Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
[nummer 3] | |
Louw en PlokhooyGeen lezer van Germania zullen de namen van veldkornet Louw en onder-commandant Plokhooy nog geheel vreemd zijn. Wie hun warm woord niet mocht hooren op de talrijke voordrachten, die zij sedert weken in Vlaanderen en Nederland houden, ten voordeele der ongelukkige Boerenvrouwen en kinderen in de Engelsche moordkampenGa naar eindnoot1 las ten minste over hen in de bladen. Toch houden wij ons overtuigd, dat een nader bekend worden met beide mannen, menigeen der lezers van Germania zal aangenaam zijn en tevens achten wij dit tijdschrift-dat zooveel voor de Boeren reeds gedaan heeft en waarin op dit oogenblik door nog een ander Boerenstrijder Dr. Vallentin over de wreedhedenGa naar eindnoot2 in Transvaal geschreven wordt-het meest geschikt, om een en ander meê te deelen, dat door de heeren Louw en Plokhooy op hun talrijke voordrachten niet, of toch maar enkele keeren werd gezegd. De heer Hendrik Louw werd den 11 Augustus 1851 te Stellenbosch, in de Kaapkolonie geboren, uit een oud Hollandsch-Afrikaansch geslacht, dat sedert 250 jaar in Zuid-Afrika woont en waar zijn vader nog altijd op de voorvaderlijke hofstede verblijft. In zijn jonge jaren werd hij ook boer en beoefende vooral wijnbouw. Meer geschikt om handelaar te worden, trok hij - toen de Z.-Afrikaansche Republiek (Transvaal) een hoogere vlucht nam, na den vrijheidsoorlog van 1880/81 - naar Johan- | |
[pagina 132]
| |
nesburg. Hij had behoefteGa naar eindnoot3 aan vrije lucht en kon niet langer onder de Engelsche vlag leven, daarom vooral verliet hij de Kaapkolonie. Dat hij te Johannesburg weldraGa naar eindnoot4 aanzien verwierf blijkt uit het feit, dat hij in de dertien jaar tijds, die hij in deze stad dan gewoond heeft, niet alleen een geacht handelaar maar zelfs procureur werd. Buiten zijne zakenGa naar eindnoot5, was hij tevensGa naar eindnoot6 ouderling in zijne kerk en schepen van den Stadsraad te Johannesburg, alsmede ook voorzitter der afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond aldaar. ‘Wat aangaat de dingen die ik in de kampen gezien heb, ze zijn zoo veel!’ schrijft de heer Louw in een zijner brieven aan mij en wij vinden het begrijpelijk, daar zijn bediening hem gelegenheid gaf de wreedheden van dichtbij te zien. Hij werd plaatselijk veldkornet van de stad, toen de oorlogGa naar eindnoot7 uitbrak en was belast met de uitzending van manschappen en benoodigheden, verdediging der stad en zoomeer. Dr. Krause was toen commandant. Maar toen Johannesburg door de Engelschen werd ingenomen, werd hij naar Oost-Londen overgevoerd, later evenwel vrijgelaten. Doch de moedige veldkornet bleef niet werkeloos voor zijn dierbaar volk. Hij werd lid van het weldadigheidscomité te Johannesburg voor de vrouwen en kinderen in de kampen. Kon het anders of veldkornet Louw zou krachtig in de bres springen voor de ongelukkige Boerenvrouwen en kinderen, wanneer de militaire dokter der Engelschen Dr. Makenzie en een ander Engelsch geneesheer Dr. Johnston zelf certificaten afleverden, dat het vleesch en andere eetwaren voor de gevangen boerenvrouwen en kinderen in de kampen bedorven w s en degenen die er van aten onvermijdelijk stierven? Maar tegen zulke onmenschelijkheden verzet aanteekenen, duldden de Engelsche beulen niet en veldkornet Louw werd | |
[pagina 133]
| |
