Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
[nummer 2] | |
Peter Benoit
| |
[pagina 68]
| |
Gevaert was aanwezig en vond het werk zoo uitgelezen schoon, dat hij zijn voornemen te kennen gaf voor éénmaal afbreuk te doen aan zijn stelregel om slechts doode meesters ten gehoore te brengen in 't Conservatorium van Brussel. De Wereld in zou te Brussel, in den tempel der kunst, gaan zegevieren. Eere en roem voor Benoit! Maar er was eene moeilijkheid: het Vlaamsche gedicht... te Brussel! De goede en fijne Nevejans werd in petto met onderhandelingen gelast: zou de vertaling er niet door kunnen? - Benoit, hoe bevriend ook met Gevaert, weigerde radicaal. De kindercantate werd ook niet uitgevoerd te Brussel. Zoo stelde de echte Vlaming een beginsel, dat goed was, boven voordeel en roem! En hoe werd dat in zacht bestraffende, verlokkende, verleidelijke woorden door de franschgezinde pers, Chronique aan 't hoofd, gelaakt: ‘Ah! si Benoit n'avait pas été entraîné, si on ne l'avait pas circonvenu, si on n'avait pas exproprié son génie pour cause de flamingantisme, au lieu d'être le directeur d'une petite école de musique - (die nu het gedroomde groote Staatsconservatorium is geworden), - dans une position modeste, - (die nu tot een wereldroem is uitgedijdGa naar eindnoot59, en in 't Vlaamsch), - il eut conquis, comme tant d'autres, une situation digne de lui.’ Die ‘situation digne de lui’ is er zeker voor hem geen geldelijke geweest, maar niemand kan iets waardigers wenschen, en deed het dan ook niet, dan den reinen, duurzamen roem van Peter Benoit, die Vlaming is gebleven, om iemand te zijn, en die eene Vlaamsche reuzengestalte in de Kunst aan de wereld heeft voor oogen gesteld. Et nunc erudimini. Dit zeggen we tot u, Jan Blockx, Wambach, Edward Keurvels, Mortelmans, en vele anderen nog, die de eer en het geluk hebt gehad de rechtstreeksche leerlingen van den Meester, zijne geesteskinderen, thans zijn erfgenamen, te zijn. | |
[pagina 69]
| |
Hij heeft u geleerd en voorgehouden dat ge, met als Vlamingen op te treden en dat te blijven, iemand worden kunt.
* * *
Die onkreukbare getrouwheid aan de taal van zijn volk, van welke Peter Benoit, in de eerste plaats, de rechtzinnigheid van alle eigen kunstuitdrukking verwachtte, was hem ook een doelmatigGa naar eindnoot60 middel, om aan dat volk een klaarder gevoel van zijne waardigheid in te prenten, een duidelijker besef te geven van zijne eigen inborst, een vertrouwenvoller steunen op eigen middelen aan te leeren. Al die uitslagen wilde hij, ten eerste, verkrijgen bij het publiek door zijn voorbeeld en zijne werken, ten tweede, bij zijne kweekelingenGa naar eindnoot61, in de school, die hem, in 1867, te Antwerpen werd toevertrouwd. Door den invloed van den niet te volprijzen Vlaamschgezinde, Adolf van Soest de Borckenfeldt, chef van het bureau der schoone kunsten te Brussel, en als eene openbare erkenning van de geniale gaven in den Lucifer veropenbaard, werd Peter Benoit dus naar Antwerpen geroepen. Waaraan zoo'n benoeming, die overigens den Belgischen Staat en de stad Antwerpen, meer dan Benoit zelf, eere aandoet; die bovendien de geboorte dagteekent onzer grootsche Vlaamsche muzikale beweging, waaraan zoo'n benoeming, zeggen we, al hangen kan, dat moet eene te weinig bekende genesis hier ophelderen. Van Soest had het plan ontworpen, om, in alle de groote Vlaamsche steden, de gansch onaanzienlijke en onvolledige muziekschooltjes die er kwijndenGa naar eindnoot62 zonder vrucht, door welingelichte Conservatorien te vervangen, met de rijkelijke medehulp van den Staat. Aldus zouden Peter Benoit en de jonge Vlaamsche laureaten van den ‘epischen tijd’, in loonende plaatsen, gelast worden met de muzikale wedergeboorte voor te bereiden van het Vlaamsche volk. | |
