Germania. Jaargang 5
(1902-1903)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Strijd voor het bestaan en wederkeerig dienstbetoon
| |
[pagina 73]
| |
nieuw aan een gevecht tusschen twee roofdieren om het bezit van eene prooi, of iets dergelijks. Die onvolkomen, eenzijdige voorstelling wordt nu overgebracht op het gebied der sociale wetenschappen, en geeft aldaar aanleiding tot allerhande gevolgtrekkingenGa naar eindnoot6, die op een valsche basis rusten, en des te nadeeliger werken, daar zij schijnbaar uit eene natuurwetenschappelijke bron zijn gevloeidGa naar eindnoot7, en dus als 't ware bekleed worden met een wetenschappelijk gezagGa naar eindnoot3 waarop zij geen aanspraak hebben. In deze verhandeling stellen wij ons in de eerste plaats ten doelGa naar eindnoot9 te onderzoeken wat de woorden Strijd voor het bestaan in de werkelijkheid beteekenen. Het is een bekend feit dat ieder levend wezen, in 't algemeen, zeer talrijke kiemen voortbrengt, en dat verreweg de meeste daarvan te gronde gaan, zoodat slechts enkele aan de vernieling ontsnappenGa naar eindnoot10 en den volwassen toestand bereiken. Laten wij een appelboom tot voorbeeld kiezen, en onderstellen dat een dergelijke boom gedurende tien achtereenvolgende jaren ieder jaar 100 appelen voortbrengt, en dat ieder appel slechts twee zaden (pitten) bevat. Uit een eenvoudige berekening blijktGa naar eindnoot11 dat het aantal voortgebrachte kiemen na tien jaar 2000 bedraagt. Onze boom kan dus, in tien jaar tijds, aan 2000 nieuwe boomen het aanzijnGa naar eindnoot12 geven. Indien wij nu verder veronderstellen dat die 2000 boomen, twintig jaar later op hunne beurt ieder 2000 nieuwe boomen voortbrengen, zoo worden wij tot de slotsom gebracht dat, uit een enkelen boom, in den loop van minder dan een halve eeuw, 2000 × 2000 = 4,000,000 boomen kunnen voortspruiten. Indien wij nu onze berekening voortzetten zullen wij bevinden dat na enkele eeuwen, de nakomelingschap van een enkelen boom talrijk genoeg zou worden om de gansche oppervlakte der aarde te bedekken. Dit besluit geldt voor alle levende wezens; het ware zelfs niet | |
[pagina 74]
| |
moeilijk duizenden en nogmaals duizenden soortenGa naar eindnoot13 te noemen, die veel vruchtbaarder zijn dan de appelboom. Aldus wordt het aantal eieren, door een enkelen kabeljauw in een enkel jaar voortgebracht, op 5 à 9 millioen geschat, - de eieren van één karper op 200,000, enz. Wij mogen van den anderen kant aannemen dat het totale aantal levende wezens van allerlei soort op onze aarde sedert onheuglijkeGa naar eindnoot14 tijden geen merkbare aangroeiing heeft ondergaan. Daaruit mag besloten worden dat, in 't algemeen, de plaats van ieder individu ingenomen wordt door een enkel individu der volgende generatie; al de overige individuen gaan te gronde, op vroegeren of lateren leeftijd, eer zij den volwassen toestand hebben bereikt. Daar nu ieder individu aan talrijke andere individuen het aanzijn geeft, moeten wij als bewezen beschouwen dat, in de natuur, een ontzaglijke vernieling van levende wezens plaats grijpt. Ieder levend wezen nu tracht zich voor vernieling te vrijwarenGa naar eindnoot15, worsteltGa naar eindnoot16 tegen de oorzaken van ondergang, waardoor het gestadigGa naar eindnoot17 bedreigd wordt. Die worsteling is de Strijd voor het bestaan. De vraag is nu, welke de oorzaken van ondergang zijn en op welke wijze die strijd wordt gevoerd. Een antwoord hierop kunnen wij alleen vinden door het waarnemen van feitenGa naar eindnoot18, door het aandachtig onderzoek van een voldoende aantal bijzondere gevallen. Beschouwen wij vooreerst het plantenrijk. In dit jaargetijde (einde September), in 't begin van den herfst, beginnen de bladen van onze boomen te verkleurenGa naar eindnoot19 en af te vallen. De takkenGa naar eindnoot20, die over enkele weken geheel zullen ontbladerd zijn, dragen nu reeds aan hun top en zijdelings talrijke knoppen, waarin de bladen en de bloemen die in de eerstvolgende lente zullen ontluikenGa naar eindnoot21 reeds aangelegd zijn. Het is b.v. voldoende de knoppen | |
[pagina 75]
| |