verbannen naar Durban. Hij had liever naar Europa te gaandan ginds in de verpestende Engelsche omgeving te blijven en kreeg bij zijn vertrek de opdracht van de vrienden te Johannesburg in Europa werkzaam te zijn voor het goede doel. Hier aangekomen leerde hij zijn medewerker kennen: Corne lis Plokhooy, die in 1877 te Dordrecht geboren werd, opgeleid voor het onderwijsGa naar eindnoot8 al heel vroeg naar Transvaal ging en daar onderwijs gaf, eerst eenige jaren in het binnenland en later te Pretoria. Zijn liefde voor taal en volk dreven hem dan ook aan, bij het uitbreken van den oorlog, een der eerste op commando te gaan. Hij sloot zich aan bij het Hollandercorps onder kapitein De Witt Hamer en vocht te Elandslaagte, waar hij gewond werd en ontvluchten kon. Hersteld was hij terstond weer bereid tot den strijd. Hij maakte het beleg van Ladysmith meê en had, op de Tugela, zijn deel aan Bullers neerlaag. Na het ontzetGa naar eindnoot9 van Ladysmith naar Vrijstaat getrokken, sloot hij zich aan bij het vreemdelingenlegioen onder kolonel Maximof en werd later, van dit corps ondercommandant. Hij keerde naar Pretoria terug vocht in Juni 1900 in een slag bij Eerste Fabrieken en werd er gevangen genomen. Maar 't ‘hotel van koningin Victoria stond hem niet aan’, en hij wist uit de Engelsche handen te ontsnappen en naar Holland te komen. Kort daarop beproefde hij weer in Transvaal binnen te dringen, kwam tot dicht bij de grens, werd voor de tweede maal gevat, ditmaal door de Portugeezen en naar Lissabon overgebracht. Maar hier ook wist hij voor de tweede maal te ontkomen en bereikte opnieuw Holland. Gelukkig heeft Plokhooy evenals Louw talent tot voordragen, dat beiden dan ook onbaatzuchtig gebruiken voor hun volk. Weet de vierentwintigjarige ondercommandant op luimige wijze voor te dragen, striemendeGa naar eindnoot10 zweepslagenGa naar eindnoot11 den Engelschen toe te dienen; kent hij de wijze om een klaar beeld op te hangen van het oorlogsveld in Transvaal, zijn medestrijder | |
[pagina 134]
| |
Louw leidt de toehoorders in de afgrijselijke moordkampen door Engeland aangelegd, waarover reeds zóóveel is gezegd, zóóveel is geschreven, waartegen reeds zóóveel verzetGa naar eindnoot12 is aangeteekend maar die ondanks alles toch blijven bestaan!! De heeren Louw en Plokhooy zijn gewis de eerste Transvalers niet, die ons komen bekend maken met den waren toestand van hun land. Vroeger hadden wij reeds het bezoek van een neef van Generaal De Wet en Dr. Vallentin; doch zij zijn de eersten, die zich niet bepalen bij een paar steden, maar uit liefde tot hun volk rondtrekkenGa naar eindnoot13 Nederland en Vlaamsch België dóór, van stad tot stad, van dorp lot dorp, overal de bevolking zeggend, hoe wreed de oorlog is, overal smeekend, dat wij de ongelukkige vrouwen en kinderen in de kampen niet vergeten zouden. Zij verrichten edel werk! Hoeveel wreedheden hebben ze ons al niet opgesomd en hoeveel toch bleef nog verzwegen! Ik schrijf af uit een brief van den heer Louw ontvangen en waarin hij een feit aanhaalt, dat, naar zijn eigen zeggen, op zeer weinige plaatsen door hem is bekend gemaakt. ‘Gij weet’ schrijft de heer Louw ‘dat op de goudvelden de Groote Maatschappijen gewoon zijn een groot aantal kaffers (negers) voor het werk in de mijnen bijeen te houden; die kaffers worden dan in compounds’ gehouden. Een compound is een ingesloten terrein met woningen voor de kaffers, gemaakt van gegalvaniseerd plaatijzer en in dier voege gebouwd, dat de deuren en vensters van zulke woningen (eigenlijk kleine kamertjes) op de binnenplaats uitkomen. Zulke woningen zijn aaneengebouwd, zoodat de achterzijdeGa naar eindnoot14 er van als van zelfde buitenmuur vormt. Wanneer het dan in vierkant gebouwd is, wat altijd het geval is, vormt het, natuurlijk van zelf een ingesloten plaats met een kleine tusschenruimte of binnenplaats. Wel, de ‘Robinson deep goud-mijn Maatschappij’ had | |
