Germania. Jaargang 3
(1900-1901)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 636]
| |
bilden und zu bewahren, die der Gegenwart und Zukunft Aufgabe ist. An die stolze Zeit erinnerte der Redner, als Bismarck noch im Amte war, an das Rauschen des Schmerzes bei seinem Rücktritt, an den Triumphzug der Treue in den Sachsenwald, an die Völkerwanderung am 1. April 1895. Nur der deutsche Reichstag fehlte: Das Centrum, der Freisinn, die Sozialdemokratie! 163 Reichstagsmitglieder versagten ihm den Gruss. Aber ihr Neid ist verhallt. Die Nation hatte nicht teil an der Schande. Und wo noch heute die Sektierer widersprechen, so werden sie nicht für echte Deutsche erkannt. Nicht die Geschichte Bismarcks ist zu erzählen, sie ist Gemeingut des deutschen Volkes. Seine Gedanken und Erinnerungen, seine Briefe, seine Reden geben die möglichkeit, die Fundamente seines Wirkens zu erkennen. Er behielt trotz aller Erfolge die Einsicht in die Grenzen seines Könnens. Nimmer hat er ein Hehl daraus gemacht, dass er sein Ziel ohne seinen alten Herrn nicht erreicht hätte. Als unvergleichliches Muster steht Bismarck vor Ihnen, als Held des Wortes, der Arbeit und der That. Mag sein Bild Einzug halten in Ihre Herzen, Ihnen zur Erhebung, dem Vaterlande zu Nutzen, auf dass die Zukunft weiter baue auf dem Grunde, den Bismarck gelegt hat. (Lebh. Beifall.) Das Bismarcklied, vom alten Herrn Kriegsgerichtsrat Kurt Elsner von Grunow zur Feier gedichtet, stieg. Dann trat der Rector mag. D. Harnack auf die Tribüne und dankte den lieben Kommilitonen im Namen der Gäste für die freundliche Begrüssung. Auch die Vertreter der auswärtigen Hochschulen begrüsste er. Mit dem begeistert wiederhallenden Rufe: Die deutsche Studentenschaft lebe wohl! schloss der Rektor.
***
Prähistorische Funde in Westfalen. - Einen wichtigen Mittelpunkt für Altertumsfunde aller Art bilden die grossen Moor- und Heideflächen an der obern Ems. Gerade die Umgegend der Stadt Wiedenbrück (Hauptstadt des gleichnamigen Kreises) ist reich an solchen Fundstellen. Ein grosser Teil der dort gefundenen Gegenstände wird im städtischen Museum aufbewahrt, das heute schon für den Kenner mannigfache wertvolle Objekte enthält. Zu den schon vorhandenen alten Münzen, Geräten, Gl smalereien usw. sind in der letzten Zeit zwei germanische Paumsärge gekommen, die bei Gelegenheit der Anlage des Wasserwerks in einer Strasse der Stadt aufgefunden wurden. Der eine der Särge enthält das Skelett eines Mannes, während der andere das eines Kindes birgt. Neben dem ersteren Sarge fand man zur rechten und linken Seite einen Pferde- bezw. Rindesschädel. Da noch mehrere solcher Baumsärge in den Strassen vorhanden sind, so hat die Provinzialverwaltung 200 Mk. für weitere Ausgrabungen bewilligt. | |
[pagina 637]
| |
Seit 1886 ist die Zahl der Seeschiffe der Hamburg-Amerika-Linie von 26 auf 113, ihr Gesellschaftskapital von 15 auf 80 Millionen, ihre Dividende von 4 auf 10 v. H. gewachsen; die Zahl der beförderten Personen stieg von 48,131 auf 166,539, die beförderten Güter mehrten sich von 486,000 auf 3,196,000 Kubikmeter.
