Germania. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWetsvoorstel Coremans
| |
[pagina 209]
| |
ten - vrije en officieele - voorgeschreven. De heer Woeste heeft die handelwijze ondersteund, gerechtvaardigd, en hij beweerdeGa naar eindnoot2 niet, dat daardoor de vrijheid van onderwijs gekrenkt werd. Indien de minister het recht heeft volgens de wet en volgens de beraadslagingenGa naar eindnoot3 der Kamer voor te schrijven dat men Grieksch, Latijn, StelkundeGa naar eindnoot4 en wat meer nog geleerd moet hebben om een geldend getuigschrift te bekomen, dat toelaat zich voor de academische examens aan te bieden, zoo moet hij ook het recht hebben te bepalen, dat men degelijk Vlaamsch moet kennen en dat het bewijs daarvan zal bestaan in het feit, dat men zekere vakken bij middel van het Vlaamsch gestudeerd heeft. Ik houd me overtuigd, dat krachtens art. 6 der wet van 1890 de minister zelfs door Koninklijk Besluit de voorschriften van het wetvoorstel Coremans mag invoeren. Enkel uit eerbied voor de Kamer, die reeds dit vraagstuk tweemaal besproken heeft, is het raadzaam dat de Kamer er zelve over beslisseGa naar eindnoot5. Indien de minister reeds het recht heeft een programma voor te schrijven, zoo moet de wetgever dit recht nog in grootere mate bezitten. Nochtans wat zien wij: de heer Woeste kent, in zitting van 20 December, aan de Regeering het recht toe een minimum van programma vast te stellen. Maar als de heer Coremans drie dagen later in zitting van 23 December, voorstelt dit programma ook op Vlaamsch gebied te bepalen, dan wordt dit voorstel als ongrondwettelijk aanzien en strijdigGa naar eindnoot6 met de vrijheid van onderwijs. Hoe zonderling! In zitting van 13 Februari 1894 was het voorstel in de oogen van den heer Woeste grondwettelijk geworden en in zitting van 20 November 1901 was het voorstel - een ware Kameleon - alweer ongrondwettelijk. Hoe kan men zulke tegenstrijdigheden redelijk verklaren? Men zou haast vermoeden dat, zoodra men de Vlaamsche belangen bespreekt, de woorden hunne natuurlijke beteekenis verliezen. | |
[pagina 210]
| |
De Regeering heeft het recht, en zulks wordt haar door niemand betwist, te bepalen wat volgens haar volstrekt noodig is dat een jongeling gestudeerd hebbe om op de Hoogeschool zich nuttig aan de studies toe te wijden om later een bekwaam advocaat, notaris, geneesheer en wat nog meer te kunnen worden. Maar indien regeering of wetgever overtuigd zijn dat, om later een goed advocaat of een bekwaam geneesheer te zijn, het volstrekt noodig is de taal te kennen welke de beschuldigden of de zieken spreken, indien zij, in andere woorden, denken dat de geleerdheid, hoe groot ook, van luttelGa naar eindnoot7 nut kan wezen en zelfs soms gevaarlijk kan worden, wanneer men de volkstaal niet machtig is; indien de wetgever die overtuiging bezit - en kan een redelijk mensch veronderstellen, dat hij er niet van overtuigd zou zijn - en bij gevolg de maatregelen wil nemen opdat de jongelieden de volkstaal machtig zouden worden, dan wordt hij door den Heer Woeste tegengehouden, die hem toeroept: Wetgever gij gaat uw recht te buiten! Gij acht de kennis van het Grieksch onmisbaar om later een akte van verkoop eener vlaamsche hoeve op te kunnen stellen: dit moogt gij eischen; maar vergen dat men de gepaste middelen voorschrijve om in staat te zijn later een man voor het Hof van Assisen te verdedigen, beschuldigd zijne moeder gedood te hebben, alhoewel hij beweertGa naar eindnoot8 onplichtigGa naar eindnoot9 te zijn; den toekomstigen advocaat door eene wetsbepaling degelijk voorbereiden om de verdediging voor te dragen in de taal van den beschuldigde en van de juryleden, dit recht hebt gij niet, dit kunt gij niet zonder inbreuk te plegen op de vrijheid van onderwijs. Meer nog! Door het stemmen van Coremans' wetsontwerp zoudt gij niet enkel de vrijheid van onderwijs, maar zelfs de taalvrijheid grootelijks krenken. En de reden? Een getuigschrift afleveren is geene daad van openbare macht, | |
