| |
De Nieuwe Geest
Drama in drie bedrijven
Door Jef Hinderdael
Derde bedrijf
Tooneelschikking: Slaapvertrek. - Achterplan: groot venetiaansch raam, in het midden. (Wanneer het raam open is heeft men een prachtig panorama van Antwerpen. In de verte ziet men Onze-Lieve-Vrouwtoren en de Schelde kronkelt voort als een zilveren lint in groene weiden). - Links en rechts van het venetiaansch raam de borstbeelden van Peter Benoit en Conscience. - Vóór het raam, een laag rustbed, derwijze geplaatst, dat men er omheen kan gaan en men van daaruit den Lieve Vrouw-toren kan zien. - Verder: links en rechts der kamer een open behangen deur. - Links, vooraan, een lavabo. Rechts, vooraan het borstbeeld van Socrates. - In het midden der kamer een rond tafeltje en bij het rustbed een ander tafeltje, waarop een paar boeken met flesch en glas citroenwater. - Hier en daar in de kamer, een stoel.
| |
| |
| |
Eerste tooneel
(Ligt uitgeput op het rustbed. - Gustaaf reikt hem het glas citroenwater waarvan Dr. Frederik even drinkt. Gustaaf plaatst het glas terug op het tafeltje.)
... Stel u voor, Gustaaf: moeder tegen mij, vader tegen mij, de eigen beminde, Betsy, tegen mij - - Kon het zóó voortduren?
En ge zegt, dat ze nu komen wil?
Ze komt ongetwijfeld. - 't Was in 't voorbijgaan voor haar ouders huis; ik hoorde achter mij roepen: ‘Gustaaf! Gustaaf!’ en als ik omzag, bemerkte ik Betsy die hijgend op mij aansnelde. - ‘Ik kom naar de stad met het Vlamingenfeest’ zei ze, ‘Frederik zal tot de menigte spreken, 'k wil hem hooren, hem zien - -’
Ze was opgewonden, zegdet ge daar?
Erg opgewonden. - Ge waart nog geen stond haar uit den geest geweest, sedert uw vertrek. Ze moet erg geleden hebben, naar ik merkte; ze zag erg bleek - -
Haar vader was sedert maanden zoo hard tegen haar...
Zoo deelde ze mij ten minste mêe. Ze zou mij nog zóóveel gezegd hebben, ze wist dat ik naar u kwam, maar haar vader verscheen op den drempel - - ‘Zeg Frederik dat ik kom! Zult ge 't zeggen?’ En toen ik ja knikte riep ze nog, heengaande: ‘Ze willen mij hier beletten hem te beminnen! ze zullen niet! - - O, 'k heb hem zóóveel, zóóveel nog te zeggen!’
Sprak ze niet van mijn ouders?
Neen. - Ben ook maar slechts eenige oogenblikken bij haar geweest. -
(Poos)
o! Ze is mij nog zoo lief als vroeger - - -
| |
| |
Zou ze weten dat ik ziek ben?
Denk niet. - Konden wij voor acht dagen voorzien, dat gij thans hier zoudt liggen?
(Poos)
't Is waar. - Jammer, dat ze wat laat komt... Maar, Gustaaf, die omkeer bij haar - -
Eerst als gij van haar weg waart, moet ze diep gevoeld hebben, hoe lief zij u was.
Maar ze begrijpt toch niet -
Wees overtuigd dat zij u thans begrijpt, dat bleek geheel uit hare woorden.
(Poos)
o! Was ze reeds hier - - Moest ze eens niet komen, Gustaaf? - -
Stel u gerust. - Wie zou vandaag ontbreken op het feest dat de Vlamingen vieren! - - - Ach! Dat ge de vreugd niet zien kunt, die op ieders gelaat straalt.
(Poos).
Ik zou vandaag tot het volk het woord richten - - Het mag niet zijn - - 'k Had nog zooveel willen zien, Gustaaf! - - Ons Klooster der Kunst - -
(Poos. Blikt Gustaaf strak in de oogen).
Met mij is het uit, Gustaaf. - Alsof ik niet voelde dat het mijn laatste krachten zijn, die me nog den moed geven te zeggen wat ik gehoopt had! -
Gij hoeft enkel rust, Frederik. - Gij hebt in den laatsten tijd te veel gewerkt. Dat heele nachten bijna studeeren en schrijven en over dag meetings houden, nu hier dan daar, heeft u uitgeput. - Toch komt alles weer goed.