***
De Fabriek van Krupp. - Gedurende de gloriedagen van den eersten keizer werkte in een der voornaamste technische ateliers van Parijs de zeer bekwame werkman Krupp. De verstandige man hield zich in zijne vrije oogenblikken steeds met chemische studiën en proeven bezig en paste deze bij voorkeur op wapenen toe, hetgeen natuurlijk in den tijdgeest lag, wijl God Mars den scepter voerde. Op zekeren dag ontving het huis, waar Krupp werkte, eene gewichtige bestelling; men moest namelijk een wagentje voor den Koning van Rome maken. De eischen waren zoo hoog gesteld, dat men zijn toevlucht tot grootvader Krupp moest nemen, wijl slechts deze germaansche werkman de noodige technische kennis bezat. De flinke man deed zijn best en vervaardigde een zoo volkomen kunststuk, dat hij den Keizer moest voorgesteld worden. Deze betuigde Krupp zijne hooge tevredenheid en gaf hem bovendien eene ferme, klinkende belooning. Krupp bemoedigd door zooveel belangstelling, verzocht den Keizer eerbiedig om een kort bijzonder onderhoud. Dit verleend zijnde, bood hij Napoleon zijne uitvinding, de Zundnadelgeweren aan. De keizer luisterde zonder belang elling. Hij was zeer verstrooid, bezig als zijn geest was met zeer groote plannen, het vraagstuk van den Rijn betreffende. Krupp moest zich ongetroost verwijderen; maar ging steeds moedig voort met zijne studiën, vooral wat de staalgieterij betreft, die toen nog in de eerste ontwikkelingsperiode was. Na 't wisselen der oorlogskansen, vinden wij Krupp in zijn vaderland terug, bezig met zijne uitvindingen zijnen pas herstelden koning aan te bieden. Gelijk de meeste uitvinders moest hij ook weder vergeefs aankloppen, Hij ging echter moedig voort zijne krachten aan zijn klein atelier te wijden, dat hij, dank zij het in Frankrijk verworven vermogen, had kunnen oprichten. Eindelijk zou echter de man der groote gebeurtenissen verschijnen, koning Wilhelm I van Pruisen. Reeds als Prins-Regent schreef hij een streng onderzoek van Krupp's uitvindingen voor. Alles in orde bevonden zijnde door de militaire commissie werd de uitvinder de groote man van den dag en toen de koning keizer werd, begon Krupp de dynastie der kanonkoningen te Essen. | |
[pagina 638]
| |
Wilhelm I had dus opgeraapt wat Napoleon verworpen had, en Duitschland had een wapen gevonden dat het weldra veroorloofde Europa de wet te stellen. Zeer aardig was het dus, beider kleinzonen, eenigen tijd geleden, vereenigd aan denzelfden disch te zien, namelijk toen de tegenwoordige Duitsche keizer, Wilhelm II, de gast van Krupp III was. *** Spelden- en naaldenfabrikatie. - De tegenwoordige fabrikanten hebben het in de kunst van spelden en naalden maken heel wat verder gebracht dan onze voorouders. De vischgraten en beensplinters, waarmee de holenmensch zijn dierenhuiden aaneenspekle of naaide, zijn uit de mode. Wie wat slordig omgaat met spelden of veel naalden breekt, kan tot zijn verontschuldiging aanvoeren, dat zij in de moderne werkplaatsen bijna zonder moeite bij duizenden vervaardigd worden. Om de gewone spelden maar eens te nemen, die wij bij het toilet gebruiken. - Een vakman was zoo vriendelijk, uit te leggen, welk een verbazende verbetering het is, de machine aan elke speld vier slagen op den kop geeft, in plaats van twee, zooals vroeger. Op deze wijze kan men iedere soort van ijzer of messing gebruiken, en worden de spelden steviger, zoodat zij niet zoo licht krombuigen of breken. Op een stalen rad wordt de punt bewerkt met een schuin afgeslepen rand. Deze kleine bijzonderheden hebben een geheele omwenteling in de spelden-fabrikatie teweeggebracht. Dan krijgen wij de haarspelden, waarvan