[pagina 211]
| |
zegt de Heer Woeste. Zulk getuigschrift geeft geen recht, verleent geen akademischen graad. Ik schrijf de woorden in het Fransch over, men zou soms kunnen vermoeden dat - traduttore traditore - de vertaling onjuist is, daar de bewoordingen zoo zonderling klinken. (Zitting 23 December 1889 bl 336. Ann Parl.): ‘les certificats ne sont pas appellés à conférer des grades ni à produire des effets légaux.’ Indien de zaak zoo staat, waarom vordert de wetgever dan getuigschriften qui ne produisent pas des effets légaux. Van welk nut zijn ze dan? Zij geven toegang tot de hoogeschool, is het antwoord. Heel en al onjuist. Bekwam de jongeling daarmede enkel het recht de lessen eener hoogeschool te volgen dan zou men de zaak niet behoeven te bespreken, de wetgever evenmin als wij. Het recht de lessen te volgen bekomt men door eene zekere geldsom te betalen, dit weet immers ieder student. Maar het getuigschrift vervangt een afgelegd examen en die het niet bezit moet een examen ondergaan om het te bekomen. Met dit getuigschrift heeft de drager het recht zich voor academische examens aan te bieden en bijgevolg diploma's te bekomen, die het recht vergunnen een ambt in de samenlevingGa naar eindnoot10 te bekleeden; door het bezit van dit getuigschrift bekomt men ook, volgens de kieswetGa naar eindnoot11 van 12 April 1894, twee bijgevoegde stemmen. Welnu, iets doen dat aan iemand het recht geeft diploma's te bekomen, of over twee bijgevoegde kiezersstemmen te beschikken, is dat, ja of neen, eene daad van openbaar gezag? De vraag stellen is ze beantwoorden. Overigens heeft de wet van 1891 reeds voorschriften bepaald betreffende de taal in welke men over zekere vakken ondervraagd zou worden en geen enkel Volksvertegenwoordiger is in de Kamer opgestaan om te onderzoeken of die bepalingen over- | |
[pagina 212]
| |
eenstemden met de methode of met de inrichting van de vrije onderwijsgestichten. Volgens art. 49 is de student verplicht over zekere vakken in het Vlaamsch eene ondervraging te ondergaan indien hij later in de Vlaamsche gewesten eene benoemingGa naar eindnoot12 wil bekomen van rechter, notaris of van professor in een atheneum. In al die beraadslagingen heeft men nooit de art. 17 en 23 der Grondwet aangehaald. Er was daar enkel spraak van hooger onderwijs; maar zoodra het middelbaar onderwijs op het spel stond, dan is men met vernoemde artikelen voor den dag gekomen: dan liep de vrijheid een ernstig gevaar. Waarom nu toch twee maten en twee gewichten? de bepalingen waren ongrondwettelijk, zoowel voor het eene onderwijs als voor het andere, ofwel waren zij gerechtvaardigd voor beide. Hoe kan men deze zonderlinge handelwijze uitleggen? Heel eenvoudig: men wilde en men wil nog de bestuurders van zekere gestichten gerust stellen; en deze oversten denken dat hunne gestichten door en door op Franschen leest moeten ingericht zijn, daar anders vele kinderen aan meer verfranschte scholen zouden toevertrouwd worden; want de ouders vragen immers: apprenez à mes enfants bien le français. Die ouders denken dat, door Vlaamsch goed te leeren, hunne kinderen het Fransch niet zullen kunnen machtig worden; voegen wij daar nog