Germania. Jaargang 4
(1901-1902)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| ||||||||||||||
[Nummer 1] | ||||||||||||||
Peter Benoit
| ||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||
Van dat geloof maakten nog deel uit de onuitwischbare levens- en plaatsindrukken, en deze wel niet het minst. Het waren de herinneringen uit het ouderlijke huisje, waarvan Benoit zoo hartelijk wist op te halenGa naar eindnoot4 en die bij hem in beelden leefden van eene liefdevolle armoede, van landelijken eenvoud en vreugden, van kinderlijke smartjes en gebeurtenissen, van reeds merkelijk hoogere kunstbetrachtingen, bij moeder en vader, dan men die elders op den buitenGa naar eindnoot5 wel ontmoet. Het waren de herinneringen nog aan het bevallige geboortestadje, aan de lieve, licht heuvelige en rijk bloemige geboortestreek, die hij concreet ‘Vlaanderen’ noemde. - ‘Ik reis naar Vlaanderen!’ Als Peter Benoit, onder een zucht van ontlasting, die woorden uitsprak, dan was het telkensGa naar eindnoot6, met een stralend oog tevens, toen een of ander verlof gekomen was en eene verpozing bracht in zijn leven van strijd, van verbitteringen en teleurstellingenGa naar eindnoot7, tusschen de triomfen in. Dat wilde zeggen: Ik ga naar Harelbeke, om wat nieuwen moed, om verjongd zieleleven, om opbeurendeGa naar eindnoot8, begeesterende herinneringen der kindsheid. En hij trok er heen, alsof een rotsGa naar eindnoot9 van zijn hart was gewenteld. Hij begroef zich daar, voor maanden soms, incognito voor de woelige en ondankbare kunstwereld, in een klein kamertje van het kleine huisje, door zijn kleine, ingoede oude tante bewoond, voor wie en met wie die vrijzinnige reus dan de Kerstdagen, de Paaschdagen, de Pinksterdagen zijner kindsheid, in heel hun decor, herleefde, met een weer kinderlijk geworden hart. Daar bracht ik jaar aan jaar, dagen en weken met hem door, te midden der vele herinneringen van den aangebeden oom, te midden van den ouden en zeer vrijzinnigen boekenschat, - een schat van vaderlandsche letterkunst en geleerdheid, - door dien onvergetelijke verzameld en, tot aan zijnen dood toe, schier | ||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||
ijverzuchtig bewaakt. Die geschiedenis hoorden we en herhoorden we nog en steeds. Hier, in die vruchtbare afgetrokkenheidGa naar eindnoot10, klonken de nieuwsjes van Antwerpsche en franskiljonsche kuiperijenGa naar eindnoot11 nu bijzonder valsch, als we ze, in brieven en telegrammen, te lezen kregen, onder het vale, weifelende licht eener waskaars, het eenige schier, dat hier door den almogenden gast werd geduld. En de dag- en nieuwsbladen konden er geen stoornis nog komen bijbrengen, want die waren genadeloos verbannen voor den heelen tijd der villegiatuur. Een gemis was dit niet, want de banale wereldpolitiek werd dan zeer voordeelig en rijkelijk vergoed door een onuitputtelijk keuvelenGa naar eindnoot12 van den weer gelukkigen meester. Dan werd het, - steeds nieuw, - een verteederend herophalen van herinneringen aan de artistieke moeder, die rollen vervulde op het rederijkerstooneeltje, in stukken van Kotzebue. Ofwel het was alweer een aanschouwelijk te voorschijn roepen van den vertellenden oom, die, bij den haard, in actie schier, de schimmen van Breidel en