[pagina 70]
| |
Dat zulk heerlijk en edel ontwerp niet totaal mislukte, heeft slechts aan een haartje gehangen. De groote kunststad Antwerpen, die slechts een klein muzikaal instrumentistenschooltje had, wilde, aangewakkerd door de toonkundige beweging, die zoo schitterend opkwam, ook in die kunst eene voorname plaats innemen. In 1866, op 10 Juli, liet het College van Burgemeester en Schepenen, daartoe door den Raad gemachtigd, eenen oproep openbaar maken, om eenen bekwamen bestuurder voor zijne te hervormen Muziekschool te bekomen. In September van dit jaar werd de Lucifer van Peter Benoit, met den reeds vermelden triomf, te Brussel uitgevoerd. ‘De hr. schepen D'hane-Steenhuyse’, zegt het stadsverslag, ‘in een zijner gesprekken met minister Alf. Vandenpeereboom, kreeg de belofte dat de Regeering eene jaarlijksche toelage van 4000 fr. zou geven, en haren invloed zou gebruiken om ook eene toelage van de Provincie te bekomen, indien de toondichter van Lucifer tot bestuurder der Muziekschool werd benoemd.’ Hiervan gaf de hr. D'hane-Steenhuyse nogmaals kennis in de gemeenteraadszitting van 13 April 1867. En toen verklaarde Burgemeester Van Put: ‘Dat het hem spijt deed, dat men het College van de onderhandelingen met den hr. Benoit onwetend had gelaten, want hij had kunnen mededeelen, dat de hr. Eykens (componist) het bestuur der school kosteloos had aanvaard, uit liefde voor de kunst. De hr. Burgemeester zou dus liever den hr. Eykens als bestuurder gehad hebben. Maar de Minister hield zich aan zijne voorwaarde, en op 3 Juni 1867 werd Peter Benoit benoemd. Na Antwerpen volgde Brugge, met Waelput, op wien Van Gheluwe volgde, en 't lag in Van Soest's droomen ook de vervlaamsching van het muzikaal onderwijs te Gent en, zoo doenbaarGa naar eindnoot63, gedeeltelijk te Brussel te beproeven. | |
[pagina 71]
| |
Te Gent zou Gevaert worden benoemd, die door den oorlog in 1870 uit Parijs was gedreven; met dat doel zou men ook daar het plaatselijk Conservatorium herinrichten en er eene StaatsinstellingGa naar eindnoot64 van maken, waardig om door den toondichter der Artevelde-cantate bestuurd te worden. Alles was zoo goed als in orde, toen vader Fétis stierf en de plaats van Brussel openviel. Fataal oogenblik. Wie zou nu naar Gent? Wie zou naar Brussel gaan? De toekomst der jonge kunstbeweging was op het spel. De wind des voorspoeds blies niet langer regelmatig voort in het zeil der Vlamingen, helaas! Gevaert verving Fétis te Brussel en de cosmopolitisch israëlitische Waal, Samuel, die tot aan zijnen dood israëlitisch-cosmopolitisch bleef, werd te Gent benoemd, in eene vlaag van beginnende franschgezinde reactie. Dit was als een paal op den weg des vooruitgangs geplant. De gedroomde Vlaamsche eenheid, de samenwerking, waaraan niets zou weerstaan hebben, was gebroken. Peter Benoit stond voortaan alleen in den strijd, met een luitenant te Brugge. Die beiden hebben dan toch de zegepraal bewerkt: maar de held der ‘campagne’ was Benoit. Tegen al de nog heerschende vooroordeelen in, vooral op het muzikaal gebied, richtte de nieuwe bestuurder van Antwerpen zijne gansch herschapen kunstschool radicaal in het Vlaamsch in. Vlaamsch was nu alles: - de taal van 't bestuur, van de briefwisseling; de taal van 't onderwijs, de taal van den omgang tusschen leeraars en leerlingen, de taal der kunsthandboeken, de taal van de geheele kunstbewoording, die te scheppen was en die Benoit voor goed geschapen heeft. Aan dat Vlaamschzijn en Vlaamschspreken hield de Bestuurder kloekGa naar eindnoot65 de hand. Nooit zagen of hoorden we, in de school, | |
[pagina 72]
| |