bij: comme il faut, chic, prononciation bien française... en eenige andere holklinkende woordjes meer. Zij herinneren zich enkel dat het Vlaamsch voor hunne kinderen noodig is als er een plaatsjeGa naar eindnoot13 te bekomen valt. Hier kan nu geene spraak zijn van comme il faut, van vooroordeelen, van voorkeurGa naar eindnoot14. Is het noodzakelijk, ja of neen, dat een man de taal van het volk machtig weze, dat hij ze goed kunne spreken en schrijven? Indien ja, zoo is het plicht voor den wetgever de noodige maatregelen te nemen om dit doel te bereiken en wij mogen aan niemand het recht toekennen door ongegronde | |
[pagina 213]
| |
redenen het bereiken van dit doel te dwarsboomenGa naar eindnoot15 en te beletten dat de wetgever zijnen plicht vervulle. Wij kunnen zulks aan niemand toestaan, aan den Heer Woeste niet meer dan aan wie ook. Wij erkennen volgaarne de groote politieke diensten door den achtbaren Heer Woeste aan het land bewezen; wij zijn met den innigsten eerbied voor zijnen persoon en met de grootste bewondering voor zijn karakter bezield, maar dat belet niet dat wij toch de vrijheid moeten nemen te zeggen, dat op Vlaamsch gebied de heer Woeste het streven der Vlamingen meer gedwarsboomd dan begunstigd heeft, en dit wel omdat hij het nationaal belang van den Vlaamschen strijd te gering schat en niet goed genoeg boordeelt. Later zal men opmerken dat dit miskennen, dit geringschatten eene leemteGa naar eindnoot16 vormt in zijne anders zoo glorievolle politieke loopbaan. Indien ik hier den naam van den achtbaren Staatsminister Woeste aanhaal, zoo is het niet om een man aan te vallen voor wien ik een echte bewondering koesterGa naar eindnoot17 maar enkel omdat ik overtuigd ben dat zijne tegenkantingGa naar eindnoot18 de voornaamste oorzaak is dat het voorstel Coremans reeds sedert 1889 geene wezenlijkheid is geworden. Tien jaren verloren voor de natuurlijke en zedelijke geestesontwikkeling van ons Vlaamsche volk. Waarom nu zoo dikwerfGa naar eindnoot19 op dit voorstel terugkomen, waarom zoo hardnekkig strijden? Enkel omdat eene oprechte, eene vurige overtuiging ons bezielt. Het vervlaamschen van het middelbaar onderwijs, vrij en officieel, moet als een der steunpilarenGa naar eindnoot20 aanschouwd worden van de zegepraal der Vlaamsche beweging. De tweede steunpilaar behandelde ik verleden jaar: het vervlaamschen der meisjesgestichten. Indien wij daartoe komen, die twee zuilen van onzen Vlaamschen tempel stevig te vestigen, dan is onze zaak gewonnen. Zonder hen bouwen wij op het zand en blijven al onze overwinningen ontoereikend, ondoelmatigGa naar eindnoot21. | |
[pagina 214]
| |
Onze tegenstrevers verstaan het maar al te goed en dit bewijst ten volle hunne hardnekkige tegenkamping. De bestaande Vlaamsche wetten kunnen niet ernstig toegepast worden indien men niet beschikt over een getal mannen, die de volkstaal goed machtig zijn: rechters, notarissen, advokaten, officieren, ambtenaars van het middenbestuur; op deze honderden en zelfs duizenden mannen, hoevelen telt men er die onze taal behoorlijk kennen, en bijgevolg in staat zijn de Vlaamsche wetten goed na te leven? Waar zouden zij het geleerd hebben? Zelfs in de Vlaamsche athenaea kan men dikwijls de wet van 1883 op geene voldoende wijze uitvoeren. Hier en daar ontmoet men professoren die de taal niet grondig kennen en er bestaan zelfs toezichters die geen woord verstaan van de taal in welke, volgens de wet, de vakken onderwezen moeten worden, waarvan zij de leeraars moeten inspecteeren. Van den anderen kant zal men ook opwerpen, dat het niet licht