[pagina 135]
| |
zoowat 500 of meer kaffers, die, doordien in de mijnen niet durfde gewerkt worden, in een ‘compound’ opgesloten gehouden, om zoodra zij vergunning mochten verkrijgen om de mijnen weder te bewerken, de kaffers aan het werk te zetten. De kaffers werden goed gevoed, als het ware gemest, dit was ook noodig, anders zoude er one enigheid, of zelfs oproer zijn ontstaan, zoo zij van hun vrijheid werden ontroofd zonder een ‘quid pro quo’ er voor te krijgen.’ ‘Op een zekeren dag kwam er een trein te Johannesburg aan met ongeveer 400 krijgsgevangen vrouwen en de militaire autoriteiten gaven bevel, dat die vrouwen geplaatst zouden worden in de bovengemelde compounds’ bij de kaffers. Kunt gij u iets onmenschelijker denken’ vraagt de heer Louw terecht ‘dan de weerlooze eerbare vrouwen, van een eerbaar volk, dat voor vrijheid strijdt, aan den hartstocht van vetgemeste kaffers over te geven, met het bepaalde doel, de vrouwen en jonge dochters door de zwarten te laten onteeren? En gij weet wellicht’ gaat schrijver voort ‘dat ons volk zich nimmer vermengt met de zwarten (de negers).’ Dat is één van de honderden wraakroepende schanddaden, die de Engelsche ‘gentlemen’ dag aan dag in Zuid-Afrika bedrijven. En niemand roept: ‘Houdt op!’ In dienzelfden brief spreekt de heer Louw me van de kleine Lizzie van Zyl uit het kamp te Bloemfontein (O.V. Staat) waarvan hij de beeltenis op zijn voordrachten toont. Het kind is ontvleescht tot op het been, zoo wreed hebben de Engelsche beulen het achtjarig meisje gemarteld! ‘Ik heb zulke gezichten en voorwerpen gezien’ schrijft de heer Louw ‘men moet de werklijkheid voor oogen krijgen en dan steeds bij het gedenken daaraan, gaat een koude rilling u door de ledenGa naar eindnoot16’ en hij verklaart me dat de meeste kinderen in de kampen er uitzien als die kleine Lizzie van Zyl. Waarlijk, wij roepen met den | |
[pagina 136]
| |
achtbaren veldkornet uit: ‘Welke akeligheden krijgt men in een martelaarskamp te aanschouwen!’ Wij zouden liefst al die wreedheden niet opsommen, wisten we niet, dat het noodig is ze ons volk gedurig voor oogen te houden ten schande van het gevloekte Engeland met zijn vloekwaarde ministers aan 't hoofd en tot aanzetting om al te doen wat in onze macht is ten einde de onbeschrijfelijke smart der Boerenvrouwen en kinderen te lenigenGa naar eindnoot17. Over de vrouwenkampen sprekend, zegt de heer Louw, dat sommige - volgens berichten door hem, eenigen tijd geleden, ontvangen - 6000 personen bevatten. ‘Toen ik Johannesburg verliet’ schrijft hij me in een ander zijner brieven ‘bevatten de kampen - of was het getal krijgsgevangen vrouwen en kinderen bijna 11,000!’ En dit is reeds een tijdje geleden ‘Ik weet niet precies hoeveel kampen er zijn daar er steeds nieuwe gemaakt worden’ gaat hij voort: ‘Volgens een opgave die ik eens ontvangen heb, waren er volgens den schrijver toen 22 kampen, o.a. te Johannesburg, Middelburg, Krugersdorp, Potchefstroom, Bloemfontein, Springfontein, Kroonstad, Burgersdorp, enz.’ Maar of al die kampen nog bestaan kan de geachte schrijver niet bevestigen. Het lijdt geen twijfel of het aantal zal op dit oogenblik de 22 wel overtreffen. Over de Engelsche soldaten sprekend, meent de heer Louw, dat ze meer bescheiden zijn dan de ellendige officieren, maar toch ‘allen behandelen de vrouwen en kinderen als zooveel vuilnis.’ En over Broeksma handelend zegt de gewezen veldkornet van Johannesburg: ‘Hij werd doodgeschoten, neen vermoord, omdat hij aan mij eenige brieven heeft geschreven, waarin hij mij op de hoogte hield van den toestand in het kamo te Johannesburg. Ik heb hem en zijn echtgenoote dikwijls ontmoet bij de aankomst van treinen vrouwen en kinderen, met manden voedsel om de smart der uitgehongerde aankomelingen te lenigen, en dat ter- | |
