Germania. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIDroef vermaard was koning Hagen;
In zijn land genaamd ‘de Wilde’
Doch alom om hare schoonheid
Werd geroemd zijn dochter Hilde.
Met den koning moest hij kampen
Wie naar Hildes hand kwam dingen.
Niemand kon hem overwinnen,
Noch zijn overmoed bedwingen.
Koning Hetel had vernomen
Hoe ze schoon was, 't kind van Hagen.
En hij zou zijn boden zenden
Om ten how'lijk haar te vragen.
Hetel wist hoe zwaar 't zou wezen
Schoone Hilde als bruid te werven.
Helden zocht hij, vastbesloten
Haar te winnen, of te sterven.
| |
[pagina 614]
| |
Als de lente was gekomen
Zinde hij daarop niet langer.
En zijn ridders Wate en Froete,
Meê met Horand, zoeten zanger,
Vaarden heen naar koning Hagen;
Mannen sterk en vastberaden,
Die als koopliên zouden reizen,
Met geschenken rijk beladen.
In de vloot, waarmee ze vaarden,
Zat er menig held verscholen,
Die ter hulpe zoude snellen,
Wen het strijden werd bevolen.
Toen zij dan bij Hagen kwamen
Werden zij er gul ontvangen;
Want kleinooden en gewaden
Hadden zij voor elks verlangen.
En zij konden doen gelooven,
Dat zij rijke koopliên waren,
Dat hun vloot, ter kust gedreven,
't Speeltuig werd der woeste baren.
Froete won de gunst der vrouwen
Door zijn houding, hoofsche woorden;
En zijn rijke hofgewaden,
Die zoozeer haar zin bekoorden.
Wate streed met speer en degen,
Gaf van stoere kracht de blijken;
En aan 't hof van koning Hagen
Vond hij geenszins zijn gelijken.
En de tijd was hen zoo zalig,
Toen zij aan het hof verbleven.
In gezelschap van de vrouwen
Werd er menig feest gegeven.
| |
IIIn het loover klonk een zingen,
Zin en ziele lief'lijk lavend.
Tonen ruischten malsch en teeder
In de stilte van den avond.
Hilde boorde 't zoete zingen;
't Mocht haar hart zoo teer bewegen;
't Lied werd dan zoo zacht en roerend,
Dat in 't woud de vogels zwegen.
Nooit had iemand zoo gezongen.
Wie toch zou die zander wezen?
Hoe kwam hij 't genot haar schenken
Van zijn zingen nooit volprezen?
Hilde liet den zanger halen.
Horand kwam dan voorgetreden.
Om nog meer voor haar te zingen
Heeft de schoone hem gebeden.
En om Hilde te behagen
Zong hij nog in stille nachten,
Toen de wind geen blad verroerde,
Zoete zangen, liefdeklachten.
En het gansche hof van Hagen
Hoorde Horands wonder zingen;
Liet de weemoedvolle tonen
In het diepst der ziele dringen.
Toen bij dag zijn lied nu schalde,
Niet alleen de vogels zwegen;
Maar het luisterde al wat leefde,
Wat er liep langs 's Heeren wegen.
En de bronzen stem der klokken
Klonk als valsch in 's menschen ooren,
En de wind kwam met zijn ruischen
Zelfs niet meer de stilte storen.
Maar het schoonste lied zou klinken
In de zaal alleen vóór Hilde.
Dat, zei hij, had hij beluisterd
In den zang der zee, de wilde.
't Was zoo licht als 't lied der golven,
Als zij zacht ten oever rollen.
Forsch zooals de stormen woeden,
Blik'sems blikk'ren, donders grollen.
| |
[pagina 615]
| |
Voor zijn wonderschoone zangen
Zou hem Hilde rijk beloonen;
Slechts haar gordel zou hij wenschen
Om hem aan zijn heer te toonen.
Wie is dan uw Heer? vroeg Hilde,
En waar woont hij? Hoeft hij landen?
- Landen heeft hij en een krone
Draagt hij ginds aan verre stranden.
Eed'le jonkvrouw, wil niet zeggen
Wat ik u wil toevertrouwen.
Hier heeft mij mijn Heer gezonden
Tot U, schoonste van de vrouwen.
't Koningskind begon te blozen,
Toen zij deze woorden hoorde
Horand kon het haar aanschouwen
Hoe zijn taal haar hart bekoorde.
En hij zei nog, hoe zijn koning
Haar zoo lief had, sedert jaren;
En wat list hij had verzonnen
Om tot haar hier heen te varen.
'k Zou uw koning willen kennen,
Sprak nog 't schoone kind van Hagen;
En als gij voor mij zoudt zingen,
Wilde ik wel zijn krone dragen.
En hij zei hoe nog veel zangers
Bij den koning daar verbleven.
Aan het hof van zijnen meester
Werd de kunst zeer hoog verheven.
En als zanger werd de koning
Hetel zelf, zoo zeer geprezen.
Nimmer hoordet gij, o jonkvrouw,
Zulken zanger nog voordezen.
- O, ik zal uw koning minnen,
Als gij mij tot hem wilt leiden;
Maar zeg mij, o eed'le zanger,
Kan ik van mijn vader scheiden?
Wreed staat hem een lot te wachten,
Wie mij hier als bruid komt werven.
Velen werden hier verslagen,
Velen deed mijn vader sterven.
- Dat is ons bekend, o jonkvrouw;
Maar wil ons toch niet verraden.
Zeg, dat ge onze schepen zien wilt,
Die met schatten zijn beladen.
Daar zijn de onzen in verborgen.
Moedig springen ze ons ter zijde,
Zoo gij wilt dat wij u eerlang
Uit uw vaders macht bevrijden.
En dan leiden wij u mede,
Waar mijn vorst u zal ontvangen,
Waar zijn ridderschap u vieren
Zal met wonderschoone zangen.
Tot dien list werd er besloten.
Hilde aanzocht dan haren vader
Om de schepen gaan te aanschouwen
Met het gansche hof te gader.
En een schaar trok naar de haven,
Waar de vreemde schepen lagen.
Doch gansch anders dan geschenken
Was het schouwspel dat zij zagen.
Tal van uitgeruste strijders,
Vele kloeke wapenknechten
Rijzen daar op eens te voorschijn,
Maken zich gereed tot vechten.
Koning Hagen schiet in gramschap,
Doet de vrouwen bange sidd'ren.
Valt onstuimig op de vreemden
Met zijn schare trouwe ridd'ren
Daar springt Wate aan 't hoofd der zijnen
Bij, begint het heete strijden...
Zullen Hetels mannen Hilde
Van haars vaders juk bevrijden?..
| |
[pagina 616]
| |
Klingen klett'ren op de schilden;
Luid gegil en woeste schreeuwen,
Bange vrouwen, stoere mannen,
Nare vrees en moed van leeuwen!
Wate vocht alleen voor velen,
Sloeg vooral op wilden Hagen;
Dezes heer begon te wijken,
Werd door Hetels volk verslagen.
En een juichkreet klonk als donder
Uit de kloeke heldenborsten
Van de ridders, die de schoone
Hilde daar bevrijden dorsten.
Boven allen werd geprezen
Horand hoog, de zoete zanger....
In de haven van den vreemde
Toefde nu hun vloot niet langer.
En de helden voerden Hilde
Met hare edelvrouwen mede.
Lang aan koning Hetels zijde
Leefde zij, gevierd, in vrede!
|
|