valt mede te dingen met vrije gestichten, waar alles op Fransche leest geschoeid is, gelijk dit het geval is te Antwerpen, te Brussel, te Gent en elders. Ik vergeet niet, dat in eenige vrije gestichten eene zekere verbetering kan opgemerkt worden; maar zij is zoo bitter klein. In zekere gestichten is het nu toegelaten Grieksche en Latijnsche texten in het Vlaamsch in plaats van in het Fransch te vertalen. Zeer wel! Dit geschiedt onder andere in de gepatroneerde colleges. En de uitslag? In den prijskamp van het middelbaar onderwijs voor 1901 werden 118 vertalingen uit het Grieksch en het Latijn op 747 in het Vlaamsch geschreven. De meeste waren afkomstig van leerlingen der gepatroneerde colleges. De keurraad moet echter in zijn verslag bekennen, dat die vertalingen het bewijs leverden dat de leerlingen het Vlaamsch zeer, maar zeer slecht kenden. | |
[pagina 215]
| |
Wat zou men dan moeten zeggen, indien men Vlaamsche werken zou kunnen bekomen van leerlingen uit gestichten waar het Vlaamsch door het Fransch, twee uren per week onderwezen wordt? Aan dien akeligen, betreurenswaardigen toestand moet een einde komen, zulks is noodzakelijk in het belang van den godsdienst, van katholieke partij en van de oplossing van het sociaal vraagpunt. Daar de leidende standen met den Franschen geest bezield zijn, zoo kan men zeggen dat de hoogere burgerij en allengskensGa naar eindnoot22 ook de kleine burgerij door de Fransche vermaken en door de Fransche schouwburgen zedelijk bedorven worden. Op politiek gebied zijn het de Fransche Parijsche bladen, al meer en meer hier te lande gelezen, die de Fransche politieke gedachten verspreiden en de Belgische republiek, dus den ondergang van ons land, het verlies onzer vrijheid en onzer onafhankelijkheid, voorbereiden. Onlangs nog schreef de Journal de Bruxelles (zie Fondsenblad 3 December 1091): ‘Zelfs in Frankrijk zijn het de departementen waar het minst Fransch gesproken wordt en die bijgevolg het meest aan de pest der Fransche letterkunde ontsnappen, die het vruchtbaarst blijven. De Fransche statistieken werken dus mede om in België, in zekere maat en in dat oogpunt de Vlaamsche beweging te verrechtvaardigen.’ Het getal geboorten is een der voornaamste kenmerken van de zedelijkheid van een volk. De toestand in Frankrijk is algemeen bekend. Maar hier in België ziet men dit getal verminderen hoe meer de Fransche invloed toeneemt. In Brussel werd er vroeger jaarlijks één kind geboren op 38.78. inwoners, en in 1900 was dit cijfer reeds gedaald op 45.53. Op politiek gebied heeft de Bien Public meermaals bekend dat | |
[pagina 216]
| |
de Vlaamsche taal het stevigste bolwerk is van het behoud onzer onafhankelijkheid en onzer nationaliteit. Heel goed; maar waarom dan de doelmatige middelen niet kiezenGa naar eindnoot23 om de kennis van het Vlaamsch te verspreiden? Denkt men dat het met prachtige volzinnen is, met zeer letterkundige redevoeringen, gelijk degenen op het Congres van Mechelen in 1892 uitgesproken, dat men het land zal redden? Is het zoodoende dat men zich in staat zal stellen het verspreiden van de socialistische begrippen tegen te werken? Vele katholieke mannen zijn bezield met de edelmoedigste gevoelens, zij zijn rijk, zij willen het welzijn van den werkman bewerken, zij zijn naar den geest begaafd, maar zij kunnen zich door den werkman niet doen verstaan. Zelfs op zuiver politiek gebied, spruiten de tegenwoordige politieke moeielijkheden, die men thans in het arrondissement Brussel ontmoet, niet grootendeels voort uit het feit, dat de meeste van die politieke Brusselsche