Germania. Jaargang 6
(1903-1904)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Vlamingen in het Walenland
| |
[pagina 15]
| |
het grootste deel spreekt die taal niet meer; ja velen kunnen zelfs hunnen Vlaamschklinkenden familienaam niet eens behoorlijk uitspreken. In de omstandigheden, waarin de Vlamingen zich gedurende eeuwen, in hun eigen land bevonden, hebben zij maar weinig kunnen doen om de uitgewekenen in 't Walenland, zoo min als in den vreemde, voor hunnen stam en hunne taal te behouden. Wanneer de uitwijkelingGa naar eindnoot1 niet op den steunGa naar eindnoot2 van een moederland kan rekenen, waar men het stamgevoel aankweekt, en waar de taal in eere wordt gehouden, waar uit een brandpunt de beschaving zelfs tot in den vreemde straalt, dan vergeet hij zijne taal, gaat op in het vreemde element, en van het tweede geslacht af, blijft er, buiten zijnen familienaam, geen spoor van zijnen oorsprong meer over.Ga naar eindnoot3 Toen vroeger de Duitscher uitweek, die burger was van eenen der vele kleine Duitsche staten, zonder gezagGa naar eindnoot4 of macht, was dat ook dezes lot. Nu hij gesteund wordt door het machtige Duitsche rijk, blijft hij Duitscher tot in de verst afgelegen gewestenGa naar eindnoot5 en heft bij gelegenheid een klinkend ‘hoch!’ aan voor zijnen keizer. De Engelschman blijft Engelsch, 't is gelijk op welk punt van den aardbol hij zich vestigt. Met volkeren van minder aanzien is dit zoozeer het geval niet. De Deen, de Nederlander, de Noor en de Zweed kunnen, door stoffelijke omstandigheden gedwongen, zoo trotsch met hun stamgevoel en hunne taal in den vreemde niet voor den dag komen; maar toch blijft het dikwijls zeer levendig. Hunne betrekkingen met het land van hunnen oorsprong zijn na hunne uitwijking niet afgebroken. Zij genoten door den band een degelijk nationaal onderwijs, en blijven dikwijls lang in den vreemde aan hunne kultuur, hun land en hunne taal getrouw. Bewijzen daarvan zijn b.v. de Noordnederlanders in Zuid-Afrika en in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Hoe is het nu met de Vlamingen gesteld, welke Vlaanderen | |
[pagina 16]
| |
verlieten en zich in hun eigen land, in België, maar in het Waalsch gedeelte, gingen vestigen? Dit is eene vraag, welke het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’ heeft opgeworpen, en die wij voornemens zijn hier eenigszins grondig te onderzoeken. Onze opsporingen strekken zich uit over de stad Doornik en het Doorniksche, een gewest, dat aan het Vlaamsche land grenst. Wij hebben hooger gewezen op het feitGa naar eindnoot6, dat de Vlaamsche familienamen in eene Waalsche stad als Doornik talrijk zijn. Allen zijn natuurlijk Vlaamsche uitgewekenen; de meesten verlieten de Vlaamsche gewesten sedert het bestaan van het koninkrijk België. Na ingewonnen inlichtingen kunnen wij dit zeker vaststellen. Vele dier familien zijn echter voor hunnen stam en hunne taal verloren. Wat kan men daaruit besluiten? Ware België met Holland vereenigd gebleven, en had men de vernederlandsching van het volk doorgezet door middel van het onderwijs, in bestuur, leger, handel en nijverheid - zooals men na 1830 voor 't Fransch heeft gedaan -, na verloop van eene eeuw ware door gansch het koninkrijk der Nederlanden, zoowel in de Waalsche gewesten, als in Vlaanderen of Holland de Nederlandsche taal overheerschend geweest. De uitslag zou verrassend geweest zijn; gansch anders dan degene, dien men met de verfransching van Vlaanderen heeft bekomen, waaraan men nochtans sinds eeuwen werkt, en die nog zoo weinig tot het eigenlijke volk is doorgedrongen. Wij spreken niet van de groote steden met hare verfranschte hoogere standen, en hare burgerij, die in 't franschspreken een middel ziet om voornaam te schijnen. - Moest nu de kansGa naar eindnoot7 eens keeren, het Walenland zou veel spoediger vergermaanscht worden, dan Vlaanderland verfranscht werd. Waalsche dagbladschrijvers hebben er reeds op gewezen, hoe de Waalsche streek door de Vlamingen staat overrompeld | |
[pagina 17]
| |