een leeraar of een leerling hem naderen of aanspreken dan met een zoo eerbiedig als liefhebbend: ‘Mijnheer Bestuurder’, of ‘Heer Bestuurder’, en beter nog, het gesprek, dat volgde, werd altijd in 't mogelijk zuiverste Nederlandsch gevoerd. Dat Vlaamschzijn bleef niet alleen bij taal en woorden. Een Vlaamsche geest doortrokGa naar eindnoot66 en overheerschte alles. Onze oude Volksliederen werden de grondslag van het onderwijs, zoowel bij instrumentisten, als bij componisten en zangers. En 't is dat onderwijs dat, na zijn bewezen deugdelijkheidGa naar eindnoot67, in de Belgische Academie de weerklinkende bekrachtiging kreeg der historische rede van Theodore Radoux. Niet beter kon Benoit gewroken worden op al de afbrekerijen, al de laffe spotternijen, die hij er om, in 's lands Fransche pers en in de wandelingGa naar eindnoot68, had te verduren. En door die school trokken heele geslachten van duizenden en duizenden kinderen en jongelingen heen, die allen dat Vlaamsche regime ondergingen en er hun hart en hunne bekwaamheid naar vormden. Het laatste getal leerlingen dat we, als volgende het Conservatorium, noemen hoorden was van tusschen de twee en de drie duizend! Wie zou er wel ooit, in onze taalbeweging, zooveel Vlamingen gevormd hebben? En bijna allen waren goed geijkt. Evenals in zijn school werkte Benoit ook op de zeden daarbuiten en daarrondom. De groote Vlaamsche schepper vormde en drilde onder zijn hand een leger van Vlaamsche uitvoerders. Eerst met de dappere medehulp der grootendeels Duitsche Sociéte de Musique en voor hare groote uitvoeringen, verwekte hij een machtig orkest, in de Antwerpsche school aangekweekt, en een niet minder machtig gemengd koor, waaraan de beste burgerij der stad deel nam en, in bijna vergodende bewondering voor Benoit, de uitvoering zijner grootste Vlaamsche werken mogelijk maakte. | |
[pagina 73]
| |
Orkest en koren werden nooit anders dan in 't Vlaamsch en met den grootsten tact aangevoerd, die tact was zoo fijn, dat dikwijls Waalsche instrumentisten, met een woord vertaling hier en daar, tevreden gesteld, en franschlievende dametjes, gewoon aan het salonleven ‘à l'instar de Paris’, die Vlaamsche leiding van Benoit heel natuurlijk vonden en zonder de minste gemaakte verwondering verstonden. Daar alweer trokken honderden spelers en zangers onder de handen van den meester voorbij, die zijn Vlaamschen invloed ondergingen en dankbaar zijnen stempel droegen. Men herinnere zich de groote triomfen van Peter Benoit met De Schelde, met De Oorlog, met Le Rijn, Le Rubens-cantate. Wat geestdrift, bij de dames vooral, die juichend, haast gillend... in 't Vlaamsch, den meester onder een regen van hare keursbloemenGa naar eindnoot69 schier begroeven. En in hare Fransche salons, waar Benoit zoo welkom was, wat moeite gaven zij zich al niet, die lieve medewerksters, om den grooten Vlaming bij voorkeur in zijne geliefde taal aan te spreken. Zij vervlaamschsten zich stilaan, zonder het zelven te weten, en in meer dan in een huis hebben wij zelfs de opvoeding der kinderen weten vervlaamschen uit enkele bewondering voor den meester. Antwerpen is de Vlaamsche stad bij uitstek gebleven. Dat is grootendeels te danken aan den invloed van Peter Benoit. Dit treffende en heerlijke voorbeeld geven wij ter overdenking aan de jonge aankomende meesters, die heeten Vlaamsch te zijn en die het werk van Benoit in Antwerpen, in Brugge, in Gent, zelfs in Brussel hebben voort te zetten. Uit enkelen voornaamheidswaan, zijn zij wel eens herbegonnen met aan den ouden sleurGa naar eindnoot70 te offeren, om orkest en koren in ‘Belgisch’ Fransch te leiden, waarin zij zelfs aan betere, gezondere en eerbiedwaardigere overleveringen afbreuk doen. God betere 't, en esthe- | |
[pagina 74]
| |
tisch gesproken, namens Benoit, roepen wij hier ook tot hen: In Vlaanderen Vlaamsch!