heeren, oudleerlingen van Sint-Michielscollege of van Sint-Aloysius-Instituut, niet in staat zijn zich in het Vlaamsch tot de Franschonkundige kiezers te wenden? Hoe meer het sociaal vraagstuk eene voorname plaats in de politiek zal innemen, hoe meer ook de kennis der volkstaal onmisbaar zal worden voor wie zich met politiek onledig wil houden. Er bestaat een nakend gevaar. De dag is aanstaandeGa naar eindnoot24, dat voor een vlaanschonkundig man het politiek leven in Vlaanderen eene onbereikbare vrucht zal worden. Welken schitterenden oogst verloren voor al die rijke lieden, die niet in staat zijn in het openbaar de volkstaal te hanteeren! Het is een algemeen bekend feit. De droevige politieke toestanden, die in Frankrijk heerschend zijn, vinden hunne voornaamste oorzaak in het feit, dat sedert jaren dit land overgeleverd is aan eene bende baatzuchtige politiekers, daar de behoudsgezinde en katholieke families zich al meer en meer van de politiek hebben afgezonderd en teruggetrokken. | |
[pagina 217]
| |
Moet nu hier ook het land aan socialisten, aan liberalen, aan weinig begaafde mannen overgeleverd worden, omdat vele katholieken met het volk in geene aanraking kunnen komen door hunne onwetendheid, hunne onervarenheid der volkstaal? En wij, katholieke vlaamschgezinden, wij zouden de slachtoffers moeten worden van de franschdolle vooroordeelen van eenige voorname heeren! Dat nooit. De kloofGa naar eindnoot25 bestaat tusschen volk en hoogere standen: die kloof moet gedemptGa naar eindnoot26 worden. De katholieke vereenigingen, de katholieke Fransche dagbladen bekennen de waarheid van ons gezegde. Maar indien de zaken zoo staan, waarom dan niet krachtdadigGa naar eindnoot27 opgetreden? Waarom heeft de Bien Public of een Journal de Bruxelles dan den moed niet om, zelfs buiten kiestijdGa naar eindnoot28, onvaderlandsche genootschappen te bestrijden, gelijk de Association flamande pour la vulgarisation de la langue française en Flandre, eene vertakking van de Alliance française. Die Association heeft reeds vertakkingen te Gent, te Antwerpen, te Brussel, en men spreekt er ook van er eene te Brugge in te richten. Waarom maken die dagbladen dat aan hunne lezers niet bekend, waarom roepen zij de aandacht der Regeering niet op dit feit dat - o schande! - aan het hoofd van deze anti-nationale vergadering de voorzitter van eene Vlaamsche rechtbank staat en ook een prokureur des Konings en dat die heeren antinationale plakkaten onderteekenen en nevens hunnen naam hunne rechterlijke ambtsbekleeding voegen? Waarom zwijgen dan die katholieke dagbladen, kunnen zij dan maar vlaamschgezind zijn in tijde van kiezingen? Maar genoeg. Het is overbodig hier nogmaals te bewijzen dat op zedelijk, godsdienstig, politiek en sociaal gebied eenieder de taal van het volk moet machtig zijn, dat de natuurlijke ontwikkeling van den geest van een volk, het handhaven zijner bescha- | |
[pagina 218]
| |
ving slechts door de moedertaal kan bewerkt worden.Ga naar voetnoot(1) Indien men het eens is over het doel moet men het ook eens worden over de middelen om dit doel te bereiken. Daarom moet de vervlaamsching van het onderwijs, het vrije zoowel als het officieele, doorgedreven worden. Het is het eenigste en het doelmatigste middel. Men vergete het niet: het behoud en het verspreiden der kennis van de volkstaal is de sterkste dam, de stevigste schans welke ons land, onzen godsdienst en de katholieke partij moet beschutten en bevrijden van verval.
Wij laten hier, als bijvoegsel, den volgenden briefGa naar eindnoot29 overdrukken:
Brugge, den 15 Januari 1902.
