Germania. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
[Nummer 6] | |
Duitsch Zuid-West-AfrikaGa naar voetnoot*
| |
[pagina 324]
| |
langzaam in zuiver Nederlandsch toespreekt. Sinds den tijd van Lodewijk de Veertiende is men daar bezig Franschen van die Nederlanders te maken en nog hebben ze onze taal lief, nog hielden velen er aan bij hun godsdienstoefeningen - waarvan ze als vrome katholieken zooveel houden - de Nederlandsche taal te hooren gebruiken door de priesters, als ze preekten. Nu verbood de Fransche regeering verleden jaar ook dat - maar nog lange jaren zal onze taal verstaan en gesproken worden in de noordelijkste departementen van Frankrijk. In België zelfs, waar de groote meerderheid Vlaamsche-Nederlanders zijn, werd onze taal verdrukt, tot ze nu voor eenigen tijd onweerstaanbaar alles wat haar tegenwerkte, ter zijde stootte en opschoot en bloeide en geurdeGa naar eindnoot5, zooals een plant doet, die langen tijd in een duisteren hoekGa naar eindnoot6 stond - vol levenskracht maar die ze daar niet ontwikkelen kon - alz ze eenmaal in het heerlijk daglicht komt. Kracht zit er in onze taal! Wij zijn er als Nederlanders trotschGa naar eindnoot7 op, omdat onze taal onze nationaliteit beteekent. Frankrijk bestrijdt haar in Vlaanderen, Engeland in Zuid-Afrika en alsof dat niet voldoende ware kwam ook Duitschland zich nog voegen bij onze bestrijders en dat in Duitsch Zuid-West Afrika. Het gebied ten Noorden der Oranjerivier en ten Westen van 20sten O.L.-graad was eertijds bewoond door verschillende zwarte stammen o.a. de Damera's, de Herero's, die natuurlijk geen Nederlandsch kenden. Ze werden gedeeltelijk verdreven door Bastaards en Hottentotten uit de Kaapkolonie, die naar dit gebied getrokken waren, om beter aan hunnen moord- en rooflust te kunnen voldoen. Dit lieve volkje heeft daarmee het gebied onzer Nederlandsche taal vergroot, omdat ze ook - vooral de Bastaards - Nederlandsch spreken. Ze hebben wel zelf een taal maar het Neder- | |
[pagina 325]
| |
landsch is voor hen zoo veel als een officieele taal. Velen zijn er onder hen, die hun eigen ‘klik-klak’ taaltje niet spreken kunnen. Na dit volkje kwamen de Hollandsche Afrikaanders, eerst trekboeren en daarna menschen, die zich goede plaatsen uitzochten om die voor goed te gaan bewonen. Nog meer Nederlandsch dus. Het Nederlandsch heeft de oudste rechten in D.Z.-W. Afrika. Eerst veel later kwamen de Duitschers, met goedvinden van de Engelschen en nu schijnt het, dat ze geen moeite sparen willen om de Nederlandsche taal in hun gebied uit te roeien en dat wel op de volgende wijze. Als Burgers uit de Boerenrepubliken of Kaapkolonisten in het Duitsche gebied aankomen, wordt het hun door allerlei beperkendeGa naar eindnoot8 bepalingenGa naar eindnoot9 zoo lastig gemaakt, dat ze het er bijna niet kunnen uithouden. In het bezit van goede plaatsen kunnen ze daardoor niet geraken. Bij het huren van grond en bij overeenkomsten gesloten met de Bastaards of Hottentotten, die de feitelijke eigenaars zijn in het Duitsche gebied worden ze altijd tegengewerkt door de Duitsche bestuurdersGa naar eindnoot10, totdat ze eindelijk het geplaag moede zich laten inschrijven als Duitsche onderdanen. Dan is alle geplaag op een eind. Dan worden ze overal en in alles voorgetrokken door de Duitsche regeerders - dan zijn ze geheel overgeleverd in de handen van die heeren. Nooit hebben de eenvoudige menschen er aan gedacht, toen ze voor eenige jaren het stuk, dat ze Duitsche onderdanen maakt, teekenden, dat nu hunne zonen, als ze den leeftijd hadden Duitsche soldaten zouden moeten zijn en ze hebben zoo'n haat tegen die ‘soldaterij’, omdat dit het bewijs is, dat ze niet meer vrije Boeren zijn, omdat dit de verpersoonlijking is van hunne dienstbaarheid. Dienstbaarheid niet aan een Afrikaander Regeering, maar aan een vreemden, verren en daarom gevreesdenGa naar eindnoot11 Europeeschen Staat. | |
[pagina 326]
| |