van onze vruchtboomen te onderzoeken, om daarin de teedereGa naar eindnoot22 kiemen te ontdekken van de millioenen frisch groene bladen en sneeuwwitte bloemen, waarmede onze tuinen in April en Mei van het volgende jaar zullen getooidGa naar eindnoot23 worden. Gedurende den winter zullen die teedere deeltjes in hun bestaan bedreigd worden door regen en wind, sneeuw en vorst; op welke wijze zullen zij voor vernieling gevrijwaard worden? In andere woorden, op welke wijze zullen zij den strijd voor het bestaan voeren? De knoppen waarin die deeltjes verborgen zitten, zijn ieder voorzien van een omhulsel, hetwelk bestaat uit verscheidene boven elkander liggende schubben, die als 't ware evenveel beschuttende mantels vormen. Die schubben zijn gedrenkt met kurkstof, die voor water ondoordringbaar is en aldus de inwendige deelen voor de nadeelige inwerking van sneeuw, regen en mist beschut. Daarenboven zijn de knoppen, althans bij vele soorten, uitwendig bestreken met een soort hars: ten gevolge daarvan rolt het water, dat op de knoppen terecht komt, druppelgewijs af, zonder in den knop binnen te dringen. Tusschen de schubben zijn dunne luchtlagen begrepen, die geheel ingesloten en onbeweeglijk zijn, en aldus een slechten geleider der warmte vormen. Daardoor kunnen plotselinge verwarmingen der temperatuurGa naar voetnoot(1), die voor de planten zeer gevaarlijk zijn, slechts langzaam aan den inhoud van den knop medegedeeld worden. Eindelijk zijn de teedere inwendige deelen bij vele soorten bekleed met een laag dons, die eveneens een beschuttend omhulsel vormt. Op die wijze zijn de teedere bloempjes en blaadjes uitgerust met de noodige werktuigen of wapens om gedurende zes maanden te strijden tegen hun vijand, - in dit geval het gureGa naar eindnoot24 winterweder. Geen enkel blaadje, geen enkel bloempje kan zich onge- | |
[pagina 76]
| |
straft aan dien langdurigen strijd onttrekken: onmeêdoogendGa naar eindnoot25 is de wetGa naar eindnoot26 die het strijden oplegt! Maar.... een dergelijke strijd is geheel iets anders dan een bloedige kamp tusschen twee roofdieren. Hier wordt geen enkel levend wezen door de strijders benadeeld of vernield: de vijanden die bestreden worden zijne levenlooze natuurkrachten. Het roofdier is hier de barre winter. Laten wij het leven gadeslaan van planten, die op een dorre plaats groeien, b.v. in eene woestijn. Hier wordt de plant gedurende haar gansche leven bedreigd door gebrek aan water. Voor haar wordt de strijd voor het zelfbehoud buitengewoon hard en moeilijk, want gebrek aan water beteekent verdorring en dood. In de dusgenoemde woestijnen, b.v. in de Sahara, waar het water zeer schaarsch is, waar soms maanden verloopen tusschen twee achtereenvolgende regenvlagen, hangt het leven der planten schier uitsluitend van de tegenwoordigheid van water af. De plantengroei is er schraalGa naar eindnoot27, de planten staan meestal op groote afstanden van elkander, zoodat hier van gebrek aan plaatsruimte geen sprake is. De temperatuur is hoog genoeg om den weelderigsten plantengroei toe te laten; door de verzengende stralen der zon wordt licht in overvloed aan het plantenrijk geschonken. De lucht is er zuiver, en schier overal bevat de bodem voedende stoffen in voldoende hoeveelheid om aan de behoeftenGa naar eindnoot28 der planten te voldoen. Water alleen ontbreekt. - Op ieder plaats waar water voorhanden is ontstaat een oase met een krachtigen plantengroei. Men is er zelfs in geslaagd op kunstmatige wijze, b.v. door het boren van bronnen met springend water, nieuwe oasen te doen ontstaan op plaatsen waar sedert onheuglijke tijden de bodem dor en onvruchtbaar was. Hoogst leerrijk is de studie van de middelen, die door de woestijnplanten aangewend worden om zich voor verdorring te vrijwaren, want hierin ontdekken wij een verbazendeGa naar eindnoot29 verscheiden- | |
[pagina 77]
| |