Hooggeachte Heeren,
Het zoogenaamd belachelijk internationalism, een uitvindsel van het hatelijk socialism, heeft bij velen, bij te velen ongelukkiglijk, het grootsch gedacht van het vaderland verdrongen en vervangen. Daarom wenden wij ons heden tot Ued. om eene beweging aan te klagen die bedekt weg en onder valsche voorwendsels, mogelijks zal op touwGa naar eindnoot30 gezet worden om ook hier te Brugge bij het volk de fransche taal aan te prijzen en op te dringen, om het volk te spijzen met den franschen geest, en zoo trapsgewijze in hem alle gevoel van liefde voor zijn vlaamsche vaderland dood te leggen. Wij willen spreken van de ‘Association flamande pour la vulgarisation de la langue française’ van Gent, die uitziet om hier te Brugge eene aldeeling in te richten. Wat is eigenlijk die ‘Association’? In den schijn? eene maatschappij die alleenlijk beoogtGa naar eindnoot32 bij het volk van Vlaanderen de kennis der Fransche taal te verspreiden, doch met der daad voor doel heeft ons volk te verfranschen en te verbasteren met hem zijne moe- | |
[pagina 219]
| |
dertaal te leeren misprijzen en verwaarloozen. Dat men fransch kenne, zooveel te beter; daar zijn wij niet tegen, maar wij moeten eerst en vooral onze eigene taal machtig zijn, willen wij niet vervallen tot den staat vaneen overwonnen volk, waaraan men de landstaal ontzegt om het zijne vroegere vrijheid, zelfstandigheid en onafhankelijkheid te doen vergeten. De werking der vulgarisateurs moeten wij afkeurenGa naar eindnoot33, omdat zij stoot tegen de gezonde rede, en tegen de liefde voor het vaderland die blakenGa naar eindnoot34 moet in alle rechtschapen herten. Ten andere, wie maakt er deel van die beruchte ‘Association’? Niet één katholiek, die een hooger politiek mandaat vervult. Dat is reeds beteekenisvol en wij mogen hierover de katholieke aanvoerders van Gent gelukwenschen. Die ‘Association’ bestaat uit groote liberale kopstukken; uit socialisten, die hier natuurlijk op hunne plaats zijn vermits het geldt het volk te ontaarden en rijp te maken voor nieuwe sociale inrichtingen; en eindelijk, jammer genoeg, uit eenige katholieken, die het gevaar niet hebben ingezien dat uit dergelijke inrichting kan voortspruiten. Aan deze laatsten zouden wij mogen vragen waarom ze nog hand in hand willen gaan met mannen als dien liberalen vulgarisateur en fabrikant, die zekeren dag uitriep: ‘van het vlaamsch’ moet ik, die honderden werklieden onder mijn gebied heb,’ slechts een woord kennen om ze te doen draaienGa naar eindnoot35 en dat woord is...’ Dat woord was een vloek, eene godslastering. En 't is met zulke mannen dat men te Brugge ons zou willen doen heulenGa naar eindnoot36. Dat nooit! Het schimpblad met name ‘De Taalkwestie’ van Gent, dat zich om zoo te zeggen als tolkGa naar eindnoot37 der ‘vulgarisateurs’ heeft aangesteld, heeft ons bewezen waar die mannen naartoe willen. Al wat vlaamsch is, wat de vlaamsche vaderlandsche werking is, wierd in dit blad bespot, verguisdGa naar eindnoot38 en afgebroken; al wat maar dienen kan om de Vlamingen te verminderen en te vernederen wierd erin opgenomen. Over eenigen tijd hebben de Gentsche vulgarisateurs nog een staaltje gegeven van hunne kinderachtige bedoeling. De Gentsche Vlamingen hebben verkregen dat, zooals in Antwerpen gebeurdeGa naar eindnoot39 de offlcieele ontvangst van Prins Albrecht en Prinses Elisabeth ter Arteveldestede in het vlaamsch zou geschieden, vermits Gent eene vlaamsche stad is. Vulgarisateurs hebben daar verzetGa naar eindnoot40 tegen aangeteekend en hebben gevraagd dat ontvangst en welkomrede te Gent zouden in het fransch gehouden worden. Zulks toont eens te meer dat die mannen rechtstreeksGa naar eindnoot41 handelen tegen den vlaamschen g est, tot verfransching van het openbaar leven en van den volksgeest in Vlaanderen. | |
[pagina 220]
| |
Alle ware vaderlanders moeten die werking te keer gaanGa naar eindnoot42, doch vooral de katholieke Vlamingen moeten in de bres springen, om de vaderlandsliefde immer te doen voortleven in het hert van het volk. Het moet immers altijd waar blijven wat de dichter schreef: Zij die den godsdienst liefde dragen,
Beminnen best het vaderland.
Daarom, Hooggeachte Heer, moest het gebeuren dat uw naam en uw invloed voor die ‘Association’ gevraagd wordt, wij verzoeken U dat gij die vlakat zoudet weigeren. Zulks verwachten wij van uwe vlaamsche en katholieke overtuiging.Ga naar eindnoot31 |
|