Germania. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Strijd voor het bestaan en wederkeerig dienstbetoon
| |
[pagina 169]
| |
bevinden om eene maatschappij te vormen. Zoolang tusschen die menschen geen betrekkingen bestaan, zoolang zij geheel vreemd blijven aan elkander, is er sprake van eene menigteGa naar eindnoot4, niet van eene maatschappij. Wij keeren thans tot ons onderwerp terug en kiezen tot eerste voorbeeld een van de eenvoudigste wezens die wij vinden kunnen, nl. Pleurococcus vulgaris. Dit is eene plant uit de groep der Wieren (Algen), die algemeen verspreidGa naar eindnoot5 is en op de schorsGa naar eindnoot6 der boomstammen leeft in de gedaanteGa naar eindnoot7 van een groen beslag, vooral op vochtige plaatsen en na langdurige regens. Wanneer wij een klein gedeelte dier groene laag, die zeer gemakkelijk loskomt, met den miscroscoop onderzoeken, zien wij dat zij bestaat uit tallooze ronde lichaampjesGa naar eindnoot8. Die lichaampjes zijn zeer klein: hunne middellijn bedraagt ongeveer 1.50 mill. Ieder lichaampje is uitwendig voorzien van een dunnen wand: de inhoud bestaat uit levende zelfstandigheid, protoplasma genoemd. Het protoplasma is een kleurlooze, half-vloeibare stof, die vrij goed op eiwit gelijkt, en de eigenlijke drager is van het leven. In het protoplasma ontwarenGa naar eindnoot9 wij een rondachtig kleurloos lichaam, de celkern, en één of verscheidene groene lichamen, de bladgroenlichamen. Kern en bladgroenlichamen zijn, evenals het protoplasma, levende deelen. Zij kunnen als onderdeelen van het protoplasma gelden (zie fig. 1.) Een dergelijkGa naar eindnoot10 lichaampje is een levend wezen, eene plant. Men ken het vergelijken met een kamertje, waarin de levende zelfstandigheid gehuisvestGa naar eindnoot11 is: men noemt het derhalve eene cel, en daar de geheele plant hier uit een enkele cel bestaat zegt men dat ze eencellig is. Die eencellige plant vertoont ons de voornaamste verschijnselen die het leven kenmerkenGa naar eindnoot12. Zij neemt water en. voedsel op; - zij geeft stoften van zich af; - zij groeit; - zij kan zich vrijwaren van sommige gevaren: zij kan b.v. haar uitwendigen wand dik- | |
[pagina 170]
| |
ker maken wanneer zij bedreigd wordt door verdorring, b.v. bij droog weder; - zij kan zich vermenigvuldigen. Het is hier niet de plaats om over die verschillende verschijnselen uit te weiden; voor ons doel is het voldoende te weten dat dit alles onomstootbaar bewezen is en door proefnemingen telkens opnieuwGa naar eindnoot13 kan bewezen worden. Het laatste punt alleen, nl. de vermenigvuldiging, verdient in 't bijzonder onze aandacht. FIG. 1 - Pleurococcus.