Nooit dachten ze bij het teekenen en de Duitschers pasten er wel voor op ze dat te vertellen, dat van nu af de Regeering hen dwingen kon, hunne kindertjes Duitsch te laten leeren me van hunne zijde als toegift een beetje Nederlandsch; in plaats van zooals de wensch der Boeren was: Nederlandsch met 'n weinig Duitsch. Gij zijt nu immers Duitscher, burger van onzen grooten Duitschen Statenbond en onderdaan van onzen hoogvereerden Keizer Willem - is het antwoord, als de Afrikaander klaagt. Het greep mij zoo aan, toen ik getuige was van de inzweringGa naar eindnoot12 van een dertigtal jonge Afrikaanders op den degen van één der Duitsche officieren. Het was voor de eerste maal. Ze deden hunnen eed - ze moesten het doen - aan een land, dat ze niet kenden; aan een keizer, dien ze vreesden. Ze moesten hun leven leggen in een hand, die ze niet kenden en die daarover nu beschikken kan zooals hij wil, die ze nu zelfs opkommandeeren kan hunne eigen stamgenooten aan te vallen en te dooden. Hoe weeklaagden de ouders toen en hoe verwenschten ze den dag waarop ze Duitscher werden. Hunne zonen soldaat en hunne kleinere kinderen naar de school. De onderwijzer zal ze dan ook 'n weinig Nederlandsch leeren. Ik was in de gelegenheid van den onderwijzer van de hoofdplaats van 't district Gibeon een stukje Nederlandsch in handen te krijgen. 't Was met veel zorg gereed gemaakt; want het moest op 'n groote gemengde vergadering aan de Afrikaanders voorgelezen worden. Een klein stukje schreef ik getrouw na: ‘Over het kredietwezen in het algemeen en over die Raiffeisensche spar- en darlehnskas in het bezonder. | |
[pagina 327]
| |
geordnet in het grondboek ingedraagen. De personalkredit wordt net alleen den persoon gegeven, dat beteekend, ieder ordentlijke, vlijtike en schlimme man is kreditwaardig. Die kredit word door die rijksgenootenschapswet van die 1 Mei 1889 geregeld. Wat is een genootschap? Lt. § 1 d. R.G.G. een gezelschap van niet geslooten medeliden, die die vooruitkomst van die verdienst of wertschaft van haar medeliden in het oog het, dat beteeken: ieder medelid kan iedertijd uittreden en ook indertijd kanen nieuwe medeliden intreeden. Wat is de begrijp van het kreditgenootenschapsweezen? De man, die zoo schrijft werd door de Duitsche regeering aangesteld om aan de Afrikaanderkindertjes hunne moedertaal te onderwijzen, omdat hij zoo dicht aan de Nederlandsche grens geboren was. (nabij Embden.) Toch gaat de ‘verduitsching’ van de Afrikaanders nog niet goed genoeg naar den zin der heeren. 't Moest vlugger gaan. Voor rechtuit dwingen zijn ze nog een weinig bang; want ze staan nog lang zoo vast niet in dit land. Nu voor eenigen tijd beproefden ze het anders. Ter gelegenheid van een kerkelijk feest der Afrikaanders, waren deze in grooten getalle naar Gibeon overgekomen. Daar werd markt gehouden en ook een vergaderingGa naar eindnoot13, belegd door den distriktshoofdman. Deze man begon met de boeren te beklagen; ‘Arme, van de beschaafde wereld afgesnede menschen. Ik heb medelijden met U. Gij, die zooveel van uw kerk houdt ('t zwakke punt der Afrikaanders) gij moet naar Gibeon komen en daar bediend worden door een man, die niet eens predikant, maar alleen een kleurlin- | |
[pagina 328]
| |
genprediker is. Zulks doet me verdriet. Gij hebt ook niet eens een eigen kerkgebouw; maar moet gaan naar de bedeplaats der Bastaards en Hottentotten! (weer een zwak punt).
Nu weet ik een betere regeling: Wij Duitschers zijn ook zoo ongelukkig nog geen kerk en leeraar te bezitten (Met de hand op het hart durf ik verklaren, dat zulks niet één van de daar aanwezige ruwe oud-soldaten, iets schelen kan.) Als we nu eens samenwerkten? Als we nu eens twee gemeenten vormden: Wij een vereenigd evangelische en gij een gereformeerde? en we lieten ons uit Duitschland een predikant komen en we maakten ons een flinke gemeenschappelijke kerk. Reeds polste ik er de hooge keizerlijke regeering over en die is gewillig ons een predikant te zenden, die Nederlandsch spreekt en vande Hollandsche grenzen komt (net als onze schoolmeester zeker) en dan wil onze goede regeering wel zoo goed zijn de helft van de toelage van den prediker te betalen en de helft van de kosten van het kerkgebouw.’ Dat was schoon! Dat was nu nog eens goed van de Duitsche regeering! Dat was je ware regeering, die had nu ook nog zorgen omtrent het zielenheil van de onderdanen in Z.A.