heid, hetgeen ons leert dat de Natuur de kunst verstaat om een zelfde doel langs zeer verschillende wegen te bereiken. Vele woestijnplanten drijven hare wortels zeer diep in den grond, zoodat zij de noodige vloeistof kunnen ontleenen aan de diep gelegen waterlagen. Talrijke soorten, waarvan de stengel zich slechts eenige centimeter boven den grond verheft, zijn voorzien van wortels die in loodrechteGa naar eindnoot30 richting vier à vijf meter diep in den grond dringen. Men heeft zelfs, in enkele gevallen, wortels tot op een veel grootere diepte (15 tot 20 m.) uitgegraven. Andere planten zijn voorzien van behoudersGa naar eindnoot31 of voorraadkamers, waarin zij bij gunstige gelegenheden een zekere hoeveelheid water kunnen opbergenGa naar eindnoot32. De bladen van Mesembryanthemum cristallinum b.v. dragen tallooze kleine blaasjes, die na eene regenvlaag opzwellen en met water worden gevuld; alsdan ziet de plant er uit alsof ze geheel met heldere pareltjes was bezaaid. Daarna, wanneer de plant opnieuw blootgesteld wordt aan de verdorrende stralen der zon, ziet men de blaasjes allengs inkrimpen: het water dat ze bevatten wordt door de plant ingezogen, en deze leeft nu weken lang ten koste van den voorraad dien zij heeft overgegaardGa naar eindnoot33. Andere soorten zijn voorzien van werktuigen, waardoor zij den waterdamp tot zich trekken, waarmede de lucht in sommige gedeelten van de woestijn en in sommige jaargetijden 's nachts beladen is. Bij Reaumuria hirtella b.v. zijn de bladen voorzien van duizenden microscopische kliertjesGa naar eindnoot34, die kleine zoutkristalletjes afscheidenGa naar eindnoot35. Over dag is de plant met een bleekgrauwe zoutkorst bedekt; 's morgens vroeg, na een mistigen nacht, is ze geheel beladen met waterdruppels, die het zout tot zich heeft genomen en die er als dauwdruppels uitzien. Dit water wordt door de plant ingezogen en het zout droogt weêr op tot den volgenden nacht. Men kan proefondervindelijk bewijzen dat het afgescheiden zout hier werkelijk onontbeerlijk is tot het behoud van de plant: | |
[pagina 78]
| |
wordt de zoutkorst afgeborsteld, zoo verdort de plant na enkele dagen tijds. Een merkwaardig geval treffen wij aan bij een andere woestijnplant, nl. Diplotaxis Harra. Wanneer de dorre bodem waarop deze plant groeit bij toeval door eene regenvlaag besproeid wordt, vormt zij, in een enkelen nacht, een krans van worteltjes, die uit den voet van haren stengel ontspringen en straalsgewijs rondom de plant over den bodem voortkruipen, ten einde in allerhaast zooveel mogelijk van het gevallen water in te zuigen. Daarna verdort de bodem opnieuw, de worteltjes sterven af, maar de plant is voorzien van een verschen voorraad, water, die haren groei ten goede komt. Uit die enkele voorbeelden blijktGa naar eindnoot37 alweêr dat de strijd voor het bestaan geheel iets anders kan zijn dan een kamp tusschen levende wezens. De diepe spilwortels, de waterblaadjes, de zoutkristallen, de eendaagsche kranswortels, waarvan hooger sprake was, zijn wapens, waarmede de planten den strijd voeren tegen een levenloozen vijand, die even gevaarlijk is als een vraatzuchtig roofdier. Wanneer men zegt dat geen levend wezen den strijd kan ontwijken, dat ieder wezen, dat niet strijden kan tot een wissen ondergang is veroordeeld, spreekt men waarheid. Indien men echter de meening uitspreekt dat de strijd gevoerd wordt door het benadeelen of vernielen van andere wezens, verdraait men de waarheid, want men maakt van een bijzonder geval een algemeenen regel. Laten wij thans enkele voorbeelden aan het dierenrijk ontkenen. Vele diersoorten, die in de Noordelijke streken den winter doorbrengen, zijn voorzien van een warme haarbekleeding, waardoor zij den strijd voeren tegen de koude. In vele gevallen grijpt zelfs tweemaal 's jaars eene ruiingGa naar eindnoot38 plaats, waardoor de haarbekleeding telkens in overeenstemming wordt gebracht met de | |
[pagina 79]
| |
eischen van het jaargetijde. In het voorjaar wordt de warme winterpels vervangen door een dunner zomerkleed; in het najaar vallen de zomerharen uit, en in de plaats daarvan ontstaat een nieuw winterbontGa naar eindnoot39. Tweemaal 's jaars zien wij duizenden trekvogelsGa naar eindnoot40 voorbijvliegen, die het gureGa naar eindnoot41 jaargetijde ontvluchten en naar een mildere streek trekkenGa naar eindnoot42 alwaar zij de wintermaanden zullen doorbrengen. Wee den vogel, die niet krachtig genoeg is om te trekken: hij zal 's winters te gronde gaan. Door den strijd, dien hij voor zijn zelfbehoud voert, wordt echter geen enkel levend wezen benadeeld. Het bouwen van nesten, het bekleeden van nesten met donsGa naar eindnoot43, zijn voor de vogels eveneens middelen tot bestrijding van de koude, die de nog onbevederde jongen in hun bestaan bedreigt.