1. Eencellig individu. - w, wand. - p, protoplasma. - k, kern. - g, bladgroenlichamen, ten getale van vier. 2. De cel heeft zich in twee dochtercellen gedeeld. 3. De twee dochtercellen hebben zich afgerond. 4. Een der beide cellen heeft zich op hare beurt gedeeld. 5. De beide cellen hebben zich gedeeld; de vier dochtercellen hebben zich afgerond en zullen eerlang van elkander loskomen. De vermenigvuldigingGa naar eindnoot14 geschiedt hier door dusgenoemde deeling. Vooreerst deelt zich de kern in tweëen: tusschen de twee dochterkernen ontstaat nu in het protoplasma een scheiwand, waardoor de kamer of cel in twee cellen wordt gedeeld. De twee jonge cellen of dochtercellen, die op die wijze zijn ontstaan, kunnen eenigen tijd met elkander in aanrakingGa naar eindnoot15 blijven. Dit is echter niets anders dan een eenvoudige aanraking. Weldra komen zij van elkander los; zij ronden zich af en leven weldra volkomen onafhankelijk van elkander. Tusschen die twee eencellige planten of individuën, die door de deeling van één individu zijn onstaan, bestaan geen betrekkingen; in andere woorden, zij hebben volstrektGa naar eindnoot16 geen invloed op elkander. Ieder individu kan zich nu op dezelfde wijze in tweeën deelen, hetgeen aan vier individuën het aanzijn geeft; en zoo verder. Door achtereenvolgende deelingen ontstaan duizenden individuën, die aan het oppervlak | |
[pagina 171]
| |
van de boomschors eene menigte vormen. Wordt nu een dier eencellige planten door den wind of door een andere toevallige oorzaak, op een anderen boom gebracht, zoo kan zij door achtereenvolgende deelingen het aanzijn geven aan een nieuwe menigte. Men kent een zeer groot aantal eencellige wezensGa naar voetnoot(1): de eene worden tot het dierenrijk, de andere tot het plantenrijk gerekend. FIG. 2. - 1 á 4: Spirogyra. - 5: Ulothrix.
1. Speren met dubbelen wand. 2. Kleming; de buitenwand der Spore s gaat open, en de inhond, door den binnenwand omgeven, groeit in de lengte. 3. s buitenwand der Spore. De verlengde cel heeft zich gedeeld in twee cellen a en b. De dochtercel b heeft zich op hare beurt gedeeld in twee cellen b, b. 4. Achtcellige Spirogyra. - De buitenwand der Spore is afgevallen en verdwenen. (Op kleinere schaal geteekend). 5. Ulothrix. - w, hechtcel. - st steunsel. - De groene cellen zijn ten getale van acht. Zij vertoonen veel verscheidenheid, wat grootte, vorm, levenswijs enz. betreft. Alle zijn echter naar het zelfde plan gebouwd: alle bestaan uit een enkelvoudige, onafhankelijke cel. De nakomelingen van één individu kunnen vereenigd blijven tot eene menigte: Zij vormen nooit eene maatschappij. Het onderzoek van een tweede voorbeeld zal ons nu leeren op welke wijze in een levend wezen grootere samengesteldheid ontstaat. Het is alweêr uit de groep der Wieren dat wij een voorbeeld kiezen, nl. Spirogyra. Deze plant, die in al onze vijvers en slootenGa naar eindnoot17 overvloedig voorkomt, doet zich voor als een zeer dunne, teedere draad: uit het miscroscopisch onderzoek blijkt, dat deze draad | |
[pagina 172]
| |
bestaat uit eene rij cylindrische cellen, die regelmatig op elkander volgen. In iedere cel ontwaren wij dezelfde deelen als in een Pleurococcuscel, nl. een uitwendigen wand, protoplasma, eene celkern en bladgroenlichamen. Op welke wijze komt een dergelijke draad tot stand? Een Spirogyra-draad bestaat in den beginne uit eene enkele cel - de kiem of spore - die in hoofdzaak op eene Pleurococcuscel gelijkt, en als een eencellige plant dient beschouwd te wor den.Ga naar eindnoot18 Die kiemcel of spore verlengt zich, neemt gaandeweg een cylindrischen vorm aan, en deelt zich in tweeën op dezelfde wijze als een Pleurococcus-cel. De scheiwand is overdwarsGa naar eindnoot19 geplaatst, zoodanig dat er twee cylindrische cellen ontstaan, die samen evenlang zijn als de eerste cel. Terwijl bij Pleurococcus de twee nieuwe individuën of dochtercellen zich weldra van elkander verwijderenGa naar eindnoot20 en onafhankelijk van elkander voortleven, blijven zij bij Spirogyra aan elkander vastgehecht. De twee dochtercellen groeien in de lengte, en