Verder zei de Hoofdman: ‘Nu is er nog iets. 't Is eigenlijk maar 'n kleinigheid; maar 't dient toch gezegd: Natuurlijk kan die gescheiden toestand altijd niet zoo blijven. Over een jaar of drie zullen we echter beiden, wij de Evangelischen en gij de Gereformeerden, wel zooveel vertrouwen in onzen herder gekregen hebben, wij zullen hem wel zooveel liefde toedragen, dat wij de inéénsmelting gerust in zijne handen zullen durven leggen. Dan zullen we één zijn en we zullen één sterke gemeente hebben, daar waar nu niets is.’ Prachtig vooruitzicht voor onze vrienden de Afrikaanders, die | |
[pagina 329]
| |
zich lieten meesleepen door de schoone woorden van den Hoofdman. ‘Nog iets’, ging de hoofdman voort. ‘U weet, dat u hier in een Duitsch gebied zijt en natuurlijk moet in zoo'n land ook 't Duitsch de taal zijn. Dit behoeft niet dadelijk; maar over eenige jaren - laat ons zeggen drie of vier - zou de taal, die bij onze godsdienstoefeningen gebruikt werd de Duitsche moeten zijn.’ Nu kwam dus de aap uit den mouw! De Afrikaanders, die tot dusver nog geen lont geroken hadden, en heel ingenomen waren met de goedheid der Duitschers, die ze niet begrepen, voelden nu dat ze bezig waren met in een strikGa naar eindnoot14 te geraken. Vandaar dan ook, dat ze niet dadelijk toestemden; maar bij monde van een hunner verlof vroegen, de zaak onderling nog eens te kunnen bespreken. Dit moest toegestaan worden. Bij de latere bespreking 's avonds zeide één: ‘'t Is mooiGa naar eindnoot15, wat de Duitschers aanbieden. Tè mooi zelfs. Laten we oppassen voor dit laatste puntje. Onze taal wordt bedreigd. Doch dit kunnen we den Hoofdman niet gaan zeggen. Hij mag niet weten, dat we zijn bedoelingenGa naar eindnoot16 geraden hebben. Er dient iets anders gezocht. Nu viel ook op, de bereidwilligheid der regeering te helpen betalen een ander licht. Ze wilden de broodheeren zijn van den leeraar, om bij de taalkwestie macht te kunnen uitoefenen. Dit kon dus ook niet toegestaan worden, dachten de Afrikaanders en dat alles durfden ze toch den Hoofdman niet ronduit zeggen. Daarom een ander punt gezocht en 't werd gevonden. Een wierp de vraag voor of de Afrikaanders wel konden gedoogenGa naar eindnoot17, dat de Staat zich met hunne godsdienst bemoeideGa naar eindnoot18 - en zie daar waren ze allen tegen. Dit was een zuiver godsdienstig bezwaar, hetwelk medegedeeld kon worden aan den Hoofdman, zonder dat hij er de staatkundige tegenwerking door bewijzen kon. | |
[pagina 330]
| |
De hoofdman werd woedend toen een der Afrikaanders, de heer v. Meer, hem zei, dat de vergadering, alle voorstellen van den Hoofdman prachtig vond; maar dat ze tevens van meening was, dat er niets van komen kon, omdat de Afrikaanders dachten, dat de Kerk en de Staat elk op eigen rekening en op eigen gebied ‘bakken en brouwen’ moesten. De Hoofdman hield zich groot, hield een lange rede en verklaarde, dat hij nu de hand van de zaak aftrok tot de Afrikaanders zelf zoete broodjes bij hem zouden bakken. Deze toelegGa naar eindnoot19 mislukte dus. Stilzitten zullen de Duitschers evenwel niet en dat ze streng kunnen worden bewijzen ze ten opzichte van de arme Polen. Hoe veel en hoe machtig zijn de bestrijders van Nederlandsch Zuid-Afrika! Sta vast Afrikaanders tegen het Duitssh. Verzet u leidelijk tegen alle maatregelen, die tegen Uwen en onzen grootsten schat - de Nederlandsche taal - genomen worden. Sta vast tegen het Duitsch - zooals de