Germania. Jaargang 3
(1900-1901)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
Over Weerloosheid
| |
[pagina 291]
| |
Verbond met oogmerk van Bescherminge mag oprichten, 't zij de Keizer zelve, 't zij moogelijk iemand anders van 's Keizers weegen den oorlog aanving.’ Alle twijfel was blijkbaar bij hem weggenomen toen hij predikte en uitlegde ‘das Fünffte, Sechste und Siebend Capitel S. MattheiGa naar voetnoot(1). Hier toont hij een duidelijk begrip te hebben van de dubbele en naar gelang strijdige toepassing die van dit voorschrift kan worden gemaakt. Naar aanleiding van het vers: Ir habt gehört, was da gesagt ist, Auge umb Auge, Zan umb Zan,’ ‘Schir allen Leren, zegt hij, so nicht recht gewust haben zu scheiden die zwey stuck, weltlichen und geistlichen stand, odder Christus und der Welt Reich. Denn wo die zwey unter einander gemenget und nicht rein und fein geteilet werden, da kan nimer kein rechter verstand inn der christenheit bleiben, wie ich offt gesagt und beweiset habe.’ Verder legt hij uit: ‘Wie er (Jesus) nu inn vorigen stucken ire (phariseër) lere und falsche deutung gestrafft und verworffen hat, so nimpt er hie auch für sich das stuck so geschrieben stehet im gesetz Moisi, fur die welche das regiment und oberkeit befolen zufuren, und mit dem schwerd zustraffen, das sie auge umb auge, zan umb zan nemen sollen und mussen...’ Hij wijst uitdrukkelijk op het gevaar beide opvattingen te verwarren; hij was dus tot een inzicht van de eischen gekomen door het tijdelijke gesteld, wat een groote vooruitgang op zijn vroeger kennis beduidde. Dit was al terstond een punt waarop zijn weg wêer samenliep met dien der R. Kerk, dien hij zoo zelfbewust en naar hij meende, voor goed verlaten had. De ontwikkeling van Luther komt dus vrij wel overeen met die van de Christenheid gedurende de eerste eeuwen na Christus en met die van de Hervormde Kerk zelve. Aanvankelijk houdt men beide werelden, geestelijke en wereldlijke, niet genoeg uit- | |
[pagina 292]
| |
een; ja in het geheel niet, omdat men dat niet kon; omdat de godsdienstige ijver liet vasthouden aan de letter en daardoor een van beide werelden verloochend werd. Maar wij zijn als menschen te innig met het stoffelijke verbonden, te zeer aan de eischen van de gemeenschap onderworpen, dan dat dit verloochenen ooit kon volkomen oprecht en van duur zijn. Niet lang of de gemeenschap slorpt ons weer op naar de innerlijke wet van ons wezen, het geheel neemt zijn recht op zijn deelen terug en maakt alle pogingen tot afzondering te schand. ‘Das hatten sie nu auch verkeret, und ein gemenge gemacht, dass sie diesen text der allein der oberkeit gestellet ist, fur sich zogen und so deuteten, das auch ein iglicher fur sich selbs wol mochte räche suchen, und auge umb auge nemen... Diesen unterschied fasse und werck wol, als den grund der Sachen, darnach man auff solche fragen leichtlich kan antworten, das du sehest, wo von Christus redet, und wer die leute sind, den er predigt, nemlich von geistlichem wesen und leben und fur seine Christen, wie sie fur Gott und inn der melt leben und sich halten sollen, das das hertz an Gott hange, und sich des weltlichen regiments noch keiner oberkeit gewalt, straffe, zorn, rache nichts anneme. Wenn man nu fraget ob ein christ auch rechten odder sich wehren sol, etc.. so antwort schlecht (eenvoudig) und sage Nein. Denn ein Christ ist een solche person odder mensch, so mit solchem welt wesen und recht nichts zuschaffen hat. Und ist in solchem reich odder regiment, da nichts anders gehen sol, denn wie wir bitten: Vergib uns unser schuld, wie wir auch vergeben unsern schuldigern. Da sol eitel lieb und dienst untereinander sein, auch gegen die, die uns nicht lieben, sondern feind sein, gewalt und unrecht thun etc... Darumb sagt er den selbigen, das sie dem ubel... das sie auch den andern backen halten sollen, dem der sie schlegt.’ Maar dan de vraag: mag nu de christen een wereldlijk ambt waarnemen?... ‘also das die zwo personen odder zweyerley | |
[pagina 293]
| |