De Coninc, van ‘Wanne van Navarre’, of van den forestier Liederick en den reus Phinaert, voor die ontvankelijke jonge verbeelding wist te dagenGa naar eindnoot13. En het werd me aldus duidelijk dan, hoe deze laatste, reeds vroeg en mild, gestoffeerd werd met vaderlandsche reuzengestalten voor de kunstopvattingen der toekomst. En wanneer daarvan met geestdriftGa naar eindnoot14 gesproken was, volgde het besluit om 's anderendaags naar Kortrijk te wandelen langs de lommerrijke breede laanGa naar eindnoot15, over het oude slagveld, dat voor ons immer zoo rijk aan heldenvizioenen is geweest. Of 't was een ander voornemen, om namelijk, bij den terugkeer, naar Brugge te gaan en aldaar, bij de Markt, het bedenkelijke herbergje: ‘In Pieter De Coninc’, eens of weer te gaan bezoeken, waar de rhapsoden-oom het tooneel van Breidel plaatste, die den Franschen voetknecht verslaat. | ||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||
En die bezoeken van piëteit werden dan ook in vollen ernst gebracht, als de gelegenheid zich voordeed. En zoo moesten honderden herinneringen gedurig herleefd worden. Dolen in die geliefde streek, ‘In Vlaanderen’, rondom Harelbeke, was dan ook schering en inslag van het verblijfGa naar eindnoot16 aldaar, en waren telkens lonkende levensgedachtenissen, die, als bloemige meisjesoogen, dáárheen riepen, waar een bezoek zou gebracht worden. Het ging er naar Kuurne, langs de kronkelende Leie; naar Deerlijk, door de groene ‘gavers’; naar Beveren, naar Vichte, naar Desselgem, naar Ooigem, door de bloeiende paadjes der geurende bouwlanden, en overal lachte of grimde een stuk leven uit het rijk gevulde verledenGa naar eindnoot17 u tegen. Of het waren verre tochtenGa naar eindnoot18, uren lang, naar de Schelde toe, over Deinze naar Wannegem, Huise, Mullem, Heurne, Eine, Oudenaarde en... verder. En overal was de meester gekend en bekend en bemindGa naar eindnoot19. Wie hem niet kende raadde wie hij was, want zijn naam vulde de streek en ieder had zijn beeld gezien. En hij keuvelde met iedereen, met den geringsten vooral en liefst, in hartelijk Vlaamsch, en iedereen kende levensbijzonderheden van hem, wist nieuwsjes, sprookjes, aardighedetjes te vertellen, die hem behaagden, die voor hem als de geurGa naar eindnoot20, als de ziel dezer streek waren, in welke de wortels van zijn leven lagen en waar ze zich voedenGa naar eindnoot20a bleven. Wat die wortels aan bloemen hebben geteeld, weten we uit De Schelde, uit De Leie, om niet bijna al de werken te noemen van dien grooten natuurdichter. Als we zeggen: Vlaanderen heeft Benoit voortgebracht, dan is die uitdrukking zoo letterlijk en zoo nauw bepaaldGa naar eindnoot21 als het maar wezen kan, en Vlaanderen is hier het Leie- en Scheldeland rondom Harelbeke. Hij is uit dit land gegroeid, gelijk een eik uit den bodem; en, gelijk een eik, bleef hij er in vastgeklampt | ||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||
voedde hij er zich uit, verhief hij er zich boven. Maar den zang en den geur zijner Vlaamsche, milde kroon heeft hij van daar over de wereld gezonden, terwijl hij den geboortegrond tot eere en roem bleef strekken. Zoo moet men het Vlamingschap van Peter Benoit verstaan, zoo zal men hem begrijpen en zijn werk in volle klaarte zien.
