Germania. Jaargang 2
(1899-1900)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |
[Nummer 6] | |
De nationale Opvoeding.
| |
[pagina 340]
| |
gevoelens worden beseft; welke moeite het ons kost, elkeen van hef hooge belang en de noodzakelijkheid eener nationale opvoeding te overtuigen, terwijl in al de andere landen daar elkeen naar streeft. Indien men niet uit her oog verliest, welken invloed de grooten op de minderen uitoefenen; hoe deze afwezigheid van nationalen trots, deze ophemeling van het vreemde als een bewijs van voornaamheid geldt, terwijl dit vasthouden aan eigen zeden, aan eigen taal als het kenmerk der geringen wordt aanschouwd; indien men weet, dat de spreuk dat alle ontwikkeling van het Vlaamsche Volk moet uitgaan van de ontwikkeling der Vlaamsche spraak, door velen bespot wordt, en daarbij het voorspiegelen van stoffelijke voordeelen eene hoofdrol speelt, zoo zal men beseffen, dat ook al te dikwijls de minderen hunne wezenlijke belangen miskennen, en men ons met hunnen tegenstand dreigt, wanneer wij het onderwijs hunner kinderen willen inrichten, gelijk de wetenschap dit voorschrijft. De tweede moeilijkheid bestaat hierin, dat in onze scholen vaak boekwerken gebruikt worden, die met onze behoeften geene rekening houden. Nemen wij een voorbeeld. Ik heb voor mij Leçons choisies de Littérature française et de Morale par Charles-ANDRÉ. Het boek is wel wat verouderd; doch het wordt tamelijk veel gebruikt. Vroeger althans was het algemeen in gebruik. Het is een lijvig boekdeel van 1147 blz. In het hoofdstuk: Portraits, Caractères, Parallèles historiques et littéraires, lees ik opstellen over: Walstein, Annibal, le Cardinal de Richelieu, Condé, Turenne, Les Grecs, Saint-Paul, Cromwell, Turenne et Condé, le Cardinal de Retz, Mazarin, Bedmar, Corneille et Racine, César, Pompée, Descartes et Newton, le prince d'Orange, Fénélon, le Siècle de Louis XIV, Charles VII et Alexandre, Charlemagne, Guillaume III et Louis XIV, Charles XII et Pierre le Grand, Les Français, Pline le Naturaliste, Phocéen, Socrate et Caton, Plutarque, Frédéric le Grand, Le Peuple Athénien, Homère, Eschyle, Sophocle, Euripide, Alexandre, Platon, Cicéron, | |
[pagina 341]
| |
Tacite, Ovide, Tite-Live, Demosthène, Hérodote, Xénophon, Dante Alighierry, Virgile, Théocrite, Horace, Napoléon, Attila, Les Nations Modernes, Clovis, Sheakespeare, Mirabeau, Rome et Carthage. Ik doe hier slechts uitschijnen, dat wij, met heel veel goeden wil tusschen deze lange reeks groote mannen Karel den Groote en Klovis, tot de onzen kunnen rekenen. Doch beide Frankische koningen zijn niet eens van dit standpunt beschouwd. In het overigens schoon opstel van Chateaubriand over de hedendaagsche volken wordt over de Franschen, de