andere vrienden in Z.A. zullen vaststaan tegen het Engelsch! Welk een strijd heeft onze geliefde taal te voeren en hoe velen, die zich de zaak niet aantrekken, hoe velen die zich bij de zaak neerleggen. Laatst hoorde ik iemand zeggen: ‘'t Is toch eenmaal 'n wereldtaal dat Engelsch, daaraan is niets te veranderen, loop maar niet met het hoofd tegen den muur! Dat laffe zich nederleggen en slapen! Wanneer houdt dat op? Wanneer zal Jan Salie dood zijn? Loop niet met het hoofd tegen een muur! Waarom niet? Loop er eens tegen - dan weet ge of het een muur is, die ge daar voor u ziet en die wetenschap hebt ge dan betaald, alleen met een beetje pijn - die spoedig overgaat! | |
[pagina 331]
| |
Laten we allen strijden zij aan zij! Alle Nederlanders te zamen. De Hollanders, de Vlamíngen, de Afrikaanders, en gij zult zien hoe machtig wij zijn! Wij Hollanders hebben geen gevaar te vreezen voor andere talen! Moeten we daarom stilzitten en Fransche en Duitsche en Engelsche woorden inburgeren in onze taal, en daarmeê dat schoone erfdeel van alle Nederlanders beleedigen en minachten! Moeten we niet inplaats van den Vlaming uit te lachen als hij voor sigaar smoorstok - voor piano snarenbak - voor pardon verschooning zegt - zelf ook eens iets gaan doen om de taal te verrijken? Laten we één zijn en al mogen dan overal gewestsprakenGa naar eindnoot20 gehoord worden, dat is niets, ze zullen dienen tot verfraaiingGa naar eindnoot21 van onze taal. Eén algemeene Nederlandsche schrijftaal moet de band zijn, die alles te zamen houdt. Laat de menschen hunne gewestspraak spreken, doch ter wille van de éénheid. één taal schrijven. Of hoe zou het er uit zien indien de Fries Friesche brieven, de Vlaming Vlaamsche en de Afrikaander Afrikaansche schrijven ging? De éénheid was gebroken en onze taal zou in stukken en brokken geen weerstandsvermogen meer hebben tegen al die dreigende invloeden van buitenGa naar eindnoot22, die we nooit te gering achten mogen. Daarom één schrijftaal! Rustigen komt uit uw rust en tracht anderen wakker te schudden! Als we allen samen werken zal de Nederlandsche taal een macht zijn, waarop we kunnen trotsch zijn en die niet behoeft achteruit te trappen voor Fransch, Engelsch of Duitsch. Denk er om dat geen spreekwoord meer waarheid bevat dan | |
[pagina 332]
| |
de zinspreuk der Zuid-Afrikaansche Republiek: ‘Eendracht maakt Macht’. | |
IIHet Nederlandsch in Zuid-WestafrikaAuf diesen Artikel wurde durch Hrn. Dr. Gerstenhauer folgende Erwiderung eingesandt:
Meiningen, den 15 Dec. 1902
Hooggeachte Redactie,
Uit het hierbijgaande door mij opgestelde artikel zal U blijkenGa naar eindnoot23 dat ik sedert vele jaren voor een toenadering tusschen Hoog en Nederduitschers, voor wederkeerigeGa naar eindnoot24 ondersteuning, inzonderheid in Zuid-Afrika, gestreden heb. Ik wijs in de eerste plaats op de bijdrage van mijn hand vóór den Boerenoorlog in Nr. 12 Jaargang 1899, verder Nr. 6/1899, 12/1900 van het Brusselsch Vlaamsch-Duitsch maandschrift Germania verschenen. Als lid van het Algemeen Nederlandsch Verbond verzoek ik U, volgend antwoord op de beweringen27 van den heer Plokhooy, in No. 11 van Neerlandia verschenen, te willen opnemen. Het is billijk, dat ook de andere partij aan het woord komt. Ik mag overigens hieraan toevoegen, dat Andries de Wet en meer andere Koloniale Boeren, die reeds naar D.Z.W.A. verhuisden, mijn meening deelen. Met hoogachtende groete M.R. Gerstenhauer.