* * *
Bij de zichten, bij de geuren, bij de zangen van die geboortestreek, smolt, in zijn onverdeelde liefde, samen de taal van het volk, dat er leeft, en het volk zelf, dat zich in die taal veropenbaart. Hij voelde en zeide dat hij in geen andere taal de waarheid van zijn hart zou hebben kunnen uitstortenGa naar eindnoot22, en al den roem, dien hij, zingend in die taal, zou kunnen veroveren, bestemde hij om de gedroomde grootheid te hermaken van dat volk, van hetwelk hij zich als een synthese gevoelde. De grootheid van zijn klein volk, die achtte hij volkomen nog weer mogelijk, en, gelijk een Courtens, naast vele anderen, haar opnieuw verwezenlijkte in de schilderkunst, een Lambeaux in de beeldhouwkunst, zoo was zijn ideaal haar weer op te bouwen in de muziek. Er sluimerde nog zoo veel in den Vlaming, in den Nederlander, in den Dietscher, dat alleenlijk niet weer opleefde, omdat het onder ijzigen vreemden invloed gedrukt bleef, bij de schilders moesten die latènteGa naar eindnoot23 gaven wel van zelf aan het licht breken, dóór de vreemde ijskorst heen, omdat we van nature een volk van schilders zijn. Maar in de muziek waren wij onze vroegere grootheid vergeten, en archiefsnuisteraars, als Edmond Van der Straeten, waren nu juist bezig, er de adelbrieven weer van op te zoeken en openbaar te maken. Wij leerden nu weer weten, met de bewijzen onder de hand, | ||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||
dat wij, Nederlanders, de leermeesters der nieuwere muziek zijn geweest, vooral in de XVIe eeuw, die haar zag geboren worden; dat Italië, Duitschland, Frankrijk, hunne scholen hebben gekregen van onze
Wij leerden weer weten dat wij de grondvesters waren der nieuwe wetenschap van de toonkunst, gebouwd op het contrapunt, zich aansluitende bij de muziek der Oudheid, die nog voortleeft in de Kerk, en de wegen banend voor het optreden van een Palestrina, een Bach, een Beethoven, die de kunst tot hare hoogste hoogte zouden voeren. En dien Beethoven, het muzikaal genie boven alle andere, de grootste figuur der XIXe eeuw, leerden we nu zelven eerst kennen en opeischen als een Nederlander, een Vlaming. Hij behoorde tot die grootheid van onzen stam, die, in de toonkunst niet alleen de grondslagen zou leggen, maar ook nog haar de kroon zou opzetten. En dat alles ignoreerden we, verwaarloosden we, wilden we niet zien of gelooven. We verspreidden en verspilden liever onze onmiskenbare krachten en gaven aan onvruchtbare navolging, aan vreemde vassaliteit, aan bedrieglijk cosmopolitisme; we aanvaarden en droegen schier met ijdelheid de ‘vreemde kluisters,Ga naar eindnoot24’ ‘als we geboren waren om zelven te gebieden’. De liefde voor zijn volk en voor zijn land heeft er Peter Benoit toe gebracht, die ziekte van zelfmiskenning te heelen, die laffe nederigheid het hoofd te doen beuten,Ga naar eindnoot25 en ons recht daartoe te stavenGa naar eindnoot26 met werken, die getuigen zouden dat er wel eene Vlaamsche toonschool bestaat, dat ze levenskrachtig is, en dat zij hare wettige aanspraken mag doen gelden op het officieele bezit eener staatsschool, waar hare beginsels zullen gelouterd, uitgebreid en bestendigd worden. | ||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||
Met dien droom van grootheid, uit de liefde voor volk en land geboren, trad Benoit in de kunstwereld op. Hij sprak hem reeds uit in het eerste rapport dat hij, als prijs van Rome, uit Duitschland zond; hij heeft er voor gewerkt, geschapen, gestreden, geleden zijn leven lang; en hij stond vóór den dood, als Mozes op den Neboberg, toen hij hem, in beginsel, in wet, verwezenlijkt en gewijd mocht zien, maar nog volop bezig was, eilaas, met hem levenskrachtig uit te voeren. Zóó vatte Peter Benoit zijn Vlamingschap op, en we vreezen niet hem voor een megalomaan te doen doorgaan, als we uit zijn hart hier veropenbaren, dat, het zijn droom was bij dit volk de weergevonden eigen muziek tot eene hoogte te heffen, dat zij met eere hare plaats innemen mocht naast onze andere eigen kunsten, schilderkunst, bouwkunst, beeldhouwkunst, en dat de verrezen Vlamingen, de Nederlanders, op elk gebied eens den naam zouden wettigen, dien Dr. Waagen, op hun schitterend verleden steunendGa naar eindnoot27, hun reeds als schilders had gegeven: de Hellenen te zijn van de nieuwere wereld.