te worden. Voor de toekomst van onzen stam is dat niet van belang ontbloot. Doch de toestanden in ons land zijn zoo dat, indien het Vlaamsche ras zich uitbreidt, de taal van dat ras met die uitbreiding geen gelijken tred houdtGa naar eindnoot8. De Vlamingen hebben voor hunne taal den steun niet van een machtig bestuur, noch van een brandpunt van beschaving, dat invloed kan uitoefenen. In hun eigen land worden zij met hunne taal als vreemden beschouwd En waar men hunne grieven heeft hersteld, waar recht voor hunne taal werd verkregen, wordt het dikwijls nog aangezien, als hadde men hun eene aalmoes gegeven, - daar waar zij alle recht hebben, en waar zij eene kleine Franschsprekende minderheid zouden moeten beletten meester te zijn. Zoolang zulke toestand in Vlaanderen zelf duurt, hoe wil men, dat het optrede als verdediger en steun der Vlaamsche uitwijkelingen naar de Waalsche gewesten of den vreemde? Dit moet ons echter niet beletten den toestand te onderzoeken; want er zal een dag komen, dat het getal Vlamingen, die het stam-en taalbewustzijn hebben teruggekregen, groot genoeg zal zijn om in hun eigen land hunne macht te doen gelden, en hunnen invloed te laten gevoelen zelfs daar, waar onze taal-en stamgenooten zich in den vreemde hebben gevestigd.
* * *
Volgens de optelling van 1900 zijn er in de stad Doornik, op eene bevolking van 35.000 inwoners, 1853 die Vlaamsch en Fransch spreken, en 319 die alleen Vlaamsch spreken. Er zijn dus 2172 Vlaamschsprekenden. Daarbij worden de twee regimenten der bezetting niet geteld, waarvan de grootere helft Vlamingen zijn. Voor geheel het bestuurlijk arrondissementGa naar eindnoot9 Doornik waren er | |
[pagina 18]
| |
in 1890Ga naar voetnoot(1), 4802 die Vlaamsch en Fransch spraken en 1085 Vlaamsch alleen; dat maakt 5887 Vlaamschsprekenden. Behalve in de officiëele betrekkingenGa naar eindnoot10: het beheer van Spoorwegen en het leger, waar Vlamingen zijn, treft men onze stamen taalgenooten vooral aan in het bedrijf van slager, bakker en schoenmaker. De Vlaamsche slagers zijn ongemeen talrijk in Doornik in evenredigheid met de Walen. Inlichtingen ons bezorgd door een lid van het slagersgilde, te Doornik gevestigd, melden dat op 72 leden er nagenoeg 40 Vlaamschsprekenden zijn. Vlaamsch kennen is noodzakelijk in dat bedrijf om op de Vlaamsche markten en in het Vlaamsche land op de hoeven vee te gaan koopen. Schoenmakers en schoenverkoopers uit het Westvlaamsche zijn er ook vele in Doornik gevestigd. De Vlaamsche bakkers ook zijn er talrijk. In de nijverheid der omstreken van Doornik: - kalk, cement en bouwsteen - zijn de Vlamingen sterk vertegenwoordigd. Van de Vlaamsche beambten - en in elke firma is er ten minste één - eischt men, dat zij Vlaamsch spreken en schrijven om in Vlaanderen, Fransch-Vlaanderen en Nederland te reizen en de briefwisseling in het Nederlandsch te voeren. In het ‘Syndicat des Carrières de Tournai’ zijn er op 75 ongeveer 20 beambten, die beide landstalen spreken en schrijven, en daar uit dien hoofde aangesteld werden. Allen zijn Vlamingen; de Walen spreken gewoonlijk maar ééne taal. In de enkele garen- en wollespinnerijen, die Doornik nog bezit, zijn het meest Vlamingen, die er als meesterknechten werkzaam zijn; er zijn nog al wat Vlaamsche werklieden ook in die nijverheid. Dat het getal Vlamingen in de laatste jaren in Doornik aan- | |
[pagina 19]
| |
zienlijker is geworden, blijkt uit het feit, dat men thans op markten, in winkels, drankhuizen en straten de Vlamingen, die tot de volksklasse behooren en ook wel de burgers van Vlaamschen oorsprong met elkander Vlaamsch hoort spreken. Dat beginnen deze laatsten nu te durven, daar men het vroeger zooveel mogelijk verbergen moest Vlaming of Duitscher te zijn, wilde men in zijn bedrijf geene schade lijden. De Walen waren toen zoo groote ‘chauvins’ als de Franschen. Het stichten van eenen Vlaamschen kring heeft aan het Vlaamschspreken veel goed gedaan. De leden ervan, die tot de onafhankelijkste Vlamingen behoorden, gaven het goede voorbeeld, en goede voorbeelden