[pagina 137]
| |
wijl hij zelf weinig voedsel in huis had en daardoor zijn eigen kinderen bijna gebrek liet lijdenGa naar eindnoot18. Die man was edel in zijn leven en heeft zijn bloed ten offer gegeven voor de martelaren in de folterkampen. Een weduwe met vier kleine kinderen laat hij na, die nu hun brood zelf moeten zien te verdienen. Hij stierf als een held en heeft den Heer gedankt, dat hij waardig geacht werd, het beste dat hij had te geven, voor de vrouwen en kinderen van zijn volk,’ Zóóveel nog is er te zeggen dat ongeloofbaar schijnt in deze eeuw van beschaving, waarin een Vredescongres heeft plaats gegrepen! ‘Gij weet toch omtrent het doodschieten van vrouwen, onder ander Mevrouw Van der Merwe, die moedwillig aan de zijde van haren man werd doodgeschoten, de man weggevoerd als gevangene en de kleine kinderen achtergelaten zonder verzorging?’ En verder schrijft de heer Louw: ‘Van Maria Roux, 20 jaar oud, die met een kanon van op korten afstand doodgeschoten werd op een plaats aan de Vaalrivier; van moeders, die van hunne kinderen gescheiden werden, doordien de moeders naar de kampen werden gevoerd en hunne kinderen op de verwoeste plaatsen werden achtergelaten; van gevallen, waar oude moeders op hunne knieën gevallen waren en gesmeekt hebben om oude gedenkstukken hunner voorvaderen of portretten van afgestorvenen te mogen bewaren of met zich mede te nemen en dat die door de beestige officieren hen uit de handen werden gerukt en in het vuur geworpen terwijl negers (kaffers) bevolen werden de vrouwen bij de schouders te pakken en hunne gezichten naar het vuur te keeren, zoodat ze zien zouden hoe die gedenkstukken door het vuur verteerd werden; hoe een oude moeder, die van de verbrande maïspitten opraapte om den honger te stillen, bij den nek werd genomen en weggerukt en hetgeen zij alreeds verzameld had in het vuur werd gewor- | |
[pagina 138]
| |
Plan van het ‘COMPOUND’ waarin de gevangen Boerenvrouwen opgesloten werden bij de Kaffers.
| |
[pagina 139]
| |
pen; hoe een vrouw, die op het punt stond moeder te worden, vóór de soldaten, met getrokken bajonetten, uitgedreven werd naar het kamp en een half uur later op den weg in de tegenwoordigheid der officieren en soldaten moeder werd en toen alleen achtergelaten en zich zelve meest behelpen! Deze zijn allen daadzaken waarvoor de bewijzen voorhanden zijn. Ik zal u nog honderden gevallen van dien aard kunnen opsommen’ schrijft de heer Louw, maar genoeg, genoeg! Of zouden wij nog een blik moeten werpen buiten de kampen? Aan de hand van Plokhooy rondgaan en zien wat schanddaden door de Engelschen op het oorlogsveld bedreven worden? Neen wij hebben genoeg gezegd. Met de woorden van den heer Louw tot slot van een zijner brieven neêrgeschreven, willen wij ook besluiten: ‘Waartoe meer? Indien dit geen indruk kan maken op het algemeen publiek en dit kan bewegen, zal niets helpen. De groote zaak is dat de wreedheden die tegen de vrouwen en kinderen gepleegdGa naar eindnoot19 worden niet eenig zijn in soort maar elken vorm aannemen en op verschillende tijdperken geschieden en nog gaan de folteringen voort en dan spreken de Engelsche bewindlieden van nog ergere maatregelen te nemen. - Waar moet het eindigen?’ (Temsche). Jef Hinderdael Ga naar eindnoot15