* * *
En tochr als het er op aankwam Fransch te spreken, moest Peter Benoit zekerlijk niet gedwongen nederig zijn. 't Was niet uit taalnoodGa naar eindnoot71 dat hij Vlaamschgezind was. Hij was ook geen taaldilettant, geen eenzijdige, noorsche voorvechter in een sprakenstrijd, blindgekeken op zijn beperkt ideaal en het, met uitsluiting, boven alles verheffend. Peter Benoit was een man van zijn tijd en, zelfs met de verfransching in dien tijd, hield hij rekenschap, niet om er in te vervallen, maar om haar te winnen voor zijn droom. Die droom was bij hem reeds een werkelijkheid, waarnaar hij, immer en in alles, zelfs in 't Fransch, streefde, met eene vasthoudendheid, die wellicht nog het schoonste is wat in hem schittert Daarin was hij als een stalen staaf, in fluweelGa naar eindnoot72 gewoeldGa naar eindnoot73, en, al kon dat fluweel soms van Fransch fabrikaat zijn, het ontnam aan de staaf niets van hare sterkte, om te breken en te bouwen. Wij hebben weinig menschen gekend in België, die zoo sierlijk Fransch spraken als Peter Benoit. Hij sprak het ook gaarne, met wat affectatie zelfs, ‘avec un petit accent pincé, à la Parisienne’ zooals geschreven werd in la Gazette. Hij kon zelfs heel kwistig offeren aan het ‘esprit gaulois’, aan de pret der woordspelingen, en, als hij er toe overging, tot groote vreugde van een heel gezelschap ‘du beau monde,’ dan was hij van een virtuositeit, die niet zelden erkende meesterschappen blijgeestigGa naar eindnoot74 dwong om de vlag te strijken. Ook wat harteveroveringen heeft hij aldus al niet gemaakt! En toch, men wist dat men hem genoegen deed met Vlaamsch | |
[pagina 75]
| |
te spreken, en genoegen deed men hem gaarne, aan dien bekoorderGa naar eindnoot75, aan dien tooveraar. Men leerde, of herleerde dan ook de verwaarloosde moedertaal spreken, alleen om hem aangenaam te zijn.... en men geraakte van lieverledeGa naar eindnoot76 in zijne netten vast. In zoo verre heeft le Soir gelijk, als hij, in een der goede rouw-artikels over Benoit, uitroept: ‘Nulle joie n'égalait pour Benoit celle qu'il éprouvait lorsqu'on l'abordait en lui parlant flamand.’ Natuurlijk! als de personen, die dat deden, hem der moeite waard waren, zag hij daarin reeds eene nieuwe verovering voor zijn beginsel schemeren. Dat beginsel, men kent het, dat was: in eigen taal de natuurlijkheid, de oorspronkelijkheid der eigen volksopvatting terugvinden, die dan uit hare diepste wortelen tot den hoogsten bloei van eigenaardigheid opwast. In dat Fransch, dat hij zoo meesterlijk hanteerde, schreef hij zijne beste polemiek-artikelen, onder andere die welke wij, in 1869, uit le Guide musical de Bruxelles in het Gentsche Volksbelang vertaalden, bij welke gelegenheid onze kennis in die broederlijke vriendschap overging, die den dood overleeft. Dat Fransch diende hem niet zelden om zijne tegenstrevers onder den toover te brengen, die uiting van heel zijn persoon. Hoevelen zijn aldus, morrend en tegenstribbelend hem mee-huldigend in zijn triomfstoet meêgerukt! Het Brusselsche blad, dat bij de eerste meesterwerken van Peter Benoit, eens schreef: ‘Benoit a déposé de la musique le long d'un poème flamand,’ is, meenen we, hetzelfde, dat in zijn doodsbericht heeft geschreven: ‘Benoit n'a jamais varié. Il apporte à la défense de ses principes sa belle vaillance, son enthousiasme emporté, sa persévérance outrancière. Les productions, dès lors, s'accumulent, énormes, puissantes, fresques musicales d'une étonnante ampleur descriptive, témoignages éclatants d'une imagination grandiose, d'un sens prodigieusement | |
[pagina 76]
| |
