ons, ‘en hij van Achilles en Aineas leerde, toen reeds begreep hij niet juist, waarom aan hen, Duitschers, zoo uitsluitend de Grieksch-Romeinsche wereld als een toonbeeld opgedrongen werd.-Schoon hij toen noch de Edda’ noch den ‘Beowulf’ noch de Oudduitsche heldenliederen kende, ten zij zeer oppervlakkig.... voelde hij toch duidelijk genoeg, dat wij, Germanen, het in 't geheel niet zoo noodig hebben, ons door de zelfzuchtige flauwhartige Grieken en door de niets minder zelfzuchtige en roofzieke Romeinen te laten leid n, juist omdat wij aan rijkdom des harten en des geestes de ons opgestoofde leermeesters verre overtreffen.’
‘De diepere studie der geschiedenis, vooral de studie der hoofdbronnen zooals Hildebrand's Heimfahrt, Beowulf, Die Edda, Waltharius manu fortis, de Nibelungen Nót, het lied van Gudrun, Alphavt's Tod, Orinit en de werken van Homeros: Ilias en Odyssea, alsook Hesiodes werken: ‘Werke und Tage’ en’ ‘Götterwerdung’ dat alles vestigde de overtuiging bij den schr., dat wij, Germanen, meestal uit onwetendheid of boosheid bij de antieken achtergesteld worden, terwijl wij hen feitelijk in vele opzichten overtreffen. - Dit gaf aanleiding tot het schrijven van zijn boek.
Echt Germaansch werk is hier door den bekenden Weener dichter, Essayist en Criticus geleverd; een werk, waarin wij het ideaal leeren kennen dat Germanen en Grieken zich vormden van den held, van de vrouw en van de Godhe'd; een werk, dat ons aantoont, hos trotsch wij op onze voorouders zijn mogen, die nu nog gedurig op onze scholen aan de leerlingen voorgesteld worden als wilden, als barbaren!!..
Ik weet uit eigen ondervinding, hoe vele Vlaamsche kunstenaars, die ook buiten hun vak zeer ontwikkeld mogen heeten, hoevelen onder dezen enkel oog en oor open hebben voor al wat Griekich en Romeinsch is en om wier mond een glimlach zweeft, als ge hun spreekt van Germaansche kunst, Germaansche grootheid. Alleen het oude spreekwoord: ‘Onbekend maakt onbemind’ vindt hier zijn toepassing. Door hen vooral, wenschte ik Ottokar Stauf von der March's boek te zien lezen. Zij toch, de kunstenaars, zijn de baanbrekers en voorlichters van het volk; zij vooral mogen niet eenzijdig ontwikkeld zijn, moeten oor en oog open houden voor alles wat groot is en niet het minst voor datgene wat het eigen ras aanbelangt? In voorliggend boek zullen zij veel vinden, dat hun hart behoeft. Waarin de Grieken en Romeinen waarlijk meesters zijn, waarin wij van hen moeten leeren, zullen zij dan in dat boek verklaard vinden; want met welke vurige vaderlandsliefde het ook geschreven is, toch kan het van partijdigheld niet beschuldigd worden.
Wij, Vlamingen weten nog zoo weinig over onze voorouders dat wij - komt ons een wetenschappelijk boek over hen in handen - ons dikwijls afvragen: Waren zij waarlijk zoo groot?
Zulke vraag zal wel bij menigeen oprijd n, die ‘Germanen und Griechen’ van Ottokar Stauf von der Maren leest. Wie het boek ter hand neemt, moge bij het einde der studie ervan, zeggen wat ik heb gevoeld: ‘Ik ben gelukkig tot den Germaanschen stam te behooren.’