* * * In aansluiting aan vorenstaande, het volgende nog uit Duitsche bron: | |
Die Zustände in den Zufluchts-Lagern.In welcher viehisch-rohenGa naar eindnoot1 Weise die Engländer gegen Frauen und Kinder in Südafrika Krieg führen, wie sie mit der Absicht, das Burenvolk auszurotten, | |
[pagina 140]
| |
in den sogenannten ‘Zufluchts’-lagern Frauen und Kinder der Buren zusammengetrieben haben, um sie dort langsam verhungern und an Krankheiten dahinsterben zu lassen, davon gibt ein Bericht an die ‘N. Fr. Pr.’ eine anschauliche Vorstellung. Bemerkt sei, dass die Briefe dieses Berichterstatters sich durch grosse Sachlichkeit auszeichnenGa naar eindnoot2 und offenbar stets mit beträchtlicherGa naar eindnoot3 VerspätungGa naar eindnoot4 von der englischen Behörde unbeschlagnahmt durchkommen. Es heisst dort: Eines ist gewis, wer immer ein ‘Familien’-Lager gesehen hat, der hat Mühe, sich in WallungenGa naar eindnoot5 der Verachtung und EntrüstungGa naar eindnoot6 gegen dieses erbärmlichste Kriegsmittel in der Geschichte aufrecht zu erhalten. Ich habe mehrere dieser ‘Familien’-Vernichtungs-Anstalten, so die Bürger-Lager bei Pretoria, Irene, Standerton und Pietermantzburg gesehen. Ein solches Lager besteht aus runden ZeltenGa naar eindnoot7 mit einem Grund-Durchmesser von vier Schritten, deren jedes für eine oder zwei Familien mit acht, zehn oder zwölf Personen bestimmt ist. In den Zelten befindet sich das, was die InsassenGa naar eindnoot8 von ihren Farmen mitnehmen durften, und das ist sehr wenig, weil ja keine BeförderungsmittelGa naar eindnoot9 für ihr Gepäck zur Verfügung standen, auf den für die Personen beigestellten Fuhrwerken alber nicht viel Gepäck Platz hatte. In den meisten Zelten sieht man nichts als einige Lagerdecken und eine Kiste oder Koffer, in einigen ist ein Bett zu sehen, in wenigen sogar ein kleiner Tisch und ein paar Stühle, welch letztere Möbel wahrscheinlich aus Pretoria gespendetGa naar eindnoot10 wurden. Es war zut Zeit, als Delarey den Engländern ein grossen Tross auf der Strecke Pretoria-Rustenburg abnahm. Solche Niederlagen müssen immer gerächtGa naar eindnoot11 sein, und die Strafen vollziehenGa naar eindnoot12 sich am bequemsten an den Familien. Damals war die Rachewut besonders regeGa naar eindnoot13; über allen Farmen dieser Gegend blitzten Flammen auf, und die Wohnstätten friedlicher Familien sanken in Asche. Wer beschreibt den Jammer, die Verzweiflungs-Ausbrüche der den rohen Soldaten überantwortetenGa naar eindnoot14 Frauen und Kinder, deren FlehenGa naar eindnoot15 um Schonung irgend eines werten GegenstandesGa naar eindnoot16 vergeblich war. Bei einem solchen ‘Helden’-Akte am Sterkstroom im Rustenburger BezirkeGa naar eindnoot17 gebärdeteGa naar eindnoot18 sich ein Mädchen wie wahnsinnig. Schreiend und Zeichen machend drängte sie dem Eingange des brennenden Hauses zu, doch wurden sie von den Soldaten mit Gewalt zurückgehalten. Nach deren Auffassung wollte das Mädchen augescheinlich noch etwas aus der Farm holen, was doch verbrennen musste. Das versteht aber selbst der beschränkteste Tommy, dass da nichts herausgeholt werden darf, geschweigeGa naar eindnoot19 denn ein ‘Offizier’. Was kehrten sie sich daher an die Worte, die das Mädchen immer wahnsinniger schrie, je mehr die Flammen aus dem Hause schlugen: Haal doch mij ma uit, ze verbrandt!’ Tatsächlich wollte das rasende Mädchen noch etwas Theures, | |
[pagina 141]
| |
