Germania. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHans BrakelsGa naar voetnoot*
|
Hans Brakels, fabriekbestuurder | 42 jaar. |
Vrouw Brakels | 48 jaar. |
Oswald, } hunne kinderen | { 20 jaar. |
Kurd } hunne kinderen | { 21 jaar. |
Springfeld, vriend van Brakels | 38 jaar. |
Lins, fabriekbezitter | 60 jaar. |
Jo, meid bij Brakels | 65 jaar. |
Een Dokter | |
Twee werklieden. |
Het tooneel speelt in een Vlaamsch dorp.
Eerste bedrijf
Tooneelschikking
Eerste tooneel
Ik kan met zoo'n licht niet werken.
Jo heeft misschien vergeten de lamp te vullen.
Jaag ze weg! -
Tweede tooneel
Derde tooneel
Mag ik opdienen, mijnheer?
Dat mijnheer niet thuis was.
Wel ik zelf geef mij dat recht, mijn jongen, dien ik opgekweekt heb! -
Springfeld kan terugkomen; die heeft meer ledigen tijd dan gij. - 'k Zei tot mezelven: ‘Hans heeft andere dingen te doen, dan drinken’ en - 'k heb hem weggezonden! - Hij staat er altijd, die zuiplap!
Dàt duld ik niet, Jo! - 'k Heb veel, veel respect voor u, maar dàt duld ik volstrekt niet!
Wel! Wel! - Ja, ik ken u! - Altijd opvliegend, van als ge nog maar een broekven tje waart.
Laat dat spotten, Jo! - Als Springfeld weerkeert, leidt ge hem hier, hoor! - Hij is mijn vriend.
't Zou beter zijn dat hij buiten bleef!
Wat, - wat zegt ge?
Hij is geen gezel voor u!
Jo!
Uw vader zaliger en uw moeder zaliger zouden veel verdriet hebben, als ze nog leefden.
Weet ge, wat ge zegt, Jo? - Weet ge 't? -
Heel goed! - Hij verdrinkt alles en zit bij slecht vrouwvolk.
Ge zoudt straks nog zeegen, dat ik - -
Ik zeg niets. -
Wat belieft?
Niets, niets.
'k Heb u groot gebracht, u, uw broers, uw kinderen en - 'k zou hier niet meer mogen spreken? -
Vierde tooneel
Als ge dat volk het brood in den mond geduwd hebt, wil het zelf nog baas spelen!
Vijfde tooneel
Ze is daarjuist komen vragen of ze mocht. -
Hans!
En daarom mag ze mij honen, zeker?
Ze meent het niet slecht.
't Moet veranderen - - - of ze kan weg!
Ze wordt ook al oud. - - Hier moeten jonge meiden zijn; hier is veel te hard te werken.
Wij kunnen het wel met Jo doen. - 't Werk is er zoo druk niet en ware 't zóó, dan kan ik ook - -
Hans!
Wel ja.
Hoe kunt ge! -
Wat doen anderen met hunne meiden, als die oud worden?
Jo blijft - zoolang ik leef.
Zesde tooneel.
Zeg aan Oswald dat hij nu ophouden moet met vioolspelen. De jongen werkt teveel.
En roep Kurd ook.
Kurd zit op zijn kamer; ik zag hem schrijven en hoorde hem daarstraks gedichten lezen.
Roep hen.
Zevende tooneel.
De menschen nemen ze als toonbeeld in het dorp.
Ze gaan nooit uit.
Oswald heeft zijn diploma toch.
Hij zal toch een plaats krijgen?
Een plaatskén, ja! Als 't mèevalt een piaatskén, als 't u belieft! - - Wat kan een muziekant verdienen?
Ge spreekt met verachting van Oswald 's kunst.
Met geen verachting. - Maar, wat is een muziekant? - Meestal een arme duivel!
Wij moesten er een werkman van gemaakt hebben!
Hoe kunt ge zóó iets zeggen?
Oswald is een kunstenaar.
Geld verdienen gaat licht, maar eerlijk geld verdienen.
Ge zoudt straks nog zeggen dat ik - -
Wie bedoelt u? -
Niets! Niets!
Oswald heeft geen zin dan voor muziek. Waarom zijn wensch niet involgen?
Doe ik het niet?
Ge ontmoedigt hem, waar ge kunt! - En Kurd -
Die is voor niets goed!
Hoe kunt ge zóó van uw kinderen spreken! Ge hebt van Kurd, kunnen of niet, een handelaar willen maken. - Het zat hem niet in 't bloed.
Hij zal slecht terechtkomen.