* * *
't Is zijn volk diep beminnen, het zoo hoog in zijn ideaal te plaatsen, en Peter Benoit heeft in dat ideaal geloofd, zijn leven lang, onbaatzuchtigGa naar eindnoot28 en met volkomen zelfverloochening werkende om het te verwezenlijken. Dit was een reuzentaakGa naar eindnoot29 op 't gebied der muziek. Daar was nog alles te doen en, vooraleer de hand met vertrouwen aan het werk te slaan, moest hij zich zelven overtuigen van de mogelijkheid van 't gelukkenGa naar eindnoot30. Steunend op de aangeboren gaven, die hij bewust in zich leven voelde, heeft hij zich, met een echten heldenmoed, aan zijn Vlaanderen gewijd, optredend aan 't hoofd van een handvolletje beginnelingen in de toonkunst, die van hem nog maar | ||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||
weinig afwisten, maar toch ook reeds dachten als hij. We noemen Van Gheluwe, Huberti, Van Hoey, Waelput, Van den Eeden, Demol. Na zijn inzicht aangekondigd te hebben eene Vlaamsche muziek te scheppen en daarmeê beradenGa naar eindnoot31 aan 't werk te zijn gegaan, heeft Peter Benoit de rest verwacht van zijnen wil en zijne vasthoudendheid. Het Vlaamsche volk zong niet meer, dan hetgeen het uit den vreemde, in vreemde taal en vreemd aan eigen aard en inborst, ontving. Zijn begaafdste toondichters en uitvoerders zochten naam, broodwinning en toekomst in Frankrijk, in Duitschland waar ze nauwelijks doorbreken konden en voor het Vaderland, in een kouden maneglans, verloren bleven. Peter Benoit zou zingen in de taal van zijn volk, onder 't volle vruchttelendeGa naar eindnoot32 zonnelicht, op eigen bodem, en hij zou den vreemde dwingen naar die zangen te komen luisteren, en ze, als de eerste uitingen eener ‘Vlaamsche School’ waardeerend over te nemen. ‘Ik zal ze dwingen naar mijn Vlaamsch te komen luisteren!’ was 't zelfvertrouwend woord dat hij, in volle kracht-bewustheid, dikwijls tot zijne vrienden sprak. Wat hij zelf dus persoonlijk leverde, zou hij zoo hoog trachten te verheffen, dat het de vergelijking onderstaanGa naar eindnoot33 kon met de andere kunsten, die in Vlaanderen weer bloeiden en gedurig waardiger werden om met onze oude kunsten gelijk gesteld te worden. En zijn trachten bleef niet ijdel: hij verdiende van degenen zelven, die hem eerst bestreden, de bekrachtiging van den naam, hem door een bevoegden Duitscher gegeven, namelijk ‘den Rubens der Vlaamsche muziek’. Om dien naam waardig te worden, moest hij niet alleen scheppen met genie, maar ook nog in alle vakken der kunst scheppen, die eene volledige volksmuziek samenstellen. En zijn talent was rijk en mild genoeg, om zelfs verder te gaan dan het voorgeschreven doel. We zeiden het reeds: Hij deed beurtelings, zoo | ||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||
al niet te gelijk, het oratorium herleven; hij schiep het kindercratorium; hij vernieuwde de kerkmuziek; hij schonk het licht aan een onbekenden vorm van dramatische muziek, hij omwentelde de koormuziek, de symphonische muziek, in concerto's voor enkele instrumenten, en hij stortte zijn gemoed uit in een peerlenvloedGa naar eindnoot34 van liederen en alleenzangen, die thans zijn volk tot zingen weer overvloedig stof geven en bij dat volk de gave zullen heropwekken en onderhouden om eigenaardig te zingen. En wat hij zong was Vlaamsch, Nederlandsch, Vlaamsch in woorden, in vorm, in geest, uit het hart en uit den mond van