(Lange poos):
Zijn wij alléén?
Waarom die vraag? - Ge weet het, Frederik, dat wij alléén zijn - - Ernst ging om de kransen - -
Laat ons man zijn, Gustaaf. - Ik durf den dood in het oog zien en zeggen: ‘Waar is uw prikkel?’ - Mijn
| |
| |
werk is afgedaan! - - Nog hoogstens eenige dagen - - eenige uren wellicht! -
Ga hiernaast (Hij wijst op de deur links) en neemt den omslag die op mijn lessenaar ligt. (Gustaaf links af en oogenblikkelijk terug met een briefomslag dien hij aan Dr. Frederik overreikt). Reik mij uw hand - - (hij drukt de hand van Gustaaf.) Redding wilde ik brengen - - Kunstenaars, denkers zou ik in ons Klooster vereenigen en 'k zou 't volk laten genieten, onbaatzuchtig laten genieten van ons kunnen en weten - - Het heeft niet mogen zijn! - -
(Die zich met moeite bedwingen kan):
Dierbare vriend!
Dat ik nog veel, zeer veel doen kon voor mijn volk, laat mij lijden; niet de dood schrikt mij af - -
(Geeft hem den omslag):
Als ik niet meer zijn zal - Dit is mijn laatste wil - -
(Wil den omslag teruggeven)
o! Neen! - Ge wordt gered! - - Ge blijft bij ons! -
Neem - - Gij waart me immer de waardste onder allen - In u heb ik vertrouwen - Gij zult mijn werk - -
Alles komt weer terecht, Frederik! (Men hoort voetstappen in de kamer rechts. - Frederik geeft een wenk; Gustaaf bergt den ontslag weg).
Ongetwijfeld Ernst die terug is. (Ernst van rechts op met twee kransen). Zit je?
| |
Tweede tooneel
Geef hier (Neemt de kransen uit Ernst's handen).
| |
| |
Wij zullen hem bij 't Groenplein ontmoeten.
Gewis, in de plaats van Frederik.
Hoe staat het in de stad?
Het volk komt van alle kanten! 'k Was juist bij de aankomst van de treinen aan 't station: uit Gent, Brussel, Leuven, Mechelen stroomen honderden, neen, duizenden Vlamingen de straten in - -
Dan kan men een grootschen optocht verwachten?
Alle huizen zijn bevlagd! Van dak en kerktoren schijnt alles mêe te juichen in het feest. - De kinderen loopen lachend door de straat; de ouderen heffen dreunend 't strijdlied aan en scharen zich in groepen van honderd, twee honderd man en trekken door de stad met ontrolde vanen vooruit!
(Zich oprichtend).
Waarlijk?
Het is een grootsch schouwspel. - Het volk is vol geestdrift - -
Die geestdrift moet voortduren.
Ik vernam dat gedurende den optocht de beiaard een lied van Benoit zal spelen - -
Het Beiaardlied, ongetwijfeld - - Ik had het voorgesteld op de jongste vergadering van 't comité voor de feesten; men scheen er gunstig voor gestemd - -
Aan de openbare gebouwen, op de openbare pleinen, aan den uitgang der spoorstations, aan de aanlegplaats der stoombooten, op het stadhuis, op de musea, overal, overal de driekleur of de leeuwenvlag en overal ziet men jongelin-
| |
| |
gen die briefjes uitstrooien en tot het volk roepen: ‘De Vlamingen vieren feest!’ ‘De Vlamingen hebben de Gelijkheid veroverd!’ ‘Leve het Vlaamsche volk!’ - En de studenten blijven niet achter.
Ach, dat ik niet onder hen mag zijn - -
Er komen andere veroveringen, Frederik!
(Poos)
Heil! het Vlaamsche Volk, ja! - - o! 't Is nog niet verbasterd! - - Gustaaf, als ge van namiddag tot de menigte zult spreken, schilder dan in de akeligste kleuren de verbastering van een volk af - - Druk op hun hart dat slechts een volk kan groot zijn, als het zijn taal liefheeft - - Bezweer de menigte, dat ze zich hoeden zou voor die wolven in in schaapsvacht die zoo talrijk in de Vlaamsche kudde rondloopen!