Ga naar voetnoot(*) In No. 11 van Neerlandia klaagt de heer C. Plokhooy over de ‘verdrukking’ van de Nederlandsche taal in de Duitsche Zuidafrikaansche Kolonie. Hij gaat daarbij van de beweringGa naar eindnoot25 uit, dat ‘het Nederlandsch rechten’ en nog wel ‘de oudste rechten’ | |
[pagina 333]
| |
in de Kolonie bezit, en dat deze rechten door de Duitschers verkracht worden. Dit is valsch! Het is niet waar, dat de Boeren het eerst in Duitsch Zuid-West-Afrika waren en de Duitschers later kwamen. Bismarck plaatste in de jaren 1884 en 1885 Groot-Namaland en Damaraland op grond van verdragen met de bezitters van het land gesloten, nl. de Hottentotten en Kaffers, - onder de bescherming van het Duitsche Rijk, niet ‘met goedvinden van de Engelschen’ maar in spijt van het verzet en de bedreigingen der Engelsche jingo's in Kaapland en te Londen. Toen daardoor dit land Duitsch gebied werd, was het geenszins door Boeren bewoond; enkele Zweedsche jagers en Engelsche kooplieden hielden er zich op. De naar Hoempata in Angola trekkende Boeren hadden in 1879 in Damaraland gedurende eenige maanden op hun doortocht halt gemaakt, niet zich vastgezet. In November 1884 trokken 24 gezinnen van Hoempata naar Grootfontein terug, waar zij zich onder de bescherming van het Duitsche Rijk plaatsten; in 1886 echter trokken zij weer naar Hoempata. In 1891 leefden in heel het uitgestrekt gebied (Keetmanshoop daargelaten) slechts drie Boeren; verder in het ‘bezirk’ Keetmanshoop (aan de grens der Kaapkolonie) nog 28 Boeren; | |
[pagina 334]
| |
terwijl er op dit oogenblik 112 Duitchers waren. Hoe kan er dus spraak zijn van ‘rechten der Nederlandsche taal’ in Duitsch Zuid-West-Afrika, die door de Duitschers geschonden werden? De Boeren, die sedert 1891 overgekomen zijn, vestigden zich met de toelating der Duitsche regeering op een Duitsch grondgebied, waar het Hoogduitsch natuurlijk de officieele landstaal is. Bovendien vormen daar de Hoogduitschers de groote meerderheid der bevolking; de jongste volksoptelling (die van 1 Jan. 1902) gaf 2600 Hoogduitschers en 1455 Nederduitsch-Afrikaanders op. In zulk geval is het een zware onbillijkheid van wege den heer Plokhooy, de Duitschers te beschuldigen, vijanden te zijn van het Nederlandsch in Zuidwest-Afrika, zooals de Engelschen in de Kaap en in Transvaal en de Franschen in Vlaanderen. Deze gelijkstelling is een beleediging voor het Duitsche volk; want in gindsche landen bezit de Nederlandsche taal wettelijke en natuurlijke rechten; daar kan dus van een ‘verdrukken’ van het Nederlandsch gesproken worden; niet evenwel in Zuid-West-Afrika. Vlaamsch België, Kaapland en de Zuidafrikaansche Republieken zijn sedert eeuwen overgeërfd eigendom van den Nederduitschen stam en de Nederlandsche taal, die thans door vreemdelingen, | |
[pagina 335]
| |
door indringers met geweld verdrongen wordt. Hoe kan men met deze de Duitschers in Zuid-West-Afrika vergelijken, die dit land rechtmatig en op vreedzame wijze verwierven, vooraleer er de Boeren waren? Verder is onwaar de bewering van den heer Plokhooy, als zouden de Duitschers er op uit zijn om met alle middelen de Nederlandsche taal ‘uit te roeien’. Want wel is de ambtelijke taal het Hoogduitsch en wenscht derhalve de Duitsche regeering dat de Boeren ook Hoogduitsch leeren; maar zij belet deze niet hun Nederlandsche moedertaal op eigen hand te onderhouden en te beoefenen; zoo wordt deze b.v. gesproken in de Nederduitsche Gereformeerde kerk; als ook in een bijzondere boerenschool in het ‘bezirk’ waar als voertaal het Nederlandsch gebruikt wordt. Over het dienstnemen der jonge Boeren in de duitschzuid-westafrikaansche landmacht - wat den heer Plokhooy zoo zeer schijnt ter harte te gaan - zullen alle ware Boerenvrienden verheugd zijn: deze Duitsche Boerentroepen, die hier opgeleid worden, zullen nooit tegen hun Nederduitsche stamgenooten tevelde trekken - zooals de heer Plokhooy vreest -, maar wel, naar wij hoopen, eenmaal tegen den gemeenschappelijken Britschen | |
