Germania. Jaargang 3(1900-1901)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 612] [p. 612] Begoocheling Als ik ontsluit de sombre poort, Waarachter rust mijn schoon verleden En ik met schroom ben ingetreden, Bang dat mijn tred de dierb're stoort, Die de ijz'ge hand van 't droevig Heden Mij ruw ontrukt heeft en vermoord, Toont mij het praalbed van 't geheugen 't Gebalsemd lichaam mijner jeugd, Die éénmaal mij met volle teugen Genieten deed des leven's vreugd. Dan staart ze me aan met dood- groote oogen, Dan lacht mij toe haar rozen-mond En ik, verrukt tot haar gebogen Vergeet mezelf een korten stond, Vergeet me zelf - waan haar in leven, Waan dat de borst nog adem geeft Van haar, wier schim mij steeds omzweeft En toewenkt in mijn rustloos streven. Dan open ik haar weer mijn armen, Kus haar het blanke voorhoofd weer, Maar deins terug ontzet - Erbarmen! Mijn jeugd - helaas - zij is niet meer! Johan Groeneboom Vorige Volgende