* * *
Men zou hier kunnen de opmerking maken dat wij tot nog toe uitsluitend gesproken hebben over den strijd tegen de levenlooze Natuur, en dat wij over de worstelingGa naar eindnoot44 tusschen de levende wezens het stilzwijgen hebben behouden. Door een oppervlakkig onderzoek kan men immers tot de meening worden gebracht, dat de levende Natuur een onmetelijk worstelperkGa naar eindnoot45 is, waar niets anders ten tooneeleGa naar eindnoot46 wordt gebracht dan wederkeerige vernieling. Men denkt daarbij aan roofvogels, die jacht maken op meeuwen, - aan de meeuwen, die zich met vischjes voeden, - aan de vischjes, die zelve womrpjes en andere kleine dieren verslinden. Door een dergelijk tafereelGa naar eindnoot47 wordt onze verbeelding getroffen, en wij herhalen zonder nadenken de gevleugelde woorden: Strijd voor het bestaan. Naarmate wij dieper doordringen in de kennis van planten en dieren, ontdekken wij hoeGa naar eindnoot48 langer hoe meer feitenGa naar eindnoot49 die ons leeren dat er tusschen de levende wezens andere betrekkingen be- | |
[pagina 80]
| |
staan dan roof en strijd. Zelfs in die gevallen, waarin een levend wezen schijnbaar door de vernieling van een ander in zijn zelfbehoud voorziet, ontwaren wij door een aandachtiger onderzoek dikwijls geheel iets anders dan vernieling. Het is bij voorbeeld bekend dat vele hoornen zoete, sappige vruchten voortbrengen. Dergelijke vruchten, zooals b.v. druiven, lijsterbessenGa naar eindnoot50, aalbessenGa naar eindnoot51, enz. worden opgezocht door allerlei vogels, die zich daarmede voeden. Schijnbaar gedragen de vogels zich hier als vijanden van de planten, wier vruchten zij stelen en verslinden. In de werkelijkheid bewijzen zij aan de planten een belangrijken dienst: zonder hunne tusschenkomst zouden de vruchten eenvoudig op den grond vallen. De zaden die zij bevatten zouden dientengevolge dicht bijeen blijven liggen, en het volgend jaar zouden talrijke jonge planten op een kleine uitgestrektheid gronds opschieten, en dientengevolge elkanders groei belemmerenGa naar eindnoot52 en bij gebrek aan plaatsruimte te gronde gaan. Door de vogels worden de vruchten daarentegen weggehaald: het vruchtvleesch wordt door den vogel verteerd en daarna worden de zaden uitgestrooid en uiteenverspreid, soms op een grooten afstand van de moederplant. Zonder de medewerking der vogels zou het voortbestaan van het ras in gevaar zijn gebrachtGa naar voetnoot(1). Dit is een voorbeeld van wederkeerig dienstbetoon: de plant verstrekt aan den vogel zijn voedsel, en wederkeer ig gelast de vogel zich met het uitzaaien van de kiemen der plant. Een ander, hoogst merkwaardig en treffend voorbeeld van wederkeerig dienstbetoon vinden wij in het leven der bloemen. De | |
[pagina 81]
| |
meeste bloemen verspreiden aangename geurenGa naar eindnoot53, en brengen een zoete vloeistofGa naar eindnoot54, den honig, voort. Duizenden insectensoorten, vooral bijen en vlinders, bezoeken de bloemen en voeden zich met den honig dien zij afscheiden. Bloemen en bloemenbezoekende insecten zijn in 't algemeen, onontbeerlijk geworden voor elkander. Het is immers bekend dat een bloem geen zaad voortbrengt, indien het stuifmeelGa naar eindnoot59 uit de helmknoppen niet op den stempel wordt gebracht. Het stuifmeel nu is van bewegingsorganen verstokenGa naar eindnoot60; het kan zich zelf niet verplaatsen; zonder vreemde hulp kan het zijne bestemming niet bereiken. De insecten, die van de eene bloem naar de andere vliegen om honig te zoeken, komen onvermijdelijk in aanraking met de helmknoppen en komen dienvolgens met stuifmeel bepoederd; zij komen tevens