ten in de stralende zon; ze trok naar de breede velden, die in glorieglans uitstraalden 't machtig werk van den boer, gewrocht (hervorgebracht) in geweld van zijn schoften (schulter)!
Bij al dat zonnelicht, bij dat klokgelui en belgeklingel, bij vaandels en wimpels, kruisen en vanen, bij hooge kleur en schitterend goud, bij wierookwalmen en bloemengeur, bij al het grootsche dat in de lucht hing, er in stappende (schreitend) als in een tempel van onafmeetbare wijdte en stralende glorie, trad de groote standaard vooruit! Eerst boog hij zich om buiten te geraken, daarna richtte hij zich hoog op, stekende de vergulde piek naar 't hemelgewelf, latende zegevierend klapperen het breed, geschilderd doek. Zoo trok de eeuwenoude standaard voorop als een onwrikbaar (unerschütterlich) zinnebeeld van blijven bij alles, wat vergaat! Geslachten had hij zien opkomen en verdwijnen (verschwinden); hij was gebleven, sterk, altijd hoog oprijzende, tartende (herausfordernd) de kloekheid (Kraft) zijner twee dragers. Kalm, loodrecht (blei-, senkrecht), dreef hij nu voorop, doorsnijdende de lucht.
Lieden hadden haastig de kerk verlaten, keken toe van weerszijden (von beide Seiten) de baan; vele mannen stonden vóór den Vaderlander, ook Speeltie, allen met ontbloot hoofd. Juist steeg een rukwind op. De omklemmende handen verloren hun kracht en de fiere standaard dreigde pletterend (schmetterend) in 't volk neer te slaan. Speeltie schoot toe, wrong zijn ottervellen muts in zijn zak, en de twee mannen wegduwende, greep hij den standaard vast. Hij alléén droeg hem, stokstijf, als een uitdaging; hij droeg hem hoog, forsch, zonder riem, slechts met één hand, kijkende strak vóór zich, wetende dat hij groot werk deed, wat de sterkste hier niet zou gedaan hebben. Hij schreed voort met stevigen stap; sloeg er windgeweld in het doek, dan liet hij zachtjes den standaard vooroverhellen, richtte hem bedaard (ruhig) weer op, en alles overheerschend ging de gulden piek vooruit, kijkend triomfantelijk over alles, ver in 't rond. Speeltie was hier nu niet meer een gemeene koehouder (Kuhhälter, kleiner Bauer), de man van Wilde-Mie (Marie) maar iemand, die door het overwicht van zijn kracht de overigen achteruitdreef. Er was iets in zijn blik, in zijn houding en gestalte, zeggende dat hij meer was dan die anderen. En van allen omhulde hem 't gevoelen dat hij was ijzersterk! Hij ging daar met iets dat paste met zijn kracht. Hij ging voorop; hij was het die de processie leidde. Hij beet op de tanden om niet te trekbeenen en deed het niet.
Ja, de stoere (kräftige) boeren voelden, dat hij allen zou gebroken hebken; ze stonden verbauwereerd (bestürzt) om zijn reuzenwerk.