zijn volk gegrepen en teruggeschonken aan 's volks hart en verstand. Het oude volkslied, kernvlaamsch in zijne geboorte, werd de toongevende grondslag zijner muzikale vernieuwing. En dat die spruitende, milde bron van het nationalisme wel de goede was, om levensfrischheid in de kunst weer te brengen, dat werd, - hoe heftig ook gewraakt en bestreden door de meesters en profeten van een cosmopolitisch classicisme, - luide bekrachtigd door de jongere Deensche, Skandinavische, Boheemsche, Russische scholen, met Grieg, Svendsen, Niels-Gade Borodine, Glinka, Tchaïkowski, Smetana, Fibig, enz., enz., en, alsof er bovendien, in't vaderland zelf, eene nog meer afdoende erkenning, als doorslag, moest bijkomen, zoo werd, in de Belgische Academie, in die wijkplaatsGa naar eindnoot35 van het geijkte formalisme, Peter Benoit's beginsel, in eene plechtige rede veropenbaard, als echt en goed, - maar zonder den Vlaamschen meester te noemen, - door een overgehaalden Waal, den Luikschen componist Radoux. Dat was de zege voor het nationale beginsel. Maar wat had ze Benoit al niet gekost! Wat had hij al bespotting, verguizingGa naar eindnoot36, miskenning te overwinnen bij de achterhoedeGa naar eindnoot37 der franschgezinde stadgenooten; wat al hassebasserijen, flauwiteiten, hatelijkheden te beant- | ||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||
woorden van wege de Brusselsche en Waalsche gallomanen pers; wat al verlammingen, tegenwerkingen, verdachtmakingen, ondermijningen met zijne stalen veerkrachtGa naar eindnoot38 te bevechten, tot hij eindelijk het chorus der openlijke en verdoken vijandschappen door de almacht van zijn talent had tot zwijgen gebracht. Tegen dat alles trad hij op als schijver, om aan die sluikscheGa naar eindnoot39, vaak oneerlijke polemiek den tijd niet te gunnen eene openbare meening tegen zijn eerlijk en heerlijk werk te verwekken, en het volk zelven, dat hij voor zich wilde winnen, tot een tegenstrever zijner eigen verheffing, van misleiding tot misleiding te doen ontaarden. En schrijver werd hij in den vollen zin van 't woord, ‘un écrivrain de race’, ‘lettré délicat’, zegt La Chronique zelve, ‘car il maniait la plume avec autant de souplesse que la parole, et ce n'est pas peu dire’. Die polemiek was Vlaamsch en Fransch, geschreven en gesproken. Hij trad in de rei der openbare voordrachtgevers vóór het volk, maar steeds om ook daar zijnen droom eener Vlaamsche nationale muziek in een handelend geloof bij alle Vlamingen te doen overgaan. Zijne schriften, waarvan hij zelf de lijst geeft in eene nota der Biographie académique welke wij aan 't slot zullen mededeelen, zijn zoo talrijk, dat zij een lijvig deel zullen vormen in de beloofdeGa naar eindnoot40 uitgave; zoo degelijk in geest, in vormen, dat zij aan de makers van Bloemlezingen modellen van litteratuur aan de hand zullen doen, geteekend met den naam van een alzijdigen toondichter, zuiverste roem van zijn volk en vaderland. Den triomf van zijn ideaal wilde hij aldus in smart en strijd verzekeren. Aan dien triomf wordt thans de algemeene hulde gebracht van vriend en vijand. Er is eene Vlaamsche muziek en een Vlaamsch Conservatorium om haar het voortleven te verzekeren. Benoit heeft de volkomen zege behaald... maar | ||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||
geen fortuin gemaakt! Zijne glorie is er te grooter en te zuiverder door.