'k Zeg van hun gedrag niets - -
Wat zegt ge?
Achtste tooneel
Zet u aan tafel, kinderen.
'k Had niet veel lust van avond. Lees gij Kurd - een oogenblik, tot Jo opdient.
Als ge wilt lezen, gaat dan in een andere kamer.
Lees niet te luid.
Waar bleeft ge?
Evangelie van Mattheus, hoofdstuk 5, vers 18.
't Is nochtans vers 19, moeder.
Verder.
zijn door het gericht. - Doch ik zeg u, zoo wie te onrecht op zijnen broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht’.
Te onrecht toornig. -
Strafbaar door het gericht.
In ieder geval niet dooden: ‘Gij zult niet dooden’ zegt Jezus klaar en duidelijk.
't Ware beter dat ge muziek maaktet, Oswald, en gij wat anders deedt, Kurd.
Mogen ze 't Nieuwe Testament niet kennen?
Negende tooneel
We zullen 't boek maar sluiten tot morgen.
'k Heb u lang laten wachten, hè jonge heeren?
'k Zei tot mezelven: ‘De jonge heeren zullen honger krijgen’ Maar ik kon toch niet eerder klaar komen.
Honger is de beste sous, Jo.
Ja! Ja! Ik ken het ook nog: ‘Honger is de beste sous; draven, slaven, zwoegen, zweeten, - -’ Hè! zóó was het. - Eens hebt ge het wel vijftig maal tot straf voor den meester moeten afschrijven. Weet ge 't nog?
Thuis wisten ze 't niet, hè, Kurdje! maar ik wist het - en ik stopte u weg, boven op mijn kamer, weet ge 't nog? - Ha! Ha! Ha! En thuis hebben ze 't nooit vermoed! Nooit! - Weet ge 't nog, Kurdje?
Nu zullen ze er mij niet meer om slaan, hè, Jo? -
Slaag hebt ge nooit veel gehad, Kurdje.
Hui! - Wat zegt ge daar, Hans? - - Uw papa gaf u soms ook nog al op - op - - hè??. -
Kreeg hij er soms ook van, ja?
Of hij! - Ja, als ge mijn ouderdom hebt, kent ge zoo al iets van 't leven, madame. Bah! Door slaag wordt men groot! - - De ouders slaan de kinders en als de kinders groot zijn, - - -
Waar zóó wat gebeurt - -
Wilt ge nog een, madame?
Dank.
Tiende tooneel
Ge moet bidden aan tafel eer gij begint te eten, kinderen.
'k Heb thuis altijd zien bidden.
Er is hier geen spraak van heilig worden. Ik ben geen kwezel, maar 'k heb nooit gezien thuis, dat men er zoo onverschillig voor den godsdienst was als gij zijt.
't Zit hem niet in een kruis slaan, moeder.
Waar geen religie is, is geen politie,
Geld is God! Anders niet dan geld! -
Dat is dom!
'k Geef me niet uit voor een wijze; ik laat iedereen denken over die zaken zoals men wil; maar men moet kunnen denken.
Kurd heeft die pretentie niet, vader.
Ik zeg, dat wie maar een halve studie gedaan heeft - -
Ge zinspeelt?
Hij zinspeelt niet, vader.
Dat die best zou doen over God niet te spreken.
Wilt ge zeggen -?
Wie 't schoentje past, trekke het aan.
Kurd!
Welnu, ja! Niet spreken over zulke zaken is best; dan zal men ten minste geene domheden uitkramen!
't Zijn juist niet altijd de gediplomeerden der hoogescholen die de slimsten zijn, vader.
Zet u neer Kurd.
Waarvoor ge twist maakt!
Eet maar.
't Eten wordt slecht.
Eet maar, zeg ik. - Kunt ge niet eten zonder mij?
Ge zijt erg veranderd in den laatsten tijd, Hans.
Dat meent ge.
Ik begrijp niet, hoe ge zoo - -
Zeg niets van Lins! - Hij is altijd goed geweest.
Allo! Allo! Moeder, dat is overdreven!
Lins is braaf.
Elfde Tooneel
Mijnheer Springfeld.
Louis!
Zijde nauw nog aon 't waerk, jao?! - 't Is podome al tijd om 'n uur in ‘de Gouw Vest’ te zitte.
Hed de nauw nóg nie' g'eten, Hans?
Jawel! Jawel!
Wij hebben koud weer gehad vandaag, mijnheer Springfeld.
Neem een stoel, Louis.
Gij komt niet veel buiten, mijnheer?
