Germania. Jaargang 5(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 311] [p. 311] Een Lied der Zee door Johan Groeneboom (Rotterdam) O, zee, ik heb uw stem gehoord uw golvenlied: Ge spraakt tot mij een machtig woord, - van hopen niet - De doffe klaagtoon van 't verdriet, Klonk uit uw eeuwig lied En in het grollen van uw schoot Hoorde ik gezangen van den dood, Van smart en lijden, Van kamp en strijden En altijd, altijd de eigen toon, zoo machtig schoon; zoo droevig klinkt uw lied van lijden. Ge zijt voor mij het koele graf, Dat aan den lijder, Den levensstrijder Een zachte rustplaats gaf, Waar 't bruisen uwer wilde baren Het ruischen is der kerkhofblaren, Als 't windje door de wilgen speelt, En 't groene loover streelt. Ge zijt gelijk mijn hart O, zee! Waaraan ook steeds een lied Vol smart en wee ontschiet. Ik heb, o zee, vaak uren lang Geluisterd naar uw doodenzang, Met bang gevoel Staan turen op uw golfgewoel. [pagina 312] [p. 312] Ik mocht U aanschouwen bij bulderend woeden. Ik stond op uw duinen, bij schuimende vloeden, Als 't loeiende jagen, van den woesten orkaan Het menschelijk hart vol ontzetting deed slaan. Wanneer uwe machten met stormende krachten Vernielden de vruchten van menschelijk genie. Als 't loeien der golven, de kreten bedolven Van menschen, bestreden door uw tyranie. Maar 'k zag u ook, als op uw baren De blanke meeuw zich rustig wiegen liet, Of als zoover het oog kan staren Men slechts een eindloos vlak van blauwe golven ziet. Ik zag uw halve cirkelboog Wanneer de zon, een bloedrood oog, Zijn gloed in uwe wat'ren bluschte En als een laatste groet dien dag, Uw duinen kuste. Ook in den nacht, O zee, Hoorde ik uw doodenklacht Uw lied van wee. Doch hoe ik u zag, Bij vriend'lijken morgen, Bij zonnigen dag, Bij stormen en vlagen Steeds klonk uw zang zoo heimlijk-doodsch En immer waart ge machtig-grootsch. [pagina 313] [p. 313] En toch, al zijt ge aanbiddenswaard, Toch heb ik U niet lief als de aard, Wier schoot, Uit dood Nieuw leven baart. Gij neemt ons lieve levens af En voert hen in uw killig graf. U zien, o zee! ontzet, verplet, Als men bedenkt, dat zelfs ook gij Gehoorzaamt die geheime macht, Die spot en lacht Met mensch'lijke verbeeldingskracht, En duiz'lig wordt het brein en zwicht En 't vragensmoede hart verricht Zijn dienst niet meer, Daar 't naar een steunsel smacht, Maar hoopt en wacht. Vorige Volgende