worden immer nagevolgd. Groepen soldaten spreken niets dan Vlaamsch, als zij de stad doorkruisen. Onderofficieren van Vlaamschen oorsprong zijn meest allen verfranscht. Deze gelijken op de burgerij in de Vlaamsche steden. Door alleen Fransch te spreken en het Vlaamsch van den eenvoudigen soldaat te verachten, meenen zij dat zij heel voornaam zijn en tot een beschaafderen stand behooren. Met vele Vlamingen uit de burgerij, die eene officiëele betrekking hebben, en die in hunne studiejaren het aanleeren van hunne eigene taal hebben verzuimd om alleen Fransch te leeren, is het even slecht gesteld. Onder deze vindt men dikwijlsGa naar eindnoot11 de felsteGa naar eindnoot12 bestrijders van de Vlaamsche beweging. Zij spreken dan ook met de Walen meê van ‘exagérations flamingantes’ en steken hun waardigheidsgevoel als Vlaming diep in hunne tasch. Dan vragen zij: Waar kunnen wij met ons Vlaamsch komen? Zij weten dus niet, dat er buiten de tien millioen Nederlandschsprekenden er in Europa ook 80 millioen Duitschers zijn, die hen verstaan kunnen. Dat belet toch niet dat zij van wege die Walen, die hun vijandig zijn, zoo goed voor ‘flamins’ - dat is te zeggen menschen van minder waarde - worden uitgescholdenGa naar eindnoot13 als de Vlamingen, die hunne Vlaamschgezindheid luidop durven verklaren. | |
[pagina 20]
| |
Een meer verheugend verschijnsel voor het behoud van onzen Nederlandschen stam is sedert eenige jaren in de omstreken van Doornik waar te nemen. Bijna alle pachthoeven, welke in de tien laatste jaren te huur werden gesteld, werden door de Vlamingen betrokken, welke meest tot den begoeden Vlaamschen landbouwerstand behooren. De grond is in het Doorniksche niet zoo duur, als in Vlaanderen; dat verschilt een kleine duizend frank per hectare. De Vlaamsche huisgezinnen, welke talrijk zijn en dikwijls met ‘eigen volk’ - gelijk men in Vlaanderen zegt - den arbeid verrichten, kunnen er beter hun brood verdienen dan de Walen. Meest altijd worden er door Waalsche eigenaars aankondigingen in de Vlaamsche nieuwsbladen der grenssteden van Vlaanderen gesteld voor het verhuren of verkoopen der pachthoeven rondom Doornik. In sommige Waalsche gemeenten, in het noorden van de provincie Henegouw, hoort men 's Zondags na de hoogmis op straat of in de herberg nog al wat Vlaamsch spreken. De Vlamingen, welke in Doornik, tot den arbeidersstand behooren, verdienen een loon, dikwijls hooger dan dat hunner Waalsche mededingers. De Vlaamsche werkman is bekend als moedig en werkzaam, terwijl de Doorniksche arbeider zich verlaat op het overgroot inkomen van het Bureel van Weldadigheid, dat ondersteuning verleent aan een derde van de bevolking der stad. Met de verstandelijke ontwikkeling der Vlaamsche werklieden is het over 't algemeen ellendig gesteld; vele zijn zelfs zoo goed als ongeletterd. En dat is jammer! In den kleinen burgerstand, bij Vlaamschprekende slagers, bakkers, bedienden enz. wordt gewesttaalGa naar eindnoot14 gesproken, en bijna nooit Vlaamsch gelezen. Nochtans worden er enkele nieuwsbladen in de stad verkocht, zooals De Vlaamsche Gazet, Het laatste Nieuws, Het Nieuws van den Dag en Vooruit; doch het getal nummers kan niet groot zijn. Vlaamsche boeken worden bijna nooit | |
[pagina 21]
| |
aangetroffen. De Vlaming, zelfs in Vlaanderen, wordt in het onderwijs veel te weinig in zijne taal ontwikkeld dan dat de Vlaamsche kultuur een blijvenden invloed op 't leven zou uitoefenen, vooral van degenen, die het moederland verlieten. Met de zoogenaamde vrijheid van onderwijs en de meesterschap van 't Fransch in België, is het onderwijs in Vlaanderen alles behalve nationaal; dat wil zeggen, dat het de Vlaamsch-Nederlandsche kultuur bijna niet bevordert. De Vlaamsche onderwijzers ook oefenen in Vlaanderen op de beschaving een geringen invloed uit; daar zijn er velen onder hen, vooral ten platte lande, die in hunne school zelfs platte gewesttaal spreken. En eene beschaafde taal is in alle kultuurlanden de ziel van het onderwijs. Dat schijnt men in Vlaanderen maar niet te begrijpen.