Neie - - veul precies nie'; dá nié'! 's Aoves, jao, dèn! In ‘de Gouw Vest’ hè, Hans!
As ge zoo 'nen heelen dag gewroet hèd, dà auwe kop droit gelijk 'n pin, dèn meugde tog wel 'nen pot gaon pakke, hè, madame?
O, ja!
Bedoelt ge ons?
Mijn jongens gaan nooit uit 's avonds.
Er is ook niet veel goeds te leeren in herbergen.
Dá zegde gij, Kurd. - - Oime gistere geen farme diskussie over 't Licht, Hans.
Wel, elk zijn gedacht, hè, Hans! - 't Zijn just de die nie', die gedurig over elder boeke ligge, die meest geld verdiene, zulle!
Daar hebt ge gelijk in!
Dat is zoo. - Ongelukkig!
En op geld verdiene kom et aon in de waereld! Wa' zijde zonder geld?! - Wa' is Kunst, elder Kunst? - Wit ge 't zelf? - Wit ge 't? - Gebt daor de gothieke, zie me da' nauw ëës aon, hoe da' ze 'ne leeu maoke! Is dà haor, dat ie op zij lijf staon heet? 't Zijn podome lange pinne, die aon zijn pööte hange en op zij lijf staon? En ons farme moderne dèn? Ha! Ha! Hoe leelijker, hoe schooner! Is dà' kunst? - - As ik zoo iets zien van 'ne Teniers of van 'nen Breughel, - dà' begrijp ik; dà' voel ik, - - maor 't andere.
Ik geloof het best.
Ieder heeft zoo een meening, nietwaar?
Blijft ge lang weg? - Waar gaat ge heen?
Ik ben altijd gereed. - Laot de jong heere maor over elder boeke ligge en over elder zaoke spreke. - Wij hemme genoeg mee ons dinge, hè, Hans!
Kom.
Goeien aovend, heere! - Madame!
Mijnheer Springfeld.
Twaalfde Tooneel
Neen.
Waar gaat ge heen?
Waarom?
Niet naar ‘de Gouden Vest’ niet waar?
Niet waar?
Ik kom er nooit. - Springfeld zegt het om te spotten.
Het deugt er niet. - Ik weet het. - Wil Springfeld er gaan, laat hem alleen gaan.
Belooft ge mij?
Zijt ge gek? Kom, kom!
Dertiende Tooneel
Wat wilt ge hem altijd smeeken? - Laat hem drinken!
Tot hij doodgedronken is!
Nog een woord, eer hij buiten is!
Veertiende Tooneel
Neen.
Ze spreken zonderling in 't dorp over vader.
Buurpraat!
Als iemand op den straatpraat niet let, ben ik het; maar er moet toch wel iets waar zijn, in alles wat verteld wordt.
Het kan hier zoo niet blijven duren.
Neen. - Ik wil uitzien naar een plaats.
Kon ik ook maar weg!
Word nu maar net ontmoedidg! - Uw verhouding tegenover hem is heel wat beter dan de mijne, Oswald! - Een plaats kunt ge licht bekomen, maar dan zijt ge aan banden gelegd! - Weg dan, uw scheppen en studeeren naar hartelust! - Weg dan uw droomen! Ge wordt een alledaagsch mensch en wroeter om een handgreep goud! - Goud? - Was het dan nog maar goud! - Om een handvol koper is het, dat ge zoudt slaven!
Voelt ge u waarlijk tot de Kunst geroepen, ga dan voort op den ingeslagen weg en - moet het zijn - Oswald - - heb dan den moed van honger te sterven, voor uw Kunst! - - - Want honger is het loon van den kunstenaar!
Ja! Ja!
Vader mag spotten, mag schelden op ons wek! Wij gaan dóór, overtuigd dat wij een priestelijken plicht te vervullen hebben.
En toch - hier moet verandering komen.
Ja. - En zelfs nog binnen kort. - Moeder lijdt geweldig.
Gij moet echter kalmer blijven tegenover vader.
Ik kan niet.
Met opgewondenheid komen we niet dóór.
Naar u luistert hij nog. - Ik heb op hem geen vat meer. - Gij moet de zaak goed maken.
Ik zal.
Dan zijn er nog gelukkige dagen te verwachten.
Zoodra hij weer barsch is tegenover moeder, zal ik hem vermanen. - Ik wil intuschen zelf onderzoeken hoe dat met hem zit in die kroeg.
Springfeld is zijn ondergang, geloof me.
Van dien moet hij aflaten.
Vijftiende tooneel.
Neem plaats, mijnheer Lins.