weldra deelen zij zich op hare beurt ieder in tweeën, zoodat nu vier cellen ontstaan, die aan elkander gehecht blijven, en reeds een draadvormig lichaam vormen. En zoo gaat het verder: door achtereenvolgende deelingen, telkens gevolgd door aangroeiing der dochtercellen, ontstaan 8, 16..... cellen of individuën, en de geheele draad kan verscheidene centimeters lang worden. Hier staan wij tegenover een veelcellige plant, d.w.z. eene plant, die uit de vereeniging van een zeker aantal eencellige individuën bestaat, precies alsof evenveel Pleurococcus-cellen waren aaneengehecht. Tusschen die cellen bestaat echter geen eigenlijke betrekkingen: ieder cel leeft volkomen onafhankelijk van de vorige. Die groep cellen is nog eene menigte, waarin wij nochtans een allereerste spoor van een maatschappelijkenGa naar eindnoot21 band ontwaren, nl. de aanhechting. Die band kan zonder bezwaar verbroken worden; de cellen kunnen van elkander loskomen en afzonderlijk voortleven, schijnbaar zonder schade te lijden. | |
[pagina 173]
| |
Een derde plant uit de groep der Wieren, nl. Ulothrix, geeft ons reeds duidelijke maatschappelijke betrekkingen te aanschouwen. Deze plant is, evenals Spirogyra, een zeer klein, draadvormig, eencellg wier, dat ontstaat door de achtereenvolgende deelingen van een enkele oorspronkelijke kiemcel. Doch, terwijl Spirogyra eene losdrijvende plant is, die geen behoefte heeft aan een steunselGa naar eindnoot22, hecht Ulothrix zich vast aan een of ander ondergedoken voowerp, b.v. aan een steen, en blijft gedurende haar gansche leven vastzitten. Dit geschiedt op de volgende wijze: de cel die zich aan één der beide uiteinden van den Ulothrix-draad bevindt, bevat geen bladgroen, en verschiltGa naar eindnoot23 daardoor van al de overige cellen; zij wordt ook langer dan de andere, en bezit daarenboven het vermogenGa naar eindnoot24 zich vast te hechten aan een vast voorwerp waarmede zij in aanraking wordt gebracht. Zoodra zij zich heeft vastgehecht houdt zij den geheelen draad vast: men zou haar den naam ‘wortelcel’ kunnen geven. De veelcellige plant kan nog heen en weer bewogen worden door de stroomingen van het water, maar kan niet meer van plaats veranderen. Hier staan wij tegenover eene maatschappij: tusschen de verschillende individuën of cellen waaruit zij is samengesteld bestaan betrekkingenGa naar eindnoot25: de wortelcel heeft immers een invloed op al de overige, vermitsGa naar eindnoot26 zij den geheele draad vasthoudt. Tusschen de verschillende individuën ontstaat wederkeerig dienstbetoon: de wortelcel bewijst aan hare zustercellen een dienst, door zich met het vasthechten van het geheele stelselGa naar eindnoot27 te belasten. Zij is echter verstokenGa naar eindnoot28 van bladgroen, en dientengevolge is zij niet in staat om in haar eigen voeding te voorzienGa naar eindnoot29 terwijl de overige cellen bladgroen inhouden en dus het vermogen bezitten ruw voedsel op te nemen en te verwerken. Die groene cellen nu verstrekkenGa naar eindnoot30 aan de kleurloozeGa naar eindnoot31 wortelcel een gedeelte van het voedsel dat zij hebben verwerkt, en voorzien aldus in haar onderhoud. Het wederkeerig dienstbetoon dat hier plaats | |
[pagina 174]
| |
grijpt veroorzaakt verdeeling van den arbeid. De gehede plant moet zich vasthechten en zich voedenGa naar eindnoot32: één van de individuën waaruit zij bestaat is belast met de voeding. De verdeeling van den arbeid brengt ongelijksoortigheidGa naar eindnoot33 of differentiatie teweeg. Al de cellen waaruit een Ulothrix bestaat zijn oorspronkelijk aan elkander gelijk: het zijn zustercellen, die uit een enkele moedercel zijn gesprotenGa naar eindnoot34. Doch terwijl bij Spirogyra de gelijksoortigheid blijft voortbestaan, omdat alle eencellige individuën nauwkeurigGa naar eindnoot35 dezelfde levensverrichtingen volbrengen, zien wij bij Ulothrix één der zustercellen zich aanpassen aan een bijzondere verrichting, nl. de vasthechting, en dientengevolge gewijzigd worden wat vorm, inhoud en grootte betreft, terwijl de overige zustercellen aangepast zijn aan de verrichtingen die de