Ik mag niet onder de juichenden zijn. - In den geest ben ik er toch (Reikt een krans aan Gustaaf over) Kroon het hoofd van hem die 't volk leerde zingen! (Gustaaf flaatst den krans op het hoofd van Peter Benoit. - Dr. Frederik reikt den anderen krans over aan Ernst). Niet minder eer past hem die 't leerde lezen! (Ernst kroont het hoofd van Conscience). Hen eerend, eeren wij het Vlaamsche volk! - Waar hunnen naam wordt uitgesproken, spreekt men van Vlaanderen! - Als Vlaanderen juicht, zijn zij bij ons; als Vlaanderen treurt, treuren zij mêe! Hun nagedachtenis worde door ons geheiligd! Het volk dat zijn mannen niet meer eert, is geen volk meer!
Hem past een slavenketen!
(Poos)
Is de vlag van 't huis hier al geheschen?
(Gustaaf blikt Ernst ondervragend aan).
| |
| |
Ik laat ze terstond uithangen (gaal naar rechts)
Gustaaf! De Vlaamsche vlag! (Gustaaaf af rechts).
| |
Derde tooneel
Roep hem toch terug, Ernst.
(Aan de deur rechts):
Gustaaf! (Gustaaf terug of).
| |
Vierde tooneel
Steek de Vlaamsche vlag uit.
Hoe zou 'k een ander kunnen? (af).
| |
Vijfde tooneel
(Poos):
Jaak zal op 't Groenplein zijn?
Naar Gustaaf gezegd heeft, ja.
Dan komt gij gedrieën naar hier, niet waar?
Wij wachten tot de optocht aan 't Groenplein voorbijgetrokken is en komen dan terstond u kond doen van wat we zagen. - (Gustaaf van rechts op).
| |
Zesde tooneel
Frederik! - - Betsy is daar!
Betsy? - (Tot Ernst) Richt mij een weinig op, Ernst.- (Ernst schuift hem het kussen wat lager onder den rug) Betsy is daar? - - o, Leid haar binnen, Gustaaf! (Gustaaf rechts af).
| |
Zevende tooneel
Ernst, Betsy! - - Laat mij een oogenblik met haar. - 't Is een jaar dat ik haar niet meer zag - -
Ik ga met Gustaaf. (Drukt Dr. Frederik de hand) Tot straks.
Tot straks, met Jaak. (Ernst rechts af.)
| |
Achtste tooneel
Haar weerzien! - - Betsy! - (Laat het hoofd achterover zijgen en schijnt in te sluimeren. Betsy van rechts op).
| |
| |
| |
Negende tooneel
(Bemerkt Frederik die met de oogen gesloten ligt. - Vliegt op hem toe en omarmt hem).
A......ch! (Valt op de knieën vóór het bed).
Frederik! - - Frederik! - - (Zoent hem koortsig). Ziek! - Een jaar niet meer gezien! - - Frederik! -
Ik - - ik - - ik - - kon niet meer zoo blijven leven - - ik - - Ooooo! Frederik! -
Mijn engel - - wees kalm.
Ik heb zóóveel geleden! In stilte geleden! - Frederik! U niet meer zien, niet meer mogen spreken! - - Geen brieven meer! - - Niets! Niets! - - o! 'k Heb zóóveel geleden! -
Daar zijn wij nu eenmaal voor in de wieg gelegd, Betsy! - Ik ook heb -
Niet wat ik geleden heb! -
Sta op - - Wees kalm - - Gij weet niet wat ik geleden heb - - Klaag ik? -
Niet wat ik geleden heb - Frederik! - - o! Thuis! - Twist! - Vader, die mij de bladen uit de handen rukte waarin over u geschreven werd! - - Dag en nacht u vóór mij zien in mijn gedachten! - In 't dorp met u hooren - - Neen, neen! - Ik kon 't niet langer meer uithouden!!
Sta op, ik bid u. (Betsy staat op).
o, Zult ge niet boos zijn, als ik 't zeg? -
Hoe zou ik? - Wat is er -
Ik durf het niet zeggen - - Ik durf niet - -
(Grijpt hare handen):
Betsy, spreek. - Ik ben zwak - - Laat me niet nutteloos spreken - - Ik min u - - Wat is er?
| |
| |
Ik las in de bladen over 't feest dat vandaag plaats grijpt - - Ik zou komen - de helft van 't dorp komt! - 't was immers aangekondigd dat gij spreken zoudt - en sedert ge weg zijt van ons heeft men al zóóveel over u gehoord -
Gustaaf spreekt in mijn plaats.
