrapte en aldus de toekomst van dien onversaagden voorvechter der Vlaamsche Beweging trachtte te breken, was men het wel vrij algemeen eens om te vinden dat de Raad zeer verkeerd had gehandeld en zich op den hoop toe belachelijk gemaakt, maar niemand dacht er aan te vragen dat de leden van de vierschaar anders dan door het afkeurend oordeel der openbare meening zouden gestraft worden. Zij hadden immers gebruik gemaakt van hun recht! Overigens, waarin bestaat, in het voorhandig geval, hetgeen men een vergrijp tegen de tucht, une faute disciplinaire, heet? Het besluit leert het ons: de advocaat, die tegen eenen Vlaamschonkundigen confrater in onze taal pleit, zondigt tegen de tucht omdat hij een gebrek aan confraternité laat blijken. Confraternité is een fraaiklinkend woord, waarmede men onder advocaten, en vooral te Brussel, gedurig schermt. Omnia fraterne | |
[pagina 378]
| |
is de leus der balie; alle leden ervan zijn broeders en dienen elkander als broeders te bejegenen. Zoo luidt de theorie. In de practijk gaat het ietwat anders en vaak voelt men zich geneigd te besluiten dat de volgelingen van Cujas elkander confrater heeten juist gelijk de oudheid een donker, ondoordringbaar bosch lucus (a non lucendo) had gedoopt. De waarheid is dat advocaten per se geene bovenmenschen zijn, dat zij niet beter deugen dan andere vakmannen en, evenmin als dezen, aan den invloed van hunne driften en neigingen ontsnappen. Alle advocaten zijn broeders, zeker! Alle Belgen ook; en zelfs alle menschen. Hetgeen niet belet dat, waar, zooals te Brussel, de balie talrijk genoeg is om een soort van wereld in 't klein te vormen, men aldaar nagenoeg hetzelfde ziet gebeuren als in de wijde wereld daarbuiten. Geen treffender voorbeeld daarvan kan men geven dan de verkiezingen voor den Tuchtraad. In de hoofdstad gaat men bij zulke gelegenheid precies te werk als in eenen gewonen kieskring. De tactiek is dezelfde en de middelen insgelijks: ieder candidaat heeft zijn comiteit, dat de propaganda inricht, zijnen man rondvent en ophemelt en de mededingers stelselmatig afbreekt en uitkleedt; er worden zelfs naamlooze omzendbriefjes rondgestuurd, waarin de walgelijkste persoonlijke aanvallen voorkomen. Omnia fraterne!
(Voortzetting volgt.) |
|