voeding ten doelGa naar eindnoot36 hebben, en van de eerstgenoemde cel verschillen, vooral door haren gekleurden inhoud. Wederkeerig dienstbetoon, verdeeling van den arbeid, aanpassing aan bijzondere verrichtingen, ongelijksoortigheid of differentiatie zijn verschijnselenGa naar eindnoot37 die met elkander hand aan hand gaan. En eindelijk ontstaat, ten gevolge daarvan, wederkeerige afhankelijkheid: de wortelcel hangt van hare zusters af door hare voeding, en wederkeerig hangen de zusters van haar af, wat de voordeden betreft die een steunsel oplevert. Zooals wij hooger zeiden vertoont Ulothrix de meest algemeene maatschappelijke verschijnselen in hunnen eenvoudigsten vorm. Evenals een menschelijke maatschappij bestaat Ulothrix uit eene vereeniging van individuën, die ieder met een eencellig individu van Pleurococcus overeenstemmen. In een menschelijke maatschappij ontwaren wij, evenals bij Ulothrix, wederkeerig dienstbetoon, verdeeling van den arbeid, aanpassing aan arbeid van allerlei soort, ongelijksoortigheid of differentiatie en wederkeerige afhankelijkheid. Dit is zoozeer in 't oog vallend, dat wij het onnoodig achten daarover uit te weiden. | |
[pagina 175]
| |
De verschijnselen, die wij bij Ulothrix hebben leeren kennen, vinden wij terug bij alle veelcellige wezens, dieren en planten. Ieder veelcellig wezen, b.v. een eik, of eene tarweplant of een vogel, enz. ontstaat uit ééne enkelvoudige cel, die wij kiemcel of ei kunnen noemen. Die eerste cel ondergaat nu achtereenvolgende deelingen, en geeft aldus het aanzijn aan 2, 4, 8, 16.... millioenen cellen of eencellige individuën, die vereenigd blijven, en waartusschen maatschappelijke betrekkingen ontstaan, zooals wij bij Ulothrix hebben leeren kennen. Die maatschappij van cellen doet zich voor als een levende eenheid, als een enkelvoudig individu. Met behulp van den miscroscoop kunnen wij echter de samenstellende cellen onderscheiden en als het ware één voor een bestudeeren. Aldus vinden wij, b.v. in een eik: 1o cellen die de bladen vormen; deze cellen bevatten bladgroen, en zijn voornamelijk met de verwerking van het voedsel belast; 2o cellen die de wortels vormen, en gelast zijn de plant in den grond vast te hechten en haar water toe te voeren; 3o cellen die de buitenlaagGa naar eindnoot38 der schors vormen, en gelast de inwendigeGa naar eindnoot39 deelen van den stam tegen regen enz. te beschutten, - enz. Die verschillende deelen der plant zijn alhankelijk van elkander. Wordt b.v. een blad van de overige deelen afgezonderd, zoo zullen de cellen waaruit het bestaat sterven, omdat zij nu gescheiden zijn van de wortelcellen, die haar het noodige water verstrekken. Een ei van een vogel b.v.Ga naar voetnoot(1) is eene cel, die door succesieve deelingen eene maatschappij van cellen voortbrengt, die zich aan ons voordoet in de gedaante van een vogel. Door een lange rij van fijne overgangen kunnen wij trapsgewijze opklimmen, van de eenvoudigste wezens - b.v. Pleurococcus, Spirogyra - tot de meest samengestelde, b.v. de hoogere dieren en planten. | |
[pagina 176]
| |
In de lange rij van maatschappijen van eencellige wezens, die wij aldus leeren kennen, ontwaren wij eindelooze verscheidenheid, - evenals in de menschelijke maatschappijen, die ons alle dankbare overgangen vertoonenGa naar eindnoot40 tusschen de wilde volkstammen, die slechts uit weinig talrijke individuën bestaan en waar de maatschappelijke betrekkingen zeer eenvoudig zijn, en de hoog gedifferentieerde en beschaafde volkeren van Europa. De studie van de inwendige huishouding der veelcellige wezens brengt ons daarenboven tot de ontdekking van andere maatschappelijke verschijnselen, waarvoor in deze beknopte verhandeling niet langer kan uitgeweid worden, -b.v. vorming en verbruik van kapitaal. Wij kennen ook veelcellige wezens waarvan de bestanddeelen - d.w.z. de cellen - een verschillenden oorsprong hebben, tot verschillende rassen behooren, en nietteminGa naar eindnoot41 zoo volkomen kunnen ineengrijpen dat volmaakte eenheid eindelijk verkregen wordt. Dit is onder andere het geval met de Korstmossen.