[pagina 336]
| |
vijand. Immers in Zuid-Afrika zijn Hoogduitschers en Boeren natuurlijke bondgenooten tegenover den landhongerigen Brit, die de boerenrepublieken reeds ingepalmd heeft en reeds begeerige blikken slaat op de Duitsche koloniën. Deswege zal het Duitsche volk op alle wijzen den Nederduitschen stam en de Nederduitsche taal der onder Engelsche heerschappij staande Afrikaanders ondersteunen en trachten van den ondergang te redden. Te dien einde zullen ook de overblijvende sommen der groote geldinzamelingen voor de Boeren aangewend worden. Juist Duitsch Zuid-west-Afrika biedt den door de Engelschen verdrukten Boeren een veilige toevlucht en een rugsteuning. Hiereen zijn de Kaaprebellen gevlucht, hier is nog het eenig Zuidafrikaansch land, waar de Engelsche vijand hen niet kan vervolgen, waar zij voor Engeland veilig zijn. De ‘Kolonisatie-Vereeniging’ te Amsterdam heeft 40 Kaaprebellen te Gibeon neergezet; zooeven werd te Berlijn een Duitsche maatschappij gevormd met een kapitaal van 300,000 mark, die zich voorstelt nog meer Kaapboeren aldaar te vestigen, die naar de Kaap niet meer terug mogen. Het is derhalve voor de Nederduitsche belangen niet dienstig in Duitsch Zuid-West-Afrika vijandschap te zaaien tusschen | |
[pagina 337]
| |
Hoog- en Nederduitschers, zooals de heer Plokhooy doet. Veeleer moesten alle ware vrienden van den Boerenstam, inzonderheid de Nederlanders, uitsluitend werken tegen de verdrukking van de Nederlandsche taal door de Engelschen; in dezen strijd moesten ze dan ook de hulp der Hoogduitschers aannemen en derhalve met deze in Zuid-West-Afrika in vrede leven. Indien de Nederlanders wegens de betrekkelijk onbeduidende belangen van het Nederlandsch in Duitsch Zuid-West-Afrika de Duitschers als vijanden behandelen, zoo benadeelen zij meteen de duizendmaal meer wichtige, voor de toekomst van het Boerenvolk beslissende belangen der Nederlandsche nationaliteit in het door de Engelschen onderworpen Zuid-Afrika. Ginds is het te doen om slechts 1400 Boeren, hier om het bestaan van het geheele Boerenvolk! M.R. Gerstenhauer. | |
Antwoord van den Heer PlokhooyDordt, Januari 1903. De heer M.R. Gerstenhauer valtGa naar eindnoot26 me aan en dat met officieele bescheiden ter hand. Hoewel tegenover zulke stukken tegenspraak natuurlijk ophoudt, hoop ik dat genoemde heer mij het volgende ten goede houdt. | |
[pagina 338]
| |
Ik weet niet of de heer Gerstenhauer in D.Z, W.A. persoonlijk was en zelf opmerkte of de rapporten, die hij van Duitsche zijde van daar ontvangt, wel zuiver onzijdigGa naar eindnoot27 zijn. Natuurlijk schuiltGa naar eindnoot28 hierin geene beleediging: Een geheel onzijdig rapport zou een wereldwonder zijn. Ik heb mijn berichten over de geschiedenis van D.Z.W.A. uit den mond van verscheidene daarwonende Afrikaanders o.a. Mr. Smuts van Nauwkloof (waar de D. den laatsten slag leverden met den Hottentottenkapitein H. Witbooi) - Mr. Smuts te Gibeon (dorp), Mr. Christoffel Coetsée te Kuis, dr. Gibeon e.a. Ik noem deze namen juist, omdat die menschen me vertelden, dat zij of hunne ouders reeds trekboeren waren onder de Hottentotten toen de Duitschers er nog niet waren. De genoemde cijfers zijn natuurlijk zuiver. Toch denk ik, dat er wat deze aangaat een klein misverstand is. Er waren 28 Boeren d.w.z. 28 mannen met een gezin of jonge strijdbare mannen, die spoedigGa naar eindnoot29 huwenGa naar eindnoot30 zouden met meisjes uit dien kleinen kring. Bijna 28 gezinnen dus tegen 112 Duitschers, waarvan wie weet hoeveel (misschien wel allen) soldaten. Uit den aard der zaak kan men de laatsten en de jonge ongehuwde mannen, die weer terugkeeren naar hun land op rijperen leeftijd, niet meerekenen. Dezelfde beschouwing, zou ik denken, geldt ook weer voor de latergenoemde getallen. Doch dit alles doet niets ter zake. Op het oogenblik is de toestand zoo: De kolonie is Duitsch en het Hoogduitsch moet dus natuurlijk de taal der Regeering zijn. We wenschten niets daaraan te veranderen en niemand aan te zettenGa naar eindnoot31 zich daar moede over te maken. Waarom evenwel de Afrikaanders half gedwongen Duitschers te worden. | |