Ik wou u zien, u spreken - Gustaaf ging aan ons huis voorbij. Ik liep hem na -
Hij heeft het u gezegd? (Dr. Frederik knikt bevestigend). Ik had zoolang met hem willen spreken; 'k had zóóveel te zeggen. - Vader had me bemerkt, wenkte mij binnen -
De heele week is er twist geweest thuis! - Had ik geweten dat ge ziek waart! - - Van morgen weer 't zelfde! Dan, Frederik - (Zijgt op de knieën vóòr 't bed) ben ik thuis - - (Snikt).
(Zet zich overeind):
Betsy, wat hebt ge? -
(poos):
Thuis weggevlucht! -
Dàt! - (Betsy snikt luid): Dat had ge niet mogen -
Ik kon 't niet meer uithouden -
(poos):
Wat wilt ge nu beginnen?
(Staat op):
U volgen! - - (Dr. Frederik blikt haar strak in de oogen): Van als ge thuis weggegaan zijt, heb ik gevoeld hoe lief ik u was! - Ik heb onrechtvaardig gehandeld tegenover u - -
In stilte heb ik gelezen wat ge schreeft - - Ik heb al uw werken thuis! -
Wist het vader, hij zou ze in het vuur werpen! - 'k Heb geleerd u te achten! - Ik wil u volgen, - - u volgen overal!
| |
| |
Ik heb leeren inzien dat de menschen van ons dorp huichelaars zijn, schijnheiligen - - (Ze laat het hoofd op Frederik's borst zijgen. Dr. Frederik streelt met de hand haar wang) Ik wil u volgen! Ik wil lijden met u! -
(Poos):
Ik bid u, sta op. (Betsy doel zulks). Zet u. (Betsy zet zich op een stoel bij het rustbed). Ge zijt dan toch niet verloren gegaan. - Ik heb altijd veel van u verwacht. - Ge gingt van mij. - Het smartte mij diep: Door de vrouw vooral zal Vlaanderen weer groot moeten worden; om Vlaamsche vrouwen is het ons te doen! - Gij gingt! - - Gij zijt teruggekomen - - om mij te volgen - - (Dr Frederik pinkt een traan weg).
Niets Betsy! - - Het lot is hard: -- gij komt - - te laat!
(oprijzend)
Te laat! - - God!
Niet mij zult gij nog volgen, Betsy - - - Niet mij persoonlijk - - Wilt ge voor uw volk leven, voor uw volk werken - - doe dan wat ik in mijn boeken heb neergeschreven - - ik blijve u lief als ik niet meer zal zijn! -
Frederik! - Frederik! Moet ik dàt vernemen?! - Te laat! - - En thuis weggevlucht! - - - Waar, waar moet ik - - (Snikt).
(Poos):
Hoor Betsy, - ge kunt hier blijven - - Wij schikken later wel wat moet gedaan worden; met Gustaaf spreek ik er over; hij is goed - - (Poos) Zet u - - (Poos) Zeg mij: weet ge iets van mijn ouders? -
Ik ben er geweest eer ik naar hier kwam.
Weten ze dat ge thuis weg zijt?
'k Heb niets gezegd. - Uw moeder was alleen. - Gij
| |
| |
hadt haar vóór viertien dagen nog geschreven, zei ze. - Ze sprak me niet van uw ziekte -
Op den trein vernam ik zelve eerst dat ge ziek zijt - - Als zij het ook maar niet zoo hoort -
Ze komt vandaag - - Ze moet met een trein later dan ik vertrokken zijn.
Als uw vader meewil, komen ze getweeën; ze vreesde nochtans dat hij thuis zal blijven. - - Zij wil u zien - - u vergeven, zei ze.
Mij vergeven! - - De goede! - Zou ik haar niet vergeven moeten, niet zij mij, Betsy? (Men hoort in de verte klaroengeschal).
Klaroenen! - (Kanongedonder in de verte).
Is dat niet kanongedonder? (Gustaaf van rechts op).
| |
Tiende tooneel
Frederik! - De optocht is aan den gang! - De straten zien zwart van 't volk!
Ze komen achteraan. - Ik ben tot u gekomen om u te melden, dat het dankbare volk u niet vergeet!
Wat wilt ge zeggen? - Ik begrijp niet.
Het is bekend dat ge ziek zijt - -
Ziet ge. - Ik hoorde het op den trein zeggen.