* * *
Het weinige dat wij hier hebben medegedeeld is reeds voldoende om te doen begrijpen wat de vergelijking tusschen menschelijke maatschappijen en veelcellige wezens eigenlijk te beteekenen heeft. De vraag is nu, of de bewuste vergelijking iets anders aanbrengt dan eene gelegenheid tot het maken van vernuftigeGa naar eindnoot41a bespiegelingenGa naar eindnoot41b. Een enkel oogenblik nadenkens is voldoende om te doen inzien, welk helder licht de studie der veelcellige organismen op onze kennis der maatschappelijke verschijnselen werpen kan. Wanneer wij de sociale betrekkingen tusschen de cellen bestudeeren werken wij met het kalm gemoed van den natuuronderzoeker: wij worden immers niet geleid door vooropgevatte meeningen. | |
[pagina 177]
| |
Wij zoeken onpartijdig de waarheid, en blijven onpartijdig, omdat wij zelf geenszins betrokkenGa naar eindnoot41c zijn in de aangelegenheden die wij onderzoeken. Het ontdekken van waarheden is ons eenig doel. Nadat wij die leerschool gedurende eenigen tijd hebben bezocht, hebben wij niet alleen geleerd dat de betrekkingen tusschen de levende wezens beheerscht worden door natuurlijke regels en wetten, die ook in de menschelijke maatschappijen haren invloed doen gelden: wij hebben daarenboven de kunst geleerd om de menschelijke maatschappij waarvan wij zelf deel uitmaken met hetzelfde kalmGa naar eindnoot42 gemoed gade te slaanGa naar eindnoot43. Wij zijn niet langer gewoon onzen geest te laten leiden door de kortzichtige behartigingGa naar eindnoot44 van onze persoonlijke belangen, of door het programma van de politieke partij waartoe wij behooren, en waarbij wij veelal werden ingelijfd op een leeftijd, toen wij nog niet eens wisten wat men een maatschappij en een maatschappelijk verschijnsel noemt! De verblindheid die een gevolg is van dat alles, maakt plaats voor meer waarheidsliefde. De organische theorie der maatschappijen, waarvan wij hier de grondslagen in zeer korte woorden hebben trachten uiteen te zetten is nog zeer jong. Zij zal nog oneindig veel studie en wetenschappelijken arbeid vergenGa naar eindnoot45 om tot haar volle ontwikkeling te worden gebracht; nu reeds kan men echter voorzien dat ze menig vooroordeel, menig eeuwennoudGa naar eindnoot46 begrip zal vervangen door nieuwe waarheden.