* * *
De houding der Waalsche bevolking tegenover de Vlamingen is in 't algemeen niet openlijk vijandig. Maar een Waal kan slecht verdragen, dat er in zijn bijzijn iets anders dan Fransch gesproken wordt. Hij ziet ook niet gaarne, dat er b.v. een Vlaamsch nieuwsblad in een koffiehuis op tafel ligt. Dan komt er soms wel een spotlach op zijn gelaat, of eene verwensching van zijne lippen; maar hoe minder men zich daar aan gelegen laatGa naar eindnoot15, hoe meer ontzagGa naar eindnoot16 men voor u heeft, vooral als de Waal ziet dat zijn spotlach en verwensching geenen indruk maken. Door nieuwsbladen van de vrijzinnige denkwijze wordt de kamp tegen de Vlaamsche beweging levendig gehouden door 't mededeelen van de gewone aanvalletjes uit de Brusselsche bladen Chronique, Gazette en Soir. De katholieke bladen doen dat minder; zij reppen bijna geen woord over den taalstrijd en over de Vlaamsche beweging. Zij schijnen er noch voor noch tegen te zijn. Van Vlaamsche letteren, Vlaamsche kunst, Vlaamsch leven | |
[pagina 22]
| |
weet men in 't Walenland niet meer dan in Sicilië. In de openbare boekerijen komt geen enkel Vlaamsch boek, geen enkel vreemd tijdschrift. Als er op die leemteGa naar eindnoot17 gewezen wordt, antwoorden de heeren van de commissie, dat zelfs al de Fransche boeken en tijdschriften nog niet gelezen worden, en dat beschouwen zij als een afdoende bewijsreden om geene vreemde aan te nemen. In de kerken wordt er omtrent de hoogdagen afgekondigd, dat er Vlaamsche biechtvaders zullen zetelen; maar eene aanvraag van wege katholieke Vlamingen om in enkele parochiekerken Vlaamsche sermoenen te hebben werd, naar men ons verzekerd heeft, van de hand gewezen. In de officiëele gestichten van middelbaar onderwijs: athenaeum en middelbare school bekleedt het Nederlandsch, na het Fransch, de eerste plaats onder de levende talen; dan komen Duitsch en Engelsch. 't Nederlandsch is men verplicht te leeren. In de vrije gestichten wordt aan het Nederlandsch eene zeer geringe plaats toegekend. De Walen leggen zich in de staatsgestichten ernstig toe op de studie van 't Nederlandsch en dat met goeden uitslagGa naar eindnoot18, als zij vóór een examen staan, waar de kennis van die taal geëischt wordt, b.v. bij het beheer van spoorwegen, posterijen en telegrafen; maar tot het hooger onderwijs, de krijgsschool, de mijnschool enz. wordt men toegelaten zonder de kennis van die taal en dan gaat alles, wat zij van 't Nederlandsch en andere levende talen geleerd hebben, verloren. Grieksch en Latijn moet men in vele gevallen kennen, maar met de zoo onontbeerlijke levende talen mogen vele zoogenaamde ‘humanisten’ onbekend blijven; zelfs met die van hun eigen land. Wie durft zulk eenen toestand verdedigen? Welke beschaafde Vlaming moet niet in opstand komen bij het zien hoe zijne taal en de gansche Nederlandsche beschaving, en dikwijls met haar de Duitsche en de Engelsche, in België | |
[pagina 23]
| |
geminachtGa naar eindnoot19 worden door de menschen, die zich eene keurbende der maatschappij durven noemen, en slechts ééne taal spreken en ééne beschaving kennen! In het leger, het lager onderwijs en in de nijverheidschoolGa naar eindnoot20 wordt te Doornik geen Nederlandsch onderwezen, tenzij in enkele gestichten eenige woordenlijsten, aangeleerd door onderwijzers, die zeer slecht met die taal vertrouwd zijn. Ook zijn vele Waalsche onderwijzers de Vlaamsche beweging vijandig. In den ‘Algemeenen Belgische Onderwijzersbond’ hebben deze den boventoon; hun orgaan Le Journal des Instituteurs is uitsluitend Fransch. Hier weerom zijn de Vlamingen zoo beleefd hunne taal en hun waardigheidsgevoel in hun binnenste te houden. Door te veel beleefdheid lieten de Vlamingen zich immer misleiden!