Het volk wil u een blijk geven van zijn genegenheid voor uw diensten aan zijn zaak -
De optocht zal door de straat trekken en een afvaar-
| |
| |
diging komt u de hulde brengen, die gij verdient!
Ik heb het vernomen uit den mond van een lid van 't feestcomité. - Ik dacht goed u te verwittigen - Ik juich in de eer - -
(Erg aangedaan):
Dat is te veel! - Ik ben beloond voor mijn werken! - Het volk is op de goede baan - Ik heb Betsy terug - - Ik heb trouwe vrienden rond mij - - Ik ben beloond!
(Men hoort stemmen in de plaats rechts. - Gustaaf gaal tot de deur rechts).
Daar zijn Jaak en Ernst. - Die brengen nader nieuws. (Ernst en Jaak van rechts op).
| |
Elfde tooneel
(Tot de binnentredenden)
Nu?
Het legt zich aan in de stad alsof men enkel Frederik op 't oog heeft!
(Die Frederik de hand drukt):
't Is om u te doen vandaag, mijn waarde!
(Drukt Betsy de hand):
Welkom.
(Tot Betsy):
Zijt ge gelukkig, ja?
(Lange poos):
Ik hoef rust. -
(Tot Betsy):
Het is een woelige dag voor Frederik. - Morgen zal het beter zijn. - (Tot Frederik) Willen wij u alleen laten? -
Blijft. - (Tot Betsy) Schuif het hoofdkussen wat lager, Betsy. (Betsy doet zulks) Zoo is het goed.
Vermoei u niette veel, Frederik.
| |
| |
(Poos)
Vrees niet! - - Ik heb mijn taak volbracht! - Ik heb mijn vreugd aan de verovering van het dierbaarste recht van mijn volk - - Zoo zult gij eens veroveren wat mijn levensideaal is geweest.
Ik heb den strijd gestreden - - Alsof ik niet voelde dat het lichaam niet langer bestand is tegen zwaarder strijd? - - Ik heb u de baan aangewezen - - Ben ik u lief - - zoo volg dien weg.
Men hoort in de straat gerucht run menschenstemmen.)
Hoort! -
(In de verte klinkt ‘De Vlaamsche Leeuw’).
Het is de naderende optocht. -
(Naar het venster gaande):
Indrukwekkend!
Ik wil even gaan zien. (Dr. Frederik wil van 't rustbed op, Betsy en Gtustaaf reiken hem de hand; nauwelijks is Dr. Frederik te been of hij kan met verder; men steunt hem; ontmoediging bij Frederik en ook op 't gezicht van Betsy en de anderen). Ik voel het - dat mijn krachten wijken - - Een klooster stichten, zich opsluiten en zich geheel wijden aan de kunst en wetenschap - aan den godsdienst - - dan het volk een kosteloos onderwijs bezorgen, - - een denkend en voelend Vlaanderen vormen - - alles wat wij zijn, alles wat wij hebben, aan 't welzijn van ons volk opofferen - - daarvoor te leven - was mijn ideaal - - Het mag niet langer zijn! - - De weg is pas aangevangen - - Ik moet van hier! - - Hebt steeds uw volk lief!
Wij doen u na!
(Men hoort nu duidelijk den ‘Vlaamschen Leeuw’ zingen).
Ze komen! - Hoort ge ze zingen? - Ze komen!
Wil ik het raam openen, Frederik?
| |
| |
Ja. (Betsy opent het raam). 'k Wil de zegekreten van het Vlaamsche volk vernemen.
(Men ziet dat op Onze-Lieve-Vrouw-toren de Vlaamsche vlag geheschen wordt).
Ze hangen de Leeuwenvaan uit op den toren, ziet!
De Vlaamsche vlag op den Lieve-Vrouw-toren - Het volk zingt - - Het volk feest - - Ik - - Ik moet hier blijven - - Gustaaf! - - - Ik mag niet mêedoen! Ziek - - Ach, moet ik dat nog doorstaan! - -
Wees nu maar niet ontmoedigd, Frederik! - -
Alles komt toch weer terecht - - -
(Die door hetraam in de straal blikt):
Ze naderen! Ze naderen!
(Terwijl het zingen duidelijker wordt):
Gustaaf - - weet ge nog toen ik droomde? -
Vlaanderen was in strijd om zijn taal - - Ik was het mikpunt van den vijand -- ik viel -- 't Volk bracht kronen - - Weet ge 't nog?