ampt, auff einen menschen geraten, und zugleich ein Christ ein furst, richter, herr, knecht, magd sey?... Da sagen wir ja, denn Gott hat solch weltlich regiment und unterscheid selbs geordnet und eingesetzt, dazu durch sein wort bestetigt und gelobet. Denn on (zonder) das kund dis leben nicht bestehen, und sind alle sampt drin gefasst, ja darinn geboren, ehe wir Christen sind worden, drumb mussen wir auch darin bleiben solang wir auff erden gehen doch nur nach dem eusserlichen leiblichem leben und wesen’. Hoe wij dit wenden of keeren, wij blijven op tegenspraak stuiten. Maak wel onderscheid, roept hij uit, Christus spreekt ‘tot zijn Christenen en van 't geestelijk wezen en leven’ zoodat zij zich niets van de wereldsche zaken aantrekken. We konden nu aannemen dat hier zijn discipelen bedoeld zijn, zooals we dit zelf schreven op bd. 38 en het zich-niet-weren hier van pas zou zijn, als behoorende zij tot het meer beperkte Christendom, het aposteldom, dat later na de overwinning over het heidendom, priesterschap werd, zoodat die met Christus konden verklaren ‘ons rijk is niet van deze wereld’, maar dan volgt Christen in de breedere opvatting, in die van lid der christelijke gemeenschap (ampt hier gebruikt als hoedanigheid) zoodat zij dan wel behooren tot deze wereld, daar anders, d.i. indien er niets dan priesters waren ‘dis leben nicht kund bestehen’. Niet minder onduidelijk klinkt dan ‘doch nur nach dem eusserlichen leiblichem leben und wesen’ dus niet naar het innerlijk geestelijk leven en wezen; dit moet gesloten blijven voor ‘dis leben’ uitsluitend gewijd worden aan het rijk, dat niet is van deze wereld. Maar zal dan bij den Christen niet onvermijdelijk een botsing ontstaan tusschen zijn gevoelens en zijn wereldsche plichten? Hoe nu samengehouden wat zoo uiteenloopend, overeengebracht wat zoo strijdig is, waarvan hij zelf zooeven getuigt dat ‘wo die zwey unter einander gemenget und | |
[pagina 294]
| |
nicht rein und fein geteilet werden, da kan nimer kein rechter verstand inn der Christenheit bleiben?’ Wij gelooven hem gereedelijk wanneer hij verklaart ‘Darumb ist nicht wohl muglich ein Christ mus ja irgend eine weltperson sein, weil er ja zum wenigsten mit leib und gut unter dem Keizer ist. Aber fur seine eigen person, nach dem Christlichen leben, ist er gar allein unter Christo und nicht des Keizers noch einiges menschen...’ Met ‘eigen person’ moet hij bedoelen wat den persoon eigen is, dus het geweten, den inwendigen mensch, want, gaat hij voort ‘auswendig (ist er) unter in (ihn: Keizer) geworffen und verbunden, so fern er in einem stand odder ampt ist, haus und hoff, weib und kind hat, dus als burger, als onderdaan, ein Christen in relatione, nicht ein Cristen’ als zulke. In dit geval dus geen weerloosheid. ‘Darumb were nicht recht, das man hie wolt leren, den andern backen herhalten, und den rock zum mantel wegwerffen. Denn das were eben genaret, wie man saget von einem tollen heiligen der sich selbs lies die leuse fressen und wolt keine todten, umb dieses texts willen...’ Neen, als onderdaan moet ge 't recht van den lande of den keizer raadplegen maar niet Christus... ‘Was were das fur eine torichte mutter, die nicht wolte ir kind fur einem hund oder wolff schutzen und retten und darnach sagen ein christ solt sich nicht weren?’ Maar hoe nu weer begrijpen dat hij het voorbeeld aanhaalt van vele heilige martelaars die onder ongeloovige Keizers in den krijg getogen zijn ‘und getrost umb sich geschlagen und gemordet haben, wie andere das hierin keine unterscheid war, zwisschen Christen und heiden, und dennoch nicht widder diesen text gethan habe.’ Niet dan indien hij den christen deed achterstaan bij den onderdaan. ‘Wo du aber los und ungebunden bist an solch weltlich regiment, so hastu hie ein ander regel als ein andere person.’ | |
[pagina 295]
| |
Maar kan dit nog naar zijn eigen woorden: ‘ein Christ muss ja irgend eine weltperson sein’ en zoo hij christen in den engeren zin, als priester gebruikt, konden die dan ten oorlog gaan? We zien het niet in. Edoch doen wij naar zijn uitnoodiging en ‘komen wir nu mit solchem unterscheid auff den text, und gehen durch alle dise stuck nemlich, das ein Christ sol keinem ubel widderstehen’, widderumb eine weltperson sol allem ubel widderstehen, dan vinden wij nogmaals duidelijk onderscheid gemaakt tusschen christen en weltperson, dus christen in den beperkten zin gebruikt, wat het volgende bevestigt: ‘Es heissen Christus Junger, die er leret, wie sie fur sich selbs leben sollen, ausser dem weltlichem regiment, denn christen sein ist ein ander ding denn ein weltlich ampt odder stand haben und furen...’ Dus het oog houdend op de strijdende christenen, dien ook Christus ‘zuvor sagt, das sie sich solchs versehen sollen in der weit und ergeben zu leiden, sonderlich so es geschieht umb der sachen willen, darumb sie christen sind, das ist von wegen des Evangelii und des geistlichen regiments.’ Dus wel als strijdende christenen, in een tijd van godsdienstige vervolging, ter wille van het geloof. De zaak schijnt dus niet klaar geweest te zijn voor Luther zelf, want hier maakt hij onderscheid tusschen ‘christen en weltperson’ en daar verklaart hij dat het scheiden van beide ‘standen’ niet goed ‘muglich’ is. Echter, meenen wij, ligt de tegenspraak alleen in de woorden. Naar ons wil voorkomen heeft Luther verzuimd wel een onderscheid te maken, niet tusschen christen en wereldlijke, wat in een christelijk geordenden staat niet doenlijk is, maar juist tusschen een tijdperk van godsdienstige wording en een tijdperk van geregelde staatsinrichting, zooals wij dit bz. 41 getracht hebben te doen. Luther stond aanvankelijk en wel juist in zijn hoedanigheid van hervormer heel onder den invloed van die wordende toestanden en gehoorzaamde aan de eischen van den strijd, die desnoods tot | |
[pagina 296]
| |
den marteldood kon leiden. Maar dan wezen hem de rechtsge-leerden op den rechtstoestand en diens vorderingen waar wij evenmin omheen kunnen in de samenleving. Meteen trof hem dan het tweeledige van ons wezen en van onze bestemming, het verschil in de wetten van het aardsche en het hemelsche rijk waartoe wij tegelijk behooren. Hij stond evenwel te dicht onder de strijders om te kunnen overzien en de volle draagkracht te meten van wat hij aanprees en voorschreef. Van daar het naderhand ontruimen van nog meer dan één in den beginne stout ingenomen stelling. Tot een juister inzicht op dit stuk schijnt ons Amesius G.Ga naar voetnoot(1) gekomen te zijn in 't Ve boek: Hinc non dubitatur, quin liceat aliquando occidere invasorem aut aggressorem suum ad se defendendum. - Sed ut hoc sit licitum requiritur 1o ut aggressio sit proprie dicta et violenta. Vis nam sola debet vi repelli, non quae libet injuria: 2o ut defensio vera et propria sit in ipso actu aggressionis, moraliter saltem, si non physice, non autem praeventio, aut insequens vindicatio. Si enim invasio ipsa possit declinari nulla ratio patitur ut huc usque descendatur; 3o ut sub specie defensionis nihil fiat, quod non est necessarium ad ilium finem. Si enim excedat modum aut moderamen inculpatae tutelae, non est proprie defensio, sed invasis opposita invasioni. Naast Amesius noemen wij nog Joh. Heinr. Alsted. Deze geeft ons een soort zedelijk strafrecht (Gass 21 147), dat naast twaalf oorzaken tot een billijken oorlog, drie gevallen van geoorloofde noodweer opsomt. Ook Honorat. Tournely was de scherpe scheiding tusschen rechtsgebied en zedelijkheid niet ontgaan, daar hij zich afvraagt: ‘Indien echter ook vergrijpen, vrij- of onvrijwillig dooden tot den moord toe, als ongeregeldheden (Unregelmässigkeiten= | |
[pagina 297]
| |
zonden?) beschouwd worden, waar dan de Disciplin (de tuchtregeling) ophoudt en waar het strafrecht begint. Maar de grootste onvergankelijke verdienste omtrent dit vraagpunt komt den genialen Grotius toe, zooals Gass hem noemt er aan toevoegendGa naar voetnoot(1): ‘Auf diesem Boden des Erkentnisses ist denn auch erwachsen, der Mann von weitem Blick, der Gegner der Socinianen in der Beurtheilung des Decalogs, der Gründer des Naturrechts. Nach so vielen und so unklaren Mischungen des Ungleichartigen war es eine That, dass er in der natürlichen Anlage unseres Lebens gewisse Fingerzeige nachwies, welche die Vernunft als ein Unveräusserliches und Unverrückbares anzuerkennen hat, die also das Sittliche gleichsam ehe es als solches nachgewiesen ist, schon in Kraft treten lassen. Das andere positive Recht göttlicher Gebote, welches gerade einer solchen Unterlage bedarf zu beseitigen, war nicht seine Absicht, wohl aber hat er die Ethik ihres damals gewöhnlichen theologischen Charakters theilweise beraubt.’ Tegenover Math. V, 38, neemt hij niet uitdrukkelijk stelling, hij houdt zich veeleer op het geschiedkundig standpunt. Hij neemt aan dat in non resistere malo, de mensch bedoeld wordt. Het resistere mag volgens hem niet in het algemeen genomen worden. Nam resistit et qui innocentiam suam verbis testatur, quod fecit Christus et post eum Apostoli. Dan verklaart hij dat Rom. XII, 17 nulli malum pro malo reddentes slaat op ultionem, wraak waaruit hij afleidt dat het non vosmetipsos defendentes is voor ulciscentes, want ‘qui enim se defendit tantum, is non reddit malum pro malo, sed is demum qui se ulciscitur. Van dit standpunt ook merkwaard is bij hem de rijke saamlezing van uitspraken en aanhalingen uit Oude schijvers, zoo gewijde als ongewijde. (Sleidingen) Dr. Haller Von Ziegesar |
|