Dank! Dank u! -
Blijft maar, blijft maar. - 't Zijn geen geheimen.
Mag ik mijnheer Lins een glas bier aanbieden?
Dank, dank u! - 'k Blijf maar een oogenblikje. - Tja. -
De twee registers, tja, vrouw Brakels. - Tja. -
Hij heeft er in gewerkt tot vóór eenige minuten. Hij ging even uit, zal gauw terug zijn, daar hij nog niet gegeten heeft, mijnheer Lins.
Neem plaats, mijnheer Lins.
Dank, dank u! -
Mijn man is vandaag vroeger van de fabriek weggegaan - -
Hij was ongesteld
Is alles juist, mijnheer Lins?
Ha, zóó! - Zeker, zeker, zeer juist - -
Wil ik vader laten roepen?
Mijnheer Lins?
Zou best zijn. - Tja. -
Zestiende Tooneel
Neemt ge de boeken mêe, mijnheer Lins?
Zou best zijn. - Tja. -
Ik zal ze in een papier wikkelen.
Zet u nog een weinig, mijnheer Lins?
Zeventiende tooneel.
Jo is gaan zien naar vader.
Dank, dank . u - En hoe stelt ge 't vrouw Brakels? - En de borst? - Nog altijd kuchen, hoor ik. - Tja. -
Dat schijnt niet te beteren, mijnheer Lins.
Oppassen voor kou vatten. - Voorzichtig zijn. - Niet buiten gaan in een weer als het nu is. - - Tja. -
's Winters ga ik weinig buiten.
Weet het, weet het. - Ook niet van de sterkste, hè!
Ik zeg aan mijn man altijd, dat hij zich warm moet aankleeden. - Hij is ook niet zoo stevig als hij schijnt.
Tut! Tut! vrouw Brakels! - Hans moet van ijzer en staal zijn, om te leven gelijk hij leeft - - dat is mijn meening. - Tja. - Ik hoor er nog al eens van. -
Nu tja. - Zoo, zoo - - ge weet wel.
Wie ter herberg gaat, wordt nog al eens genoemd, mijnheer Lins.
Hans overdrijft toch niet - - mijnheer Lins?
Ik meen - neen, dát niet! -
Wat meent ge, mijnheer Lins? -
O, Niets! - - Uw man heeft natuurlijk het recht naar de herberg te loopen.
Als men niet overdrijft, niet waar?
Zeker, zeker. - - En - als men maar geregeld naar de fabriek komt. - Tja, dat ook nog!
Tja. - Dat ook nog.
Tjawel. - Toch - - niet zoo geheel geregeld - - Neen, - niet zoo altijd geregeld - -
Dat wil zeggen, vrouw Brakels: - uw man komt elken dag op de fabriek. - Tja. - Elken dag - - maar - tja - ziet ge - - zoo niet altijd op het juiste uur - - dat kon beter zijn. - Tja. -
Ik dacht soms, dat hij hier - -
Hier gaat hij altijd op het vaste uur weg.
Toch niet, moeder.
Sedert eenige weken gaat hij altijd een half uur vroeger weg dan naar gewoonte.
Minstens een half uur, Oswald.
Wij hebben gemeend, dat een commies bij u weg was, mijnheer Lins.
Ja, en dat vader zijn werk dan doen moest.
Ha, zoo! - Tja, die commies was 's anderendaags door een ander versvangen.
Wat belieft?
Niets, - niets, vrouw Brakels - - Ik rekende zoo iets na.
Achttiende tooneel.
'k Ben in drie, vier herbergen geweest; hij was overal weg. - Naar ‘de
Gouden Vest’ moet hij zijn, zegde men mij. - Springfeld was bij hem.
Springfeld wordt zijn ondergang.
'k Heb een kleine jongen naar ginder gezonden.
't Is goed, Jo.
Negentiende Tooneel
‘De gouden Vest’ zegde ze?
Zoo zei de meid, tja. - Hm! Hm! Slecht huis, vrouw Brakels; - een kot - - een echt kot - als ik 't u ronduit zeggen mag. - Tja. -
Zoo is het.
Kan ik het verhelpen, mijnheer Lins?
Neen. - Neen. -
Hans zal nu toch gauw komen.
Wachten kan ik echter niet. -
Dank, dank u. - 'k Zal ze maar meenemen. - Tja
Zoekt ge iets, mijnheer Lins?
Mijn stok. - Tja. -
Hier is hij. -
Dank, dank u. -
Wilt ge, dat mijn man het notaatje zelf brenge, mijnheer Lins?