Later - - Gustaaf - - Vlaanderen op den rand van den afgrond - - het treurde - - de steenen waarop ik ging - - de daken der huizen - - de boomen langs den weg - - het scheen alles te fluisteren: Vlaanderen treurt, Vlaanderen wacht den messias der kunst - -
Ja, ja - - En toen kwaamt gij - -
't Is al zoolang geleden - -
o, 't Komt me alles zoo klaar voor den geest nu - - Gustaaf - ook het gedicht - - weet ge nog:
‘Weer is de Lente gekomen - -’
| |
| |
(Gustaaf knikt).
o! 't Is me alles nog zóó klaar - -
(De zang van het volk houdt op; men hoort den beiaard de aria spelen uit de Rubens-cantate van Prier Benoit:
‘Dan mocht de beiaard spelen
Van al uw torentransen’ enz.)
Hoort! - Heb ik niet gezegd dat de beiaard spelen zou?
Waarlijk, hij speelt.
(Het volk heft den strijdkreet aan van Benoit; men hoort bij tusschenpoozen den beiaard).
Blijft allen bij mij - - Ik word zwak - - 't Zal maar een oogenblik - - (Betsy heeft den arm onder zijn hoofd gelegd. - Poos). Wat zingt het volk daar?
(Mijmerend):
Het volk viert een overwinning - - Ik - - Ik - (Sluit de oogen en laat het hoofd achterover zijgen. - Krachtig klinkt de stijdkreet in de straat, men hoort nu en dan roepen: ‘Leve Frederik Boodt!’ ‘Heil Frederik Boodt!’).
(Die bij het raam staat):
Men verdringt zich vóór de deur.
Frederik! Hoor hoe het volk juicht! -
De afvaardiging komt ginds aan! - Ik zie ze! - Ze brengen kronen en palmtakken! - -
Frederik! Frederik! - - Vlaanderen juicht! - - -
(De Strijdkreet heeft nu opgehouden. - De beiaard speelt voort. - Het volk roept: ‘Heil Frederik Boodt!’).
Waar ben ik? - Wat wilt gij?
Hoor naar het volk, hoe het uw naam uitgalmt! -
Vlaanderen feest en - gij?
(De Strijdkreet wordt aangeheven).
| |
| |
De Strijdkreet! Frederik!
(die het raam genaderd is):
De afvaardiging baant zich met moeite een weg door die menigte.
(Frederik laat zich door Betsy zachtjes overeind zetten. Allen luisteren).
(Zoodra het volk opgehouden heeft te zingen en terwijl de tonen van den beiaard en de kreten: ‘Heil Frederik Boodt’ zijn oor treffen):
Zij wonnen wat zij wilden! - - (Poos). Vlaanderen juicht! - (Poos). Het blijve juichen! - (Poos). Hebt uw volk lief! - (Strekt de handen uit) Werkt! - Werkt! - - Werkt! (Bezwijkt).
(Tegelijk, terwijl het volk in de straat uit volle borst zingt:
‘Dan mocht de beiaard spelen
Dan mocht de grijsheid kweelen
Dan mocht de jonkheid dansen!’)
Bezweken!!
(Over het lijk stortend):
Dood! (Van rechts komt Mev. Boodt op).
| |
Twaalfde tooneel
Frederik! - - Waar is mijn lieve Frederik?! - (Bemerkt het lijk waarover Betsy weenend gebogen ligt). Ach! - Ach! - Do - - od! (Stort vóór het bed op de kniên en zoent Frederik. - In de kamer rechts hoort men juichen: ‘Heil Frederik Boodt! Heil!’. - Gustaaf gaal tot de deur rechts en maakt een teeken tot de afvaardiging, die met bloemtuilen en palmtakken de kamer binnenkomt).
| |
Dertiende tooneel
(Tot de afvaardiging, op het bed wijzend):
Bezweken! -
(Staat op, bemerkt de palmtakken en kransen die door
| |
| |
Gustaaf, Jaak en Ernst aan de voeten van Dr. Frederik neergelegd worden).
Dood! - Mijn Frederik dood! - Karel!! - - Neen! - Hij was - geen - gek! - - Ooooo!! (Zij bezwijmt; de aanwezigen verdringen zich rond haar; Betsy ligt nog immer over 't lijk van Frederik. - Het volk in de straat zingt; de beiaard speelt).
(GORDIJN)
(Temsche) Februari 1902.
|
|