* * *
Dat hij reeds in de volle helderheid van eenen verlichten wil den Vlaamschen weg insloeg, blijkt al terstond uit zijn eerste optreden te Brussel, als orchest-bestuurder in den Vlaamschen Schouwburg van Jacob Kats, rond den tijd dat hij voor den prijskamp van Rome studeerde. Daar schreef hij reeds merkwaardige melo's voor de op te voeren drama's. Daar componeerde hij ook een lieve landelijke opera Het dorp in 't gebergte, op een libret van Kats, naar een stuk van zijn geliefden Kotzebue. De helderheid van zijnen wil bleek nog uit de voorkeurGa naar eindnoot41 die hij gaf, als prijs van Rome, - nog in het Fransch bekroond, met de cantate La mort d' Abel, vóór het jaar der rechtvaardigheid en der weerwraak onzer Vlamingen, namelijk 1866, - aan de kunstreis naar Duitschland, boven de gebruikelijke reis naar Italië en naar Frankrijk. En uit Berlijn zond hij reeds naar den Belgischen Staat zijn eerste en treffend verslag,Ga naar eindnoot42 het denkbeeldGa naar eindnoot43 opwerpend om een Conservatorium op nationalen Vlaamschen voet in te richten. Frankrijk zou hij toch bezoeken, als de twee of drie jaren van Staatsbezoldiging voor zijnen prijs om waren en de strijd voor het leven hem opvorderde. Hij bracht er, zegt men, een Fransche opera mede: Le roi des Aulnes, dat hij vruchteloos poogde in een schouwburg van Parijs te doen aannemen. Van die opera, buiten de gekende ouverture, weten we niet veel. Heeft het wel bestaan? Bestaat het nog? Dat is ons onbekend. Het kwam in elk geval, bij onzen wete, nooit vóór het licht. Wat er van weze, het zou toch het eenige Fransche gewrocht zijn van Benoit, met een viertal melodiën, waarvan hier de lijst volgt: | ||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||
Daarbij mag men wellicht, heel toegevend, nog voegen twee cahiers Contes et Ballades voor piano, onder een Franschen titel uitgegeven, maar gansch Vlaamsch van opvatting, als het eenige bewijs dat Peter Benoit ooit gedacht zou hebben ook aan het Fransch te offeren, toen hij wellicht nog bekommerd om den broode was. Die bekommering bracht hem, te Parijs, aan het orchestbestuur van het operetten-theater van Offenbach, dien hij zeer achtte, met wien hij hartelijk makkerdeGa naar eindnoot44 en die hem wederkeerigGa naar eindnoot45 zeer hoog waardeerde. Maar daar, - o tegenstelling! - was de Vlaamsche schepper, de vernieuwer, ook ontwaakt in hem, en in de tooneelkelders van dien flonflon-schouwburg, kreeg hij van de vriendelijkheid van zijn orchest de eerste audities van zijne Tetralogie, die meesterlijke kerkmuziek, waarmede de faam des nationalen toondichters begon. Offenbach betrapte hem eens bij zulke repetitie. Hij schatte die verrassende kunst zeer hoog, maar ried den jongen componist af zijn tijd daaraan langer te verbeuzelenGa naar eindnoot46. Op den weg der flonflon's was bijval en voordeel te vinden. Zoo hoog stond het publiek; het Fransche publiek, wel te verstaan..., en dus ook het Belgische, het Vlaamsche, alsdan. Dat was Offenbach's gevoelen. LeukeGa naar eindnoot47 zonderlingheid van het lotGa naar eindnoot48, het was Peter Benoit, de onvermengde Vlaming, die, als orchestbestuurder, de operette van Offenbach in België en in Holland invoerde, waar hij eerlang, stoutGa naar eindnoot49 en beraden, de vlag van het pure en ernstige nationalisme strijdzuchtig ontrollen zou. | ||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||