zulke massa's verbruikt worden. Vroeger waren er verschillende machines voor noodig; nu is één enkele voldoende. Zij alleen volbrengt alle bewerkingen: het vormen der bosjes metaaldraad, het afsnijden, het buigen, het polijsten enz. Men ziet de metaaldraad in de machine gaan; zij draait, en al draaiende buigt en snijdt zij het draad, polijst en vernist het... en de speld is klaar. *** Uitvinder van de Omnibus. - De eigenlijke uitvinder van de omnibussen was de beroemde Fransche wiskundige en wijsgeer Blaise Pascal. Hij verkreeg in 1662 van koning Lodewijk XIV vergunning om groote publieke rijtuigen door verschillende deelen van Parijs te laten rijden voor hen die dikwijls groote einden moesten loopen, zieken of zwakken, die geen rijtuig konden betalen. Die rijtuigen verdienden nog echter niet den naam van omnibus, dat is, ‘voor allen’; want er waren in den vergunningsbrief allerlei personen genoemd, die geen gebruik ervan mochten maken: soldaten, bedienden, handwerkslieden, enz. Pascal bleef belangstelling wijden aan de ontwikkeling van het omnibus-ver- | |
[pagina 639]
| |
keer, en hij vermaakte bij zijn dood een niet onaanzienlijke som aan die onderneming. Maar na zijn overlijden kwam de onderneming toch door allerlei redenen in moeielijkheden en in 1678 ging zij teniet, na een zestienjarig bestaan. Eerst in 1812 werd een nieuwe proef met omnibussen genomen te Bordeaux, in 1821 te Nantes en in 1827 te Parijs. Van dien tijd af handhaafden zich de omnibussen die nu werkelijk rijtuigen ‘voor allen’ werden. En al verdrongen de trams die voertuigen in vele steden, te Parijs en te Londen zijn ze noch steeds in eere. *** De behandeling der Hondsdolheid bij de Indiërs. - Het is merkwaardig, hoe dikwijls onze moderne wetenschap kan ter schole gaan bij volksstammen, die proefondervindelijk hun medicamenten hebben gevonden, zonder zeer ver te zoeken. Wij lezen uit een brief van een Fransch zendeling het volgende: Drie maanden geleden kwam ik te Barambai aan en nam mijn verblijf in het huis van een rijken man, dien ik eenigen tijd geleden had gedoopt. Hier gebeurde het, dat zes menschen gebeten werden door een dollen hond, waaronder twee van mijn dragers; allen werden diepe wonden gebeten. Ik beval dadelijk ijzers witgloeiend te maken, om de wonden uit te branden. Maar de inlanders keken mij aan en lachten. ‘Ach, Sahib, dat beteekent niets, wij hebben daartegen een voortreffelijk middel, gij zult het aanstonds zien.’ De hond kwam weder aangeloopen, één der mannen greep een stok en sloeg het dier ter aarde. Een ander opende snel het lichaam, nam de nog trillende lever van het dier er uit, sneed deze in kleine stukken en gaf ze aan de gebetenen, die ze dadelijk inslikten. ‘Zij zijn thans buiten gevaar’, vertelde men mij. Daar ik echter nog ongeloovig was, en het meer hield op mijn heete ijzers, brachten zij mij een man, die aan het dijbeen groote litteekens had. Vijf jaar geleden was hij door een dollen hond gebeten, had toen een stuk van de lever gegeten en geen verdere gevolgen ondervonden. Sedert dien dag zijn vier maanden verloopen, de wonden der gebetene zijn geheeld, en allen zijn volkomen gezond. Wat moet men denken van dit geneesmiddel? En wat zeggen de leerlingen van Pasteur hierover? Zelfs geloofden de inlanders, dat dit middel, een reeds door dolheid aangegrepene kan doen herstellen. Een Britsen geleerde, Fraser genaamd, heeft eenige maanden geleden ontdekt, dat de gal van dier en mensch neutraliseerend op gif werkt. De inlanders in Indië, en ook in Afrika, hebben van deze nieuwe ontdekking van de Europeesche wetenschap reeds lang practisch gebruik gemaakt. |
|