Dat is niet noodig! - Neen! dat is niet noodig, vrouw Brakels.
Anders -
Dank, dank u. - Ik zie Hans wel morgen. 't Notaatje kunt ge laten afgeven. -
Zeg aan Hans, dat hij uit die kroeg zou wegblijven vrouw Brakels. - Tja. -
Mijnheer Lins, ik zal het doen. -
niet! - vrouw Brakels! - -! Neen, neen! - - Ik kan niet in zaken komen, die man en vrouw aangaan. - Neen, neen! Om Godswil, dat nooit! -
Maar hij zal anders niet luisteren!
Tja, dat! - Luisteren, moet hij! - - Ik geef maar een raad; meer niet. - - Ik hoor zoo hier en daar iets zeggen - - Tja - over die kroeg - - en - en - over Hans ook al - - als ik 't zeggen mag...
Spreek toch, mijnheer Lins?
Tja. - Dat zijn van die dingen, ziet ge - dat - - en om 't u ronduit te zeggen: - Ze moeten er onder door, die zich met zulk volk ophouden, vrouw Brakels. - Tja! -
Mijnheer Lins, ge weet iets, dat ge ons verzwijgt.
Hm! Hm!
Er drukt u iets -
Nu, tja -
God!
O zeg het -
Ik wil wel -
Ja, zeg het.
Maar ge zult er aan Hans geen woordje van reppen.
Ach, neen!
Nu -
God! Juist als hier!
Niet weenen, vrouw Brakels! God, neen! Daarom niet! -
Ik weet niet wat ik aan hem heb, mijnheer Lins - -
Zorg dat Springfeld van hem aflaat.
Maar mijnheer Lins, Hans zegt dat hij er haast nooit komt.
Zoo? - Ha, zoo! - Nu, ik weet dat hij er dagelijks komt - - meer dan dagelijks - -
Ik zal geduld hebben. - Tja. - Gij kent mij. - Ik wilde eerst maar verwittigen. -Tja. -
zorg voor 't notaatje? Tja? -
Mijnheer Lins.
Twintigste tooneel.
Ween niet! Ween niet!
'k Heb het gedacht! 'k Heb het gedacht! - 's Morgens komt hij telaat op 't kantoor; hier gaat hij vroeger weg! - - Naar ginder gaat hij! - - Ginder wordt zijn geld verteert! - Oooo! -
Daarom zouden wij zeker geld moeten verdienen?! - - Voor hem!
Bedrieger!
Troost u.
Niet weenen, moeder.
't Zal veranderen.
Ja, 't zàl!
Sprinfeld heeft hem verleid.
Hij moet zich niet laten verleiden!
Van dien zal hij aflaten, moeder.
Eenentwintigste Tooneel
Notaatje, - notaatje. - - Moeten ze daarom mij naar hier doen komen? - - Met zijn notaatje. - - 'k Heb Jo hem al nagezonden. -
Hans! Hans! - Oooo!
Wat nu? - Wat nu? Verdomd?! -
Vader!
Zeg? - Wat is er? -
Ge zijt dronken!
Ik?! -
Vader, ik zou niet altijd met Springfeld uitgaan, was ik in uw plaats.
Ge wilt mij bevelen? - Gij? -
Ik niet.
Springfeld is zoo fatsoenlijk als iemand, hoort ge!
Hij leidt u in slechte huizen!
Ge droomt! - - Slechte huizen, slechte huizen! -
‘De Gouden Vest’ is een kot!
Mijnheer Lins zegt het ook!
Lins! - Ge liegt, verdomd! - Ge liegt! -
Ooooo!
Wijvenpraat! - Leugens! - Afgunst! -
Zijn dàt uitdrukkingen van een opgevoed mensch?!
Ge gedraagt u slecht, vader!
Ik? - Ik? -
Leugens!
Geene leugens! - Ge zijt dronken! -
Moest ik u daarom gelukkig maken! - Moest ik daarom mijne ouders tegen mij opruien? - Waarom heb ik niet naar hen geluisterd! - - Moest ik daarom u gelukkig maken? - Wat, - wat waart ge zonder mij geweest? - Wat? - -
'k Heb u niet noodig! -
Zijt gij een man?
Ik haat u! - Hoort ge 't? - Ik haat U? -
Gij ook nog? - Gij! - Luiaard! -
Luiaards! - Ge zijt beiden luiaards!
Trek in!
Laat hem zeggen! Laat hem zeggen!
Weg!
Trek in! - Vrouwenterger! Vrouwenterger! -
GORDIJN VALT SNEL.