Geliebtes dem schrecklichen Untergange entreissenGa naar eindnoot20, das in unmittelbarer Nähe der Kinder rettungslos verbrannte: die schwer kranke, sieche Mutter! O, eines der Völker Europas ist am Kulturwerke! Mit dem von den Flammen der Niedergebrannten Heimstätte noch geblëndeten Auge gelangen die Familien nach einer Reise, teils auf den Gepäckstücken beladener Fuhrwerke, teils in Kohlenwagen in das ‘Zufluchts’ -Lager. Hier erhalten sie vorerst einen Fleck auf den Boden angewiesen, wo sie die ersten Nächte gewöhnlich unter freiem Himmel zubringen müssen, bis der Lager-VerwalterGa naar eindnoot21 - ein Unteroffizier - ein Zelt aufrichten lässt. Stumm vor sich hinbrütendGa naar eindnoot22 sitzen sie da und lassen ihr SchicksalGa naar eindnoot23 sich vollziehen. Ueber eine Nacht sind sie Bettler geworden, während der Reise haben sie hungern gelernt - was kann ihnen noch widerfahren? Nicht aus Neugierde, sondern nur, um der Welt die Wahrheit sagen zu können, näherte ich mich oft den Neu-Angekommenen. Das lebhafteGa naar eindnoot24 Auge eines kleinen Kindes an der HüfteGa naar eindnoot25 einer niedergeschlagenen Mutter, die eines Zeltes harrteGa naar eindnoot26, erregteGa naar eindnoot27 meine Aufmerksamkeit. Ich fragte die Frau nach ihrem Herkommen. Sie erzählte mit erschöpfterGa naar eindnoot28 Stimme; ‘Unser Haus stand am Wilge-River - morgen wird es eine Woche sein, dass es niedergebrannt wurde. Seither verschickt man uns, zuerst zu Fuss, dann auf Wagen, zuletzt mit der Eisenbahn. Heute die ganze Nacht fuhren wir in einem Kohlenwagen.’ Auf dem Pack der wenigen HabseligkeitenGa naar eindnoot29 sah ich etwas wie rohes Fleisch und fragte, was das wäre. ‘Es ist das Fleisch, welches wir für eine halbe Woche bekommen haben.’ Bei näherer Besichtigung entdeckte ich einen fleischlosen Knochen und einen Fetzen Lunge! Die Sonne ging eben unter und empfindlicheGa naar eindnoot30 Kälte trat ein. Die Kinder eilten zu den Zelten. Vor einigen flackerte ein Feuer zur Bereitung des Abendessens. Ich sah über den Feuern nur Wasser-Gefässe. Zwei Knaben beobachteteGa naar eindnoot31 ich, die eifrig damit beschäftigt waren, Mehl in siedendes Wasser unter beständigem Rühren zu giessen. ‘Was wird das?’ fragte ich. - ‘Papp,’ - ‘Ist das gut?’ - ‘Sehr gut!’ - Bei dieser Antwort zehrteGa naar eindnoot32 schon die gierigen Blicke an dem Inhalte, der sonst nur die Nahrung der Kaffern (en der zwijnen. Red.) bildet. Bei einem Zelte, vor dem kein Feuer brannte, standen Mutter und Kinder um die leeren KochgeschirreGa naar eindnoot33 Die Gewohnheit aus besseren Tagen mag die Familie zur Essenszeit hier versammelt haben. Die Knaben steckten die Hände in die HosentaschenGa naar eindnoot34 und zitterten mit gebogenen Knieen vor Kälte, die Mädchen heftetenGa naar eindnoot35 halb klagende, halb fragende Blicke aut die Mutter, und diese blickte wehmütig in die leeren GefärasseGa naar eindnoot36, als würde sie vergeblich ein Wunder Gottes erwarten.... Das furchtbare GespenstGa naar eindnoot37 aller Familien-Lager ist der Hunger. Die Nahrungs- | |
[pagina 142]
| |