[pagina 339]
| |
Of wist de heer Gerstenhauer het niet, dat de menschen, die niet willen, omdat ze hunne taal en hunne gewoonten wenschen te behouden, in allerlei zaken als bij het hurenGa naar eindnoot32 en koopen van gronden van inlanders achterstaanGa naar eindnoot33 bij de Duitsche onderdanen. Zoo ver drijft men het zelfs, dat vrachtrijders, alleen omdat ze geen Duitsche onderdanen zijn, geen vrachten krijgen konden. ‘Ze spreken hunne taal in hunne kerk!’ Wel het zou schoon zijn, als dit niet eens mocht en wat de bijzondere boerenschool in het bezirk Gibeon betreft, deze is sedert een paar maanden eerst opgericht tot ergernis van den Hoofdman van dat district, de heer von Burgsdorf. Ik heb niet beweerdGa naar eindnoot35, dat de Duitsche regeering de boerensoldaten zalGa naar eindnoot36 gebruiken tegen hunne stamgenooten. Ik heb alleen gezegd, dat het zou kunnen? Ten slotte nog een paar persoonlijke opmerkingen. Ik ben in het geheel geen vijand van de Duitschers, als zoodanig. Hoe zou ik, die niets dan goeds van ze ondervond, dat kunnen? Mijn stukje was dan ook volstrekt niet om haat te zaaien. t' Was in de eerste plaats om de Afrikaanders op te wekken, hunne rechten niet klakkeloosGa naar eindnoot37 weg te geven en daardoor de Duitschers in den waan te brengen, dat ze om de belangen van hunne taal niets geven en verder om de Duitschers te bewegen eens uit te zien naar het verre Z.A. om te beletten, dat een broedervolk, als ik het zoo noemen mag, met zulke middelen gedwongen wordt in de krachtige Duitsche eenheid zich op te lossen. Ik weet geachte heer Gerstenhauer, dat het waarachtig belang van Uw kolonie en de Afrikaanders U ter harte gaat, daarom durf ik vragen: ‘Dring er op aan, dat de militaire bestuurders, mannen die meestaal begrijpelijkerwijze de belangen van degenen, waarover ze gesteld zijn niet begrijpen kunnen, vervangen worden door zaakkundige burgerlijke ambtenaren. | |
[pagina 340]
| |
Men behoeft van een boer geen Duitscher te maken om hem trouw te doen zijn aan zijn aangenomen vaderland. | |
Naschrift der RedactieGanz besondern Werth legen wir auf die von der Redaction hinzugefügte Erklärung, die wir hier ebenfalls folgen lassen, weil sie in erfreulicher Weise unserm seit lange vertretenen Standpunkt näher tritt und für unser Streben ein gründliches Verständnis bekundet. Ein Zusammenwirken ohne Furcht und ohne Hintergedanken kann gegenseitig nur günstig sein (Red.) MitsGa naar eindnoot38 onderteekend, als bewijs van aanvaarding der verantwoordelijkheid, wordt in beginsel geen passend ingezonden stuk van een lid van het Verbond door de redactie geweigerd. Neerlandia toch behoort aan de leden. Dit is tegenover den heer Gerstenhauer dankbaar gehandhaafd, schoon hij deels dingen bespreekt, die in Neerlandia niet behooren. Het A.N.V. als zoodanig, kent geen vijanden en houdt zich buitenGa naar eindnoot39 staatkunde. Het verdedigt zijn taal, zijn Ned. karakter, onverschillig tegen wie, moest het zijn tegen de Duitschers evenzeer als tegen de Engelschen. Want het erkent geen recht van den sterkere op het geestelijk leven van den zwakkere. In dit opzicht blijkt de heer Gerstenhauer een waardig lid van het Nederlandsch Verbond, schoon hij in Duitschland woont en eervol voor dat land partij trekt. Evenals wij zou hij verkrachting van Hollandsch-Afrikanerdom bij de Boeren in Duitsch Z.W.A. hoogelijk afkeurenGa naar eindnoot40; evenals hij erkennen wij het gedeeltelijke recht van Duitschland op de bewoners zijner kolonie. Vestigen zich Boeren op Duitsch gebied, zij hebben zich te gedragen naar de wettenGa naar eindnoot41 des lands. De vraag is hoe die wetten zijn, veel meer echter hoe zij worden toegepast. Nu is het buiten kijfGa naar eindnoot42 dat de Boeren met eene min of meer gedwongen vereeni- | |