in aanraking met de kleverige stempels, die aldus in de gelegenheid worden gesteld de noodige stuifmeelkorrels tot zich te nemen en vast te houden. Men kan rechtstreeksGa naar eindnoot61 bewijzen dat de tusschenkomst der insecten hier onontbeerlijk is: vele planten (b.v. WilgenGa naar eindnoot62, Leliën, Anjelieren; de Akelei, de Klaver, de Winde, enz.) blijven geheel onvruchtbaar of dragen zeer weinig zaad indien men hare bloemen met mousseline omgeeft. Daardoor wordt de toegang der insecten belet, en de bloemen verdorren en vallen afGa naar voetnoot(1). Men heeft dikke boekdeelen geschreven over dieren die elkander verslinden, over de woeste, bloedige tooneelen die de levende Natuur ons te aanschouwen geeft. Men heeft ons verteld dat strijden eene natuurwet is, en zij, die rijkdom en macht trachten te verwerven door het vertrappen van anderen - of met gevou- | |
[pagina 82]
| |
wen armen laten begaan - vinden in die dusgenoemde wet een wetenschappelijke verontschuldiging voor hunne doelwijze of voor hunne onverschilligheidGa naar eindnoot63. Maar men kan ook dikke boekdeelen schrijven over het wederkeerig dienstbetoon in de Natuur, en hier ontvouwt men tafereelen, die het gemoed afwenden van dat eeuwige verslinden en vernielen en vertrappen. De sierlijkste voortbrengselen der levende Natuur, de bloemen, die over het gansche aardrijk hare pracht ten toon spreidenGa naar eindnoot64, zijn werktuigen van wederkeerig dienstbetoon. Hier hebben wij slechts twee voorbeelden besproken, gekozen uit de tallooze gevallen van vreedzameGa naar eindnoot65 samenwerking die de Natuur ons vertoont, en reeds zouden wij kunnen besluiten, dat wederkeerig dienstbetoon, evenzeer als vernielende strijd, eene wet der Natuur is. Men denke hier echter niet aan antinomie, aan strijdigheid tusschen twee wetten of beginselen. Dieper nadenken leert ons een enkel beginselGa naar eindnoot66 kennen: arbeid voor het bestaan. Het roofdier, dat zijne prooi achtervolgt om zich voedsel te verschaffen, - de stier, die zijne horens gebruikt om den aanval van het roofdier af te weren, - de boom, die zijne teedere knoppen tegen het gure winterweder beschut door middel van ondoordringbare schubben, - de woestijnplant, die hare wortels diep in den grond drijft tot dat zij het welwaterGa naar eindnoot67 bereikt heeft, - de bloem, die de bijen en de vlinders aanlokt en hunne medewerkingkooptGa naar eindnoot68 door het voortbrengen van geurende stoffen en honig, - de bij, die in een hollen boomtronkGa naar eindnoot69 ratenGa naar eindnoot70 bouwt en honig verzamelt ten behoeve van hare jongen, - allen arbeiden tot hun zelfbehoud of tot het behoud van hun ras. Geen levend wezen zal ongestraft dien arbeid verzuimen: dit is de wet der Natuur. Dit is nu de ware, wetenschappelijke beteekenis van de uitdrukking: Strijd voor het bestaan. Ook de mensch kan zich niet onttrekken aan die wet; ook hij | |
[pagina 83]
| |
gehoorzaamt aan den aandrang tot het volbrengen van dien arbeid. De Natuur leert hem, dat die arbeid op honderden verschillende wijzen kan verricht worden. Welk voorbeeld zal hij volgen? Zal hij zich laten misleiden door de gevleugelde leus ‘Strijd voor het bestaan’, die hem slechts één middel leert kennen om aan de Wet der Natuur te gehoorzamen. - of zal hij te rade gaan met de Wetenschap, die door haar geduldige analyse de samengestelde zaken in haar enkelvoudige bestanddeelen ontleedt, die hem tot de kennis brengt van algemeene, ondeelbare beginselen of natuurwetten, en hem tevens bekend maakt met de eindelooze verscheidenheid, die een dergelijke wet in hare toepassingen vinden kan? |
|