* * *
Wij hebben hooger gezien dat de Strijd voor liet bestaan, in den letterlijken zin, een der vormen is waarin de arbeid voor het bestaan kan volbracht worden. Wij hebben ook gezien dat aan de wetGa naar eindnoot47 der Natuur, die ons arbeid tot zelfbehoud oplegt, kan voldaan worden op een andere wijze dan door een strijd, nl. door wederkeerig dienstbetoon. | |
[pagina 178]
| |
Het valt niet te ontkennen dat de eigenlijke strijd voor het bestaan in de Natuur alom gevoerd wordt. Wij hebben echter de aandacht gevestigd op verschijnselen - b.v. de bevruchting der bloemen door insecten - waaruit blijkt dat ook het wederkeerig dienstbetoon in de Natuur een hoogst belangrijke plaats inneemt. Eindelijk hebben wij aangetoond, dat de hoogere levende wezens, nl. alle veelcellige dieren en planten, maatschappijen zijn van eencellige wezens, die door wederkeerig dienstbetoon zóó vast verbonden worden, dat ze vergroeienGa naar eindnoot48 tot één geheel, hetwelk zich als een levende eenheid voordoetGa naar eindnoot49. Zonder wederkeerig dienstbetoon is een veelcellig wezen niet denkbaar. Indien de levende wezens geen ander middel kenden om in hun zelf behoud te voorzien dan den strijd tegen elkander, zouden alleen eencellige, microscopische wezens bestaan: de grootere planten en dieren zouden nooit op het aardrijk verschenen zijn. De belangrijkheid van den strijd voor het bestaan werd sindslang in een helder licht gebracht. Uit hetgeen wij hier hebben medegedeeld blijkt dat de gevolgen van het wederkeerig dienstbetoon wellicht nog belangrijker zijn. Op welke wijze zal de mensch aan de wet der Natuur gehoorzamen en den arbeid voor zijn zelfbehoud volbrengen? Het antwoord ligt nu voor de hand. Ieder mensch is een lid der maatschappij. De maatschappij zelve is geworden wat ze is door wederkeerig dienstbetoon onder hare leden: anders ware het slechts een menigte, dit wil zeggen eene onsamenhangende kudde. Zoodra een lid der maatschappij strijd voert tegen zijne medeleden wordt de maatschappij zelve in verwarring gebracht, en de wanorde die aldus ontstaat wordt nadeelig voor al hare ledenGa naar eindnoot50 en dus voor hem zelf. Zijn eigen belang gebiedt hem den strijd te vermijden, overal waar dit mogelijk is en daarentegen heil te zoeken in het wederkeerig dienstbetoon. | |
[pagina 179]
| |
De GeschiedenisGa naar eindnoot51, zooals ze thans gewoonlijk onderwezenGa naar eindnoot52 wordt, vestigt vooral onze aandacht op den strijd, die door de eeuwen heen tusschen de maatschappijen of volkeren en tusschen de leden van een zelfde volk werd gevoerd. Zij hangt ons immers een tafereel op van gestadige oorlogen en burgeroorlogen, dit wil zeggen van verschijnselen, die de maatschappijen ziek maken en haren vooruitgang belemmeren. Daardoor is bij velen het denkbeeld ontstaan, alsof dat eeuwig strijden en kampen een historische onvermijdelijkheid was.... en blijven moest. Wanneer men zich beroept op hoogere zedelijke beginselen om het verkeerde daarvan te doen inzien, wordt geantwoord met de gevleugelde woorden: Strijd voor het bestaan! Men beroept zich op de wetenschap om daden te verontschuldigen die de maatschappijen ziek maken. Aldus worden onze denkbeelden vervalscht, en tevens wordt de wetenschap gelasterd. Gestadig zien wij leden der maatschappij streven naar rijkdom door aan anderen hun eigendom of de vruchten van hun arbeid te ontnemen of te ontfutselen, - in plaats van zelf op vreedzame wijze goederen aan te werven. Wordt hierover geklaagd, zoo antwoordt men dat strijden eene wet der Natuur is, en dat alle pogingen om dit te voorkomen ijdel zijn! - De Wetenschap wijst daarentegen op de woestijnplant, die hare wortels diep in den grond drijft om zich het noodige water aan te schaffen, zonder eenig ander levend wezen te benadeelen; - zij wijst op de honigbij, die schatten verzamelt welke hare belooning zijn voor de diensten die zij aan de bloemen bewijst! - De wetenschap gaat met de Natuur te rade, ten einde van haar te vernemen hoe de menschelijke mäatschappijen kunnen genezen worden, -en men beroept zich op haar om de geneesmiddelen van de hand te wijzen! Wij zien tusschen verschillende volkeren een woesten strijd | |