[pagina 341]
| |
ging hunner kerk met de Duitsche zijn bedreigd geworden, eene poging die volmaakte miskening van het geestelijk leven dier kolonisten verried, zij het uit misverstand of uit onwil. Leerzaam is in dit opzicht het verslag van de Ringscommissie van den Beaufortschen ring, J.F. Botha en H.P. van de Merwe, bestemd voor de Kerkbode en gedagteekend Gertrud Woerman, 21 November 1902 (Ons Land van Zaterdag 29 Nov. 1.1.). Door de bemoeiingen dier Kaap-Kolonische broeders hebben de Holl. Afrikaanders in Duitsch Z.W.A. ten opzichte hunner Ned. Ger. kerk rechten verkregen, als door hun stamgenooten in de Eng. Kolonie worden genoten. Het Hollandsch heeft voortaan volle vrijheid bij preek- en lidmaatonderwijs. De kerk kan, behoudens verbodGa naar eindnoot43 bij gevaar voor staatkundige verwikkelingen, zich verbinden met de synode der Ned. Ger. kerk in de Kaap-Kolonie. Verder zal de Duitsche regeering door afstand van grond de Boerenkerk behandelen als de reeds bestaande Duitsche kerkvereenigingen en zendelingsgenootschappen. Zoover op kerkelijk gebied, waarop nu alles in orde is. Ook bij het onderwijs is voortaan niet te klagen. Er is voor de Boeren een schooldwang getroffen van twee jaar, tusschen de elf en vijftien; niet onbillijk maar evenmin onduitsch. Want bij de kostelooze, uitsluitend Duitsche scholen, zijn Duitsche regeeringskosthuizen verplicht, op zeer billijke voorwaarden, des noods om niet. Ook hier is het godsdienstonderwijs vrij, terwijl buiten de verplichte twee jaar de regeering de Boeren in eigen scholen niet zal bemoeilijkenGa naar eindnoot44. Ook uit deze bepalingenGa naar eindnoot45 blijkt thans een wil ten gunste der Hollandsch-Afrikaanders. Dat zij die, schoon in de Duitsche kolonie gevestigd, geen Duitscher willen worden, bij de Duitsche onderdanen ten achter zullen staan, zooals de verdere bepalingen dat aangeven - dat is van het standpunt eener regeering te verdedigen. De toepassing echter kan onverdedigbaar, kan dwingelandij worden. Laat ons hopen en vertrouwen dat dit niet het geval zal zijn. | |
[pagina 342]
| |
Met den heer Gerstenhauer is de redactie het volmaaktGa naar eindnoot46 eens wat betreft de wenschelijkheid van blijvende onbaatzuchtigeGa naar eindnoot47 vriendschap tusschen de Duitschers en de Nederlanders. Wat het duitsche volk voor de Boeren heeft gedaan strekt het tot groote eer en bewijst dat het niet is, althans niet meer is, een in de oogen der vrijheidlievende Hollanders te onderdanig volk. Dat het A.N.V. de Duitschers eer zoekt dan schuwt als medewerkers in den taalstrijd voor Z.-A., daarvoor strekt wel tot bewijs dat een lid van zijn hoofdbestuur den laatsten zomer tal van bekende Duitsche Boerenvrienden, juist met dat doelGa naar eindnoot48 heeft bezocht en samenwerking volstrektGa naar eindnoot49 niet is uitgesloten. Hij heeft daarbij slechts van zeer enkelen bijbedoelingGa naar eindnoot50 ervaren, van bijna allen de verzekering van zuivere sympathie. En waarom dan niet elkaar op handslag eerlijke samenwerking beloofd? De Duitschers die niet verblind zijn door de schittering hunner visioenen, kunnen met heldere oogen zien hoe de Hollanders geen tittel willen prijsgeven van hun hoog recht op zelfheid, dat zij elke eerlijke vriendschap aanvaardende, in geestelijk streven trouwe bondgenooten zullen zijn. Zoo iets heeft de heer Gerstenhauer van een landsman niet noodig te hooren; toch mag het met beslistheid af en toe wel worden gezegd. Als aanvulling tot zijne geschiedkundige gegevens, kan dienen dat in '94 een gedeelte van den trek van Commandant Lombard zich in Grootfontein heeft gevestigd, welke kolonie sedert slechts eens door een predikant is bezocht, en wel door ds. Neethling van Lijdenburg. Redactie (Neerlandia).Ga naar eindnoot34 |
|