* * *
Na een algemeen overzicht over den toestand der Vlamingen in het Walenland en bepaaldGa naar eindnoot21 in het land van Doornik, mag de volgende vraag gesteld worden: wat zou er dienen gedaan te worden om de Vlamingen in het Walenland voor den Nederlandschen stam te behouden? In de eerste plaats het inrichten van een geregeld en doelmatig onderwijs in het Nederlandsch voor de kinderen van Vlaamsche ouders, gelijk de kinderen van Waalsche ouders dat voor het Fransch in het Vlaamsche land kunnen bekomen. Maar in de Waalsche steden bekreunen de besturenGa naar eindnoot22 er zich niet om of de kinderen van Vlaamschsprekende ouders onderricht in hunne moedertaal zullen ontvangen. Als Walen of Franschsprekenden zich in 't Vlaamsche land vestigen, eischen zij aanstonds hun recht, ja, soms meer dan hun recht. Zoo b.v. te Ronse en te Edingen, twee steden aan te taalgrens, waar de overgroote meerderheid des volks Vlaamsch spreekt, en waar zelfs de namen der | |
[pagina 24]
| |
straten alleen in 't Fransch aangeduid staan, en alle openbare bekendmakingen alleen in 't Fransch geschieden. Zoo ken ik een Westvlaamsche gemeente, waar een nieuw aangekomen Waal, omdat hij rijk was, aanstonds burgemeester werd en de bestuurstaalGa naar eindnoot23 voor zich alleen deed veranderen. Iedereen spreekt er Vlaamsch; maar de bestuurstaal is Fransch; de registers van den burgerlijken stand zijn er in 't Fransch. En iedereen moet buigen, omdat M. de burgemeester het zoo wil; want de man is rijk en dus oppermachtig. Hij regeert daar sinds jaren op zijn Russisch! Ik ben er verre van af te beweren, dat de Vlamingen in 't Walenland zulken overmoed, zulke aanmatiging moeten toonen, als de Walen en verfranschte Vlamingen soms in Vlaanderen; maar zij zouden toch dienen te begrijpen, dat in een tweetalig land, waarvan beide talen officiëel zijn, en bij de wetgeving gebruikt worden, er moet gezorgd worden, dat beide rassen in hunne taal degelijk onderricht bekomen, zoowel in 't Walenland als in Vlaanderen. Het moet niet geduld worden, dat men 't Walenland voor vernederlandsching wil vrijwaren, terwijl men met handen en tanden werkt om Vlaanderen te verfranschen. 't Is onzin een volk van zijne taal te willen afwenden, als die taal een verleden, eene rijke oude letterkunde, eene levende nieuwe litteratuur, en eene kultuur heeft als de Nederlandsche. Dat brengt het gemoed van een beschaafden, ontwikkelden Vlaming in oproer, en hij wenscht weleens de dwingelandjes met overmoedigen kop, maar met zwakke voeten naar den bliksem! In de tweede plaats, tot het aankweeken van Vlaamschgezinde gevoelens bij de Vlamingen, welke men van hunnen stam heeft vervreemd, kan het inrichten van genootschappen, letterlievende kringen, kunstgezelschappen, enz. niets dan goed stichten. Zoo een genootschap is in eene Waalsche stad als een kern van de Vlaamschsprekende bevolking, wordt een licht voor haar | |
[pagina 25]
| |