[pagina 180]
| |
losbreken om het bezit van een landstreek. Sommigen komen ons vertellen, dat zij, die den oorlog hebben verklaard, aan eene wet der natuur of aan een sociale wet gehoorzamen, en dat men moet laten begaan; men drijft de verblindheid zoo verre, dat men namens de wetenschap durft verklaren dat een dergelijke oorlog de beschaving zal ten goede komen, krachtens het beginsel dat de uitroeiing van den zwakke den vooruitgang bevordert!!! De Wetenschap wijst nogmaals op de woestijnplanten, en berekent dat de millioenen en de menschenlevens die in den strijd worden vernield, voldoende zouden zijn om in de woestijnstroomen water te brengen, waardoor uit haren dorren bodem rijkdommen zouden oprijzen, veel grooter dan die waarom gestreden wordt. Wij zien de politieke partijen een bitteren strijd voeren tegen elkander en daarbij allerhande sluwe en oneerlijke middelen gebruiken, waardoor de maatschappij, in wier schoot de strijd wordt gevoerd, in verwarring wordt gebracht, - tot groot nadeel van al hare leden. De partijen, zelfs die welke het edelste programma hebben, verliezen daarbij uit het oog dat wederkeerig dienstbetoon een der grondslagen is van den maatschappelijken vooruitgang, en dat zij door haar geweldig strijden, de maatschappij ziek en dientengevolge de verwezenlijking van hare idealen onmogelijk maken. De Vlaamsche beweging zelve heeft dergelijke fouten niet weten [te vermijden. De flaminganten hebben een te groot gedeelte van hunne krachten gewijd aan den eigenlijken strijd, en te weinig gedaan om den invloed der Vlaamsche Beweging uit te breiden door de verspreiding van Nederlandsch geestesvoedsel. Hadden wij sedert dertig jaar, de vijftien honderd à twee duizend boeken die ieder jaar in onze taal verschijnen, in 't bereik der Vlamingen gebracht, - wij zouden aan het Vlaamsche Volk een onschatbaren dienst hebben bewezen, door het ver- | |
[pagina 181]
| |
spreiden van kennis, - en wederkeerig zouden wij, veel meer dan thans, de achting en de dankbaarheid van de Vlamingen en zelfs van vele onzer tegenstrevers gewonnen hebben. Hetgeen wij thans moeten afdwingen zouden wij van zelf verkrijgen.
Telkens men met de Wetenschap te rade gaat wordt men omhoog gevoerd, een heerlijke toekomst te gemoet, en telkens opnieuw wordt men daarna ontstemd door menschen, die van de moderne wetenschap ter nauwernood het bestaan kennen, en daarvan niets anders hebben vernomen dan enkele gevleugelde woorden. Die menschen komen ons vertellen dat de mensch is wat hij is, en dat men te vergeefs zal beproeven hem te veranderen.
Men kan over de grondslagen en over de wetten der zedeleer eindeloos redetwisten, en dit werd sedert eeuwen gedaan. Iets staat echter voor ons als een feit: de idealen, die de moderne wetenschap ons voorspiegelt, strooken in hoofdzaak met de verzuchting naar iets hoogers, die sedert eeuwen uit de menschheid opgaat. Reeds uit de catacomben van het Oude Rome rees de zucht op naar vrede, gelijkheid, rechtvaardigheid. De Romeinsche Keizers en de latere vorsten lieten op hunne munten en gedenkpenningen telkens opnieuw de woorden pax, aequitas, justitia stempelen, en zonden aldus, tot in de verst afgelegen hoeken van hun rijk, de belofte dat de wensch der volkeren zou bevredigd worden. Wij mogen hopen en vertrouwen dat de Wetenschap ons eenmaal de Kunst zal leeren om het ideaal der menschheid te verwezenlijken. Door onvermoeibaren arbeid komt zij alles te boven. |
|