intense des ressources de l'orchestre et de la polyphonie.’ - ‘Nature d'une richesse rubénienne, d'une incomparable puissance.’ - 't Is ook hetzelfde blad dat aan vele Antwerpenaars verwijt, en niet zonder bitterheid, den meester niet zoo goed en gunstig geweest te zijn bij zijn leven, als geestdriftig betoogendGa naar eindnoot77 bij zijne lijkstaatsie. Zulke zegepralen wist Benoit, in zijn Fransch te behalen zonder ooit een duimbreed van zijn beginsel op te offeren. Eigenaardiger nog is dit andere voorbeeld, omdat het minder is bekend. De Waalsche liedjesdichter, Antoine Clesse, had zich, - hij dichterlijke wapensmid, - vermeten de stelsels en strevingen van Benoit aan te vallen in een zestal coupletten met het referein: ‘Mon cher Benoit, vous êtes à côté.’ Het lied hield, zelfs, letterkundig, niet eens recht, en 't was, musicaal, eene onbehendige paraphrase van 't beruchte ‘Flamands, Wallons.’ 't Werd slecht onthaald en bestreden. Clesse beantwoordde en verergerde nog de polemiek in een brief, dien de weinig Vlaamsche Précurseur aldus afscheepte: ‘Belge est notre nom de familie, mais l'art flamand a, depuis des siècles, sa place distincte dans l'histoire; il est resté lui-même, il a conservé son caractère propre et c'est même pour cela qu'il a tant illustré notre pays; il appartient à l'art universel comme manifestation distincte, il ne s'y noie pas. Flamands et Wallons seront toujours unis, ils sont enfants d'une même familie; mais ils conserveront leur génie dans son originalité primitive: la grandeur de la patrie l'exige.’ Dien Précurseur, gelijk men ziet, had Benoit reeds goed leeren spreken over zulk kwesties, maar Peter vond het nog niet raakGa naar eindnoot78 genoeg. Hij trok zijn Parijsche handschoenen aan en antwoordde zelf... in Fransche verzen! Verzen van Benoit! En wel nog Fransche! - Te kostelijk om | |
[pagina 77]
| |
ze niet op te delven,79 zelfs al stak er een medewerker achter 't gordijn. Wat daar gezegd wordt weerspiegelt onzen Vlaming gansch, in vorm en in gedachten. Daarom deelen we zelfs in de ‘reserves’ van le Précurseur niet, en nemen 't stuk hier over, gelijk het Antwerpsche blad het in eigenhandig handschrift en geteekend in handen had, en gelijk het overgenomen werd, met lofspraak, door la Meuse, van Luik: | |
Au chansonnier Antoine ClesseJe t'aime, Antoine Clesse, Hennuyer authentique,
Homme honnête et charmant,
Mais qui ne comprends rien, hélas! à la musique
Du mouvement flamand.
Ta chanson a du prix. De son aile légère,
Ton vers franc et joyeux
Marque en musicien le rhythme qui suggère
Le chant mélodieux.
Trois cordes à ton arc: Art, Lettres, Industrie...
Trois bémols à la clé!
Maître chanteur, poète, armurier, de ta vie
Le bonheur est triplé.
Achève en paix, ami, cette douce existence
Dans un moëlleux confort...
Mais laisse-nous notre art, respecte l'espérance
Qui soutient notre effort.
J'avais lu quelque part: ‘pour aimer la Patrie,
N'ayons qu'un même coeur;
Belges. ayons deux luths, en Flandre, en Wallonie
Pour la chanter en choeur.’
| |
[pagina 78]
| |
Wallon, parle wallon; chante si bon te semble
En français, en montois!
Mais laisse-moi, Flamand, avec qui me ressemble
Chanter en mon patois.
Sois aigle, si tu peux, et traverse l'espace
De ton vol libre et sûr,
Mais le moineau lui-même au soleil a sa place,
Son petit coin d'azur.
‘Belges, ayons deux luths!’ - Et pourtant qu'est-ce à dire,
Et quelle humanité!
Dans ton étau wallon tu veux briser ma lyre! -
C'est de la cruauté!
Mais je ne t'en veux pas, Hennuyer authentique,
Homme honnête et charmant!
HubertiGa naar voetnoot(1) te fera comprendre la musique
Du mouvement flamand.
Peter Benoit.
Aldus tooverde de tooveraar, die Benoit was, zijne tegenstrevers om, zelfs in hun eigen Fransch, dat in zijn handen en in zijn mond een ridderwapen werd voor zijne Vlaamsche zegepraal. Maar gelijk hij tegenstrevers80 had onder de weinig ingelichte Walen, zoo had hij ook degelijke Waalsche vrienden. Onder dezen, geen zoo trouw, zoo grondvast, zoo overtuigd als die brave De Gony, van het Organe de Mons, die ook onze vriend werd, en die Benoit in 't hart van 't Walenland, tegen weer en wind, met | |
[pagina 79]
| |
hand en tand verdedigde en deed beminnen, tot den laatsten levensdag toe. Zoo was de Vlaming Peter Benoit! Julius Sabbe. |
|