In Brussel teruggekomen, reeds diep doordrongen van zijne gedachte eener Vlaamsche omwenteling in de toonkunst, kwam hij onder den invloed van Emmanuël Hiel, die pas de slagboomen van het lange ostracisme der Vlaamsche dichters buiten den prijskamp van Rome, met zijn meesterlijke cantate De Wind, had doen vallen. Hiel werd de dichter van Peter Benoit, wiens sosie hij schier was in de kunst en als persoon. De Lucifer was het eerste voortbrengsel dier bevruchting. En Lucifer bracht verbazingGa naar eindnoot50 en licht! 't ‘Scandaliseerde’ bijna den ouden Fétis, alsof die brave Fransche haan een arendei had uitgebroed. Maar zijn eerlijk hart bekende toch: ‘Dat meesterstuk zal de reis om de wereld maken!’ Hij had er mogen bijvoegen en de herboren Vlaamsche kunst met hem. Maar het andere wonder was nog grooter. Er werden zangers gevonden in 't verfranschte Vlaanderen, om den Lucifer te Brussel uit te voeren. De toovermacht van Benoit stampte ze om zoo te zeggen uit den grond. En de toewijding van die geïmproviseerde medewerkers was bijna fanatiek. Een Waal zong Lucifer, overtuigd, maar met een Waalsch accent: ‘Verstokenne van den ligglance, géploffe in d'êvgenne afgron'.’ Eene dame der hooge Antwerpsche wereld, die met den Vlaamschen kunstenaar Benoit dweepte, zong Het Vuur. De vervlaamschte Valentine Ledelier veropenbaarde zich als de machtige contre-alto, die Benoit's rechter arm in zijne school zou worden. De pensionaatsjuffertjes en dametjes onzer groote burgerij vertrokkenGa naar eindnoot51 met geestdrift hare mondjes naar de taal van ‘'t klein volk.’ De koren van Antwerpen en van Gent trokken naar Brussel en de opvoering van den Lucifer in de hoofdstad en later te Gent, was een dolzinnige triomf. Men ging meê, veroverd, begeesterd en had, in die edele natuur opwelling, alle commande-franschgezindheid vergeten. | ||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||
Toen schreef men 1866. Het jaar, dat daarop volgde, werd, in de Fransche pers van Brussel, ‘het muzikale Sadowa der Vlamingen’ geheeten. Na Van Gheluwe, Van Hoey, Van den Eede, had zich nu Hendrik Waelput, in den prijskamp van Rome, als een nieuwe Vlaamsche meester veropenbaard. Was Benoit als de generaal aangewezen, hij trad nu op met eene keurGa naar eindnoot52 van luitenanten achter zich. De volkomen zege daagde in 't verschietGa naar eindnoot53. En dat alles gebeurde rondom den Lucifer, die licht dragend vooruitging! Dat was de heldentijd, het epos van de wedergeboorte eener eigene muziekkunst in Vlaanderen. En 't publiek was episch meê... en Vlaamsch! Wie vertelt eens anecdotisch, in al zijn bemoedigende en soms ontmoedigende, maar steeds volhardende leukheidGa naar eindnoot54, den heelen toovertocht van Peter Benoit, om het leger van uitvoerders voor den Lucifer, solisten, orchest, koren uit den niet te voorschijn te halen en slagvaardig te maken? Dat alles met zijn vrienden nog eens luidop herdenken, het in gedachte en in woorden herleven, is steeds voor den Meester een balsem geweest tegen al de ontmoedigingen, ondermijningen, verguizingen, tegenwerkingen, die volgden, als het nijdige franskiljonisme, na die verrassing, zich had hervat. Benoit bleef, muurvast, getrouw aan dat vaderlansch begin, zonder ééne zwakheid, zonder ééne kreukGa naar eindnoot55, met de volkomenste opoffering van alle aardsche, stoffelijke belangen, met eene ongeziene zelfverloochening. Al zijne werken zijn Vlaamsch. Hij heeft eene heele Vlaamsche letterkunde aan zich gesloten: op Hiel volgde Van Beers, volgde De Geyter, volgde Gittens, Van Goethem, Van der Ven, Hansen, Klaus Groth, Pol de Mont, wij zelven, en wie weet ik niet al nog. En die letterkunde rees met hem en drong in mond en hart van dat volk, dat ze voorheen minachtte, zooal niet verfoeideGa naar eindnoot56. | ||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||
Niemand heeft voor Taal en Volk zooveel gedaan als Peter Benoit. Hij deed meer: hij wist te voorkomen dat die wedergeboorte zijner taal een bedrieglijk stroovuur zou worden. (Voortzetting volgt.) Julius Sabbe. |
|