mittel, welche halbwöchentlich - Montag und Donnerstag - ausgegeben werden, genügen gerade für einen Tag. Fleisch entfällt auf jedes Familien-Mitglied auf die Woche ein Pfund. Bei dieser Bemessung können sich diese Armen zweimal in der Woche, nähmlich an den Tagen der Ausgabe, halbwegs sattGa naar eindnoot38 essen, an den übrigen Tagen aber müssen sie hungern, Wenn es notwendig ist, mich bezüglich dieser Angaben auf einen Zeugen zu berufen, kann ich Herrn Wölz, einen Wiener, nennen, der mit mir das Lager besuchte. Hierbei ist nicht zu vergessen, dass die meisten dieser Familien in ihren Wohnsitzen reichliche Vorräte zurücklassen mussten. Die MangelndeGa naar eindnoot39 Nahrung hat Siechtum zur Folge, und dieses ist die Hauptursache der zahlreichen Todesfälle unter den Erwachsenen, während die Kinder zumeist der Masern-SeucheGa naar eindnoot40, die bei der gedrängten BelegungGa naar eindnoot41 nicht auszurotten ist, zum Opfer fallen. Am meisten wütet der Hunger in Irene; hier starben in einem Monat 137 Personen. Im gleichen Monate ereigneten sich in Potchefstroom 240 Todesfälle. Alle diese Zahlen übertrifft aber Bloemfontein, wo täglich fünf bis zehn Sterbefälle vorkommen. Als Todesursache gibt hier der ärztliche Bericht, Starvation (hongerdeod), Typhus, gebrochenes Herz und Mazern an. Familien mit acht bis zehn Kindern haben sich auf die Hälfte und ein Drittel vermindert. In einem Briefe aus Bloemfontein las ich: Gestern mitternachts wurde ich durch Schreien und Wehklagen im NachbarzelteGa naar eindnoot42 geweckt. Der Tod hatte acht Kindern die Mutter entrissen. Wie es um die ärztliche Hülfe steht? Der neu-ernannte Arzt für das Familien-Lager in Irene äusserteGa naar eindnoot43 sich: Man sollte allen den Bubonic-Bazillus einimpfenGa naar eindnoot44! ‘...Ist von solch einem ScheusalGa naar eindnoot45 zu erwarten, dass es sich mit Herz und Sorgfalt der Pflege dieser armen, armen Opfer hingeben wird?... Dieser Mann wird sich wahrscheinlich um die Ausrottung der Familien, aber gewiss nicht um deren Erhaltung Verdienste erwerben. Nun, welchen Erfolg erhofft sich Chamberlain - nur von ihm kann dieses Verfahren stammen - von den Familien-Vernichtungs-Anstalten? Glaubt er die noch kämpfenden Buren mürbeGa naar eindnoot46 zu machen, indem er die Familien leiden und starben lässt? Diese voraussetzungGa naar eindnoot47 zeigt, dass der englische Staatsmann bis jetzt noch nicht einmal den Karakter des Volkes erkannt hat, das er bekriegt. Der Bur liebt seine Familie und seinen Herd über alles; was immer er unternimmt, der Drang noch Hause verlässt ihn nie, gewinnt mit der Dauer der TrennungGa naar eindnoot48 immer mehr Gewalt über ihn. Wäre mit dieser Eigenschaft des Buren gerechnet, Farm und Familie geschontGa naar eindnoot49 und geschützt worden, keiner hätte für die Dauer der SehnsuchtGa naar eindnoot50 nach dem Heime widerstehen können; so wäre der Widerstand immer mehr verkümmertGa naar eindnoot51, und 95 v. H. der Kämpfer sässen heute wahrscheinlich schon zu Hause. Worauf | |
[pagina 143]
| |
sollen aber unter den tatsächlichen VerhältnissenGa naar eindnoot52 die Buren eingehen? Damit sie, mit ihren Familien eingesperrt, deren Elend teilen und, aller Habe beraubt, nach dem Kriege die Sklawen der Eroberer werden? Auf den Leim englischer VersprechungenGa naar eindnoot53 geht der schlaue Bur nicht. Zu verlieren hat er nichts mehr - nun kämpft er und wird kämpfen - wie Steijn bei Steenbockfontein sagte: ‘Um einen Tag länger als die Engländer’, und wie Botha sich ausdrückte: ‘So lange noch zehn Mann beisammen sind’. Wie die Buren den englischen Grausamkeiten Trotz entgegenstellen, so bewahren die Frauen eine StandhaftigkeitGa naar eindnoot54 in ihrem Leiden, die beispiellosGa naar eindnoot55 dasteht. Vor etwa einem Monate wurden von Schurveberg Familien nach Pretoria gebracht, die sich lange in den Bergen verborgen hatten. Sie wurden aufgefordertGa naar eindnoot56. die im Felde befindlichen Männer zum Aufgeben des Kampfes zu bewegen, zu welchem ZweckeGa naar eindnoot57 die Frauen ihren Gatten, die Mädchen ihren Brüdern schreiben sollten. Wenn sie dies täten, würden sie gut behandelt werden. Die Frauen schlugen dies AnsinnenGa naar eindnoot58 kurz ab, drei Mädchen aber antworteten: ‘Wir werden nicht schreiben, wir wollen, dass unsere Brüder kämpfen, bis sie tot sind!’ - Solche Verhöhnungen erleben die grosssprecherischen Eroberer - durch Anwendung erbärmlicher Mittel ihre Ohnmacht verratend - täglich, glauben aber noch immer, dass sie den Krieg beendigen und das Land behalten werden. Ein Krieg wird im Kampfe mit ehrlichen Waffen, nicht aber durch ein meuchlerischesGa naar eindnoot59 Familien-Ausrottungs-VerfahrenGa naar eindnoot60 gewonnen. Wenn es einen Gott gibt, muss sich dessen strafende Gerechtigkeit an den Verächtern der Menschlichkeit zeigen’, mit diesen Worten machte sich oft schon die Entrüstung bei ErörterungGa naar eindnoot61 der Zustände in der Bürger-Lagern Luft. Und wahrlich, die Hand Gottes zeigt sich einerseits segnend in dem erfolgreichenGa naar eindnoot62 Widerstande der kleinen, tapferen Buren-Schaar, andererseits drohendGa naar eindnoot63 in dem Zerbröckeln der britischen Uebermacht, für welche die grössten Niederlagen noch nicht gekommen sind. Diese grössten Niederlagen, von denen der Berichterstatter spricht, scheinen sich ja nach und nach einzustellenGa naar eindnoot64 und die strafende Gerechtigkeit Gottes an den Verächtern der Menschlichkeit beginnt sich schon zu zeigen. Sogar in den englischen amtlichen Berichten über die ‘Zufluchts’-Lager im jüngst ausgegebenen englischen Blaubuche heisst es, ‘dass die Sterblichkeit in hohem Masse dem geschwächten körperlichen Zustande zuzuschreiben ist, in welchem die Mehrheit der Flüchtlinge in den Lagern in der ersten Zeit in vielen wichtigen Punkten mangelhaftGa naar eindnoot65 eingerichtet waren, namentlich hinsichtlichGa naar eindnoot66 der AusstattungGa naar eindnoot67 für den Fall des Auftretens ansteckender Krankheiten; an einigen Plätzen war die Wasser-Versorgung unzureichend, an anderen war das Wasser verunreinigt. Die Nahrungsmittel waren eine Zeit | |
[pagina 144]
| |
lang unzureichend und zum Genusse ungeeignetGa naar eindnoot68’ Der schlechte körperliche Zustand vieler Flüchtlinge ist natürlich sehr erklärlich - nachdem die Engländer das Land zur Wüste gemacht und die unglücklichen Familien, die natürlich in dürftigsterGa naar eindnoot69 Weise gelebt hatten, oft genug ohne auch nur annähernd hinreichende Nahrung in manchmal wochenlanger Fahrt nach den Lagern geschleppt haben. Wie ‘menschenfreundlich’ übrigens die ärztliche Hülfeleistung auf englische Seite vielfach gewesen, geht aus einigen bekannt gewordenen Fällen hervor z. B. aus dem Falle, wo der Arzt einem gefangenen deutschen Offizier unnötig und in minderwertigsterGa naar eindnoot70 Weise ein Bein abnahm, und wo der Verwundete mit eigenen Ohren die Bemerkung des Arztes hörte, ‘der soll uns nicht mehr schaden’, oder aus dem anderen Falle, wo ein Arzt sich im ‘Zufluchts’-Lager mit den ‘menschenfreundlichen’ Worten einführteGa naar eindnoot71 seinetwegen konnte ‘die ganze Brut verendenGa naar eindnoot72’. - Eine kaum glaubliche Schandtat Kitcheners erzählt der im Haag bekannte Jonkheer von Leven: Es sei unter den Augen von Kitchener ein aus fünfzehn Wagen bestehender Zug mit Lebensmitteln, der die Wochen-Nahrung für 600 Frauen, Mädchen und Greise, welche noch 2000 Kinder unter 12 Jahren zu verpflegen hatten, enthielt, verbrannt worden. In jener Woche starben darum Hunderte von Kindern und Frauen den Hungertod!! (Naar Heimdall) |
|