Germania. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Munt-Gasmeter
| |
[pagina 92]
| |
vrij goed in de pasGa naar eindnoot3 stond. Maar, - er was één leelijkGa naar eindnoot4 ding; - 'k had een medeminnaar. Piet heette hij. 'k Moet bekennen, hij was knapper dan ik, maar, en dit is óók wat waard, ik had eene vaste betrekkingGa naar eindnoot5 en die had hij niet. Onze kansenGa naar eindnoot6 wogen dus zoo ongeveer tegen elkaar op. Gelukkig kon hij maar heel moeilijk met Marie in aanraking komen, daar deze heel ‘kort werd gehouden’; terwijl ik haar vrij dikwijls bij mij thuis aantrof. En nu had ik juist het plan opgevat haar dien avond met een formeel aanzoek te verrassen, doch dit viel leelijk in duigenGa naar eindnoot7. Stel u voor, die Piet, dat sujet, een goeië kennis van ons, kwam ook, en wat erger is, hij wist eenen stoel naast Marie te veroveren, terwijl ik als figurant tusschen een paar uitgebloeide rozen in werd geplakt. Wat ik daar uitgestaan heb, is met geen pen te beschrijven. Van de gezelligheid der anderen heb ik niet veel bemerkt. Ik deed maar niet anders dan die twee daar, recht over mij, in 't oog te houden, en moest tot mijne ergernis bemerken, dat hunne gesprekken steeds vertrouwelijker werden. En als ik Marie soms met een veelbeteekenenden blik aankeek, vroeg ze met het onnoozelst gezichtGa naar eindnoot8 van de wereld, ‘Wat zit gij daar te kijken, heb ge iets?’ Maar toch, zoolang ik hen in 't oog kon houden, zou er geen direkt gevaar wezen, en ik hoopte op het naar huis brengen. Maar jawel, morgen.... Op een gegeven oogenblik roept er één, ‘O je, 't licht gaat uit.’ Mijn moeder op, naar achter, maar komt direkt daarna weer binnen, met de verlegen vraag ‘wie van jullie heeft er nog halve stuiversGa naar eindnoot9.’ Ik verbleekte. Ik voelde een onheil naderen en vreesde het ergste. Op de tafel werden een vijftiental porte-monnaies omgekeerd. Ieder had geld, maar geen mensen één halve stuiver. ‘Dan maar in donker zitten, riep Piet. ‘Dat verhoede God’ schreeuwde ik, greep mijn hoed en hol- | |
[pagina 93]
| |
deGa naar eindnoot10 de trap af. Recht aan de overkant is eene kroegGa naar eindnoot11 en ik er binnen. ‘Hebt u misschien halve stuivers?’ vraag ik gehaast. ‘Geen enkele’, is het antwoord. ‘Stik dan’, en ik weg. 'k Holde verder, 'k zie een sigarenwinkel en ik er weer in. Zelfde vraag, zelfde antwoord, zelfde wensch. Ik werd balloorig. We wonen nog al achteraf, en in die buurt zijn er 's Zondags geene andere sabbatschenders dan die twee. Ik moest dus een heel eind loopen en holde de omnibus voorbij. De menschen dachten dat er wat te doen was. Eindelijk, na vijf minuten, kwam ik weer in eene bewoonde streekGa naar eindnoot12 'k Zie een winkelGa naar eindnoot13 die open is, loop er in en zeg beleefd. ‘'k moet halve stuivers hebben’. ‘Dan moet je zien dat je ze krijgt’ is 't antwoord. ‘Man’, zeg ik, ‘man, pas op, of.’ ‘Verroest ventGa naar eindnoot14’, zegt de andere en gaat naar achter. Ik liep weer naar buiten en kwam een beetje tot me zelven. 'k Begreep dat het zóó niet ging, 'k moest weer verder. Eindelijk zie ik eene snoeptafel die open is. ‘Juf hebt u een paar halve stuivers voor me?’ ‘Een paar?’ zegt ze, ‘een paar? gossie mijne, u vraagt zoo nog al ies’. ‘Of één’, verbeter ik gauw. Na lang zoeken, Goddank, daar was er één, Ik leg gauw een dubbeltje neer, trok haar het muntstuk uit de hand, en holde er mee weg. Juist kwam er een omnibus voorbij en ik er op, maar toen hij onderweg stopte, holde ik maar weer verder. Ik moet er bepaald beroerdGa naar eindnoot15 hebben uitgezien, want op den bus hoorde ik nog zeggen, ‘die schijnt haast te hebben’, en een ander, ‘hij ziet er maar naarGa naar eindnoot16 uit, zeker een sterfgeval’. Eindelijk, na een kwartier, daar zag ik weer ons huis. Ik keek op, en... te laat, Een hartelijke vloek zweefde naar de eerste verdieping, waar eene volslagen duisternis heerschte. Ik temperde mijn pas; waartoe was 't nog goed hard te loopen? Ze zaten in donker, en hij zou, dat wist ik zeker, zijne kans hebben waargenomen. Ik belde en met gejuich werd de deur opengetrokken. TergendGa naar eindnoot17 werd me gevraagd, of ‘ze nog gemaakt moesten | |
[pagina 94]
| |
worden’, en ‘of ik een partijtje was wezen biljarten’, en mijne moeder die dat laatste zeker geloofde, zei verwijtendGa naar eindnoot18 ‘'t staat je netjes, van de menschen zoo lang in donker te laten zitten’ en Piet riep lachend, ‘had nog maar gerust een half uurtje weggebleven; ik kan het best uithouden zóó’. ‘Dat geloof ik graag’, snauwdeGa naar eindnoot19 ik hem toe, wierp het muntstuk op tafel en ging in eene andere kamer den uitvinder van die mooie meters zitten verwenschen. Van 't naar huis toe brengen kwam natuurlijk ook niets. En twee dagen later, riep mijn zusje, toen ze van haar kantoor thuis kwam, al op de trap, ‘'k heb nieuws, Marie is geangageerd met Piet! Die vervloekte munt-gasmeters! |
|