en kan bewerken, dat zij niet langer van alle Vlaamsch geestesleven verstoken blijve, niet langer van haren oorsprong vervreemd worde. In 1891 zijn wij in Doornik begonnen met het stichten van een dergelijken kring. Dat ging niet zonder moeite. Velen durfden de zaak niet aan en waren bang, dat de Walen daartegen in opstand zouden komen, en de Vlamingen in hunne stoffelijke belangen benadeeligen. Doch wie aanhoudt overwint! Wij geraakten met eenigen en de Vlaamsche Kring werd te te Doornik gesticht. Sinds zijn bestaan telde hij van zestig tot tachtig leden, allen behoorend tot de meest onafhankelijke Vlamingen, die daar verbleven, vooral ambtenaars, bedienden, handelaars, enz. Bij die Vlamingen voegden zich enkele Noordnederlanders en Duitschers, die weldra onder de trouwste bezoekers van de vergaderingenGa naar eindnoot24 mochten gerekend werden. Er werd eene bibliotheek ingericht, die thans goed voorzien is van letterkundige en wetenschappelijke werken. Nieuwsbladen, die het nauwst met de Vlaamsche beweging verbonden zijn, om het even tot welke partij zij behooren, liggen gestadigGa naar eindnoot25 ter lezing, als Het Volksbelang, Ons Recht, Onze Tijd, tijdschriften als De Taalstrijd en Germania. Daarbij voegden de Noordnederlanders De Amsterdammer, ‘weekblad voor Nederland’ en de Duitschers Die Woche. Voordrachten werden gehouden, kunstfeesten ingericht, ja tot zelfs eens met goed gevolg een leergang van hooger onderwijs door prof. Mac Leod der Gentsche hoogeschool. Vreemde sprekers als prof. J. Vercoullie en anderen stonden de Vlaamschgezinde leeraars van het athenaeum te Doornik en bijzonderen ter zijde in het behandelen van ernstige onderwerpen, vijf, zes malen in 't jaar. Wat wij verricht hebben is geen reuzenwerk; wij deden misschien niets dan onzen plicht; maar het heeft toch veel bijgedra- | |
[pagina 26]
| |
gen, om, al was 't maar bij enkelen, het Vlaamsch stamgevoel op te wekken en levendig te houden. Onze leden weten nu, dat zij Vlamingen zijn en durven er mee voor den dag komen, overal waar 't past, zonder daarom overmoedig, noch aanmatigend te zijn. Wij leven op vriendschappelijken voet met de Walen, durven ons overal met ons Vlaamsch vertoonen, en spreken Fransch waar 't noodig is. Wij wekken de onverschilligen op, zijn zelfs de steun van degenen, die niet tot onzen kring behooren, die niet onafhankelijk genoeg zijn om zich bij ons aan te sluiten en eerst en vooral te toonen dat zij Vlaming zijn. Wij moedigen het Vlaamschspreken aan, sturen nieuwsbladen en boekjes rond in de huizen, waar Vlamingen wonen of Vlamingen komen, en waar Vlaamsch gesproken wordt. Er zal ook wel een dag komen, dat wij een weinig recht zullen vragen, zooals iedere Waal het in eene Vlaamsche stad bekomt. Wij houden ons zorgvuldig buiten den strijd der partijen. In onzen kring zijn er leden, die tot verschillende denkwijzen behooren. Nog nooit heeft dat aanleiding gegeven tot moeielijkheden of twist. Integendeel, wij verstaan elkander zeer goed, en wij richten ons gedrag naar de woorden van den Duitschen Dichter Freiligrath, die zei: ‘Der Dichter stehe auf einer höheren Warte als den Zinnen einer Partei!’ In de Vlaamsche beweging zijn we allen dichters. We denken aan ons voorgeslacht en zien de toekomst hoopvol te gemoetGa naar eindnoot26. Wij moeten werken, strijden en nu en dan ons werk in oogenschouw nemen van een hooger standpunt dan het dak eener partij. Als men dat in Vlaanderen zelf, het moederland, ten volle zal begrijpen en in toepassing brengen, zal het laatste uur onzer vijanden geslagen zijn, en zullen wij Vlamingen zijn, die niet alleen uit zijn op ‘Schönrednerei’ en feestvieren; maar dien | |
[pagina 27]
| |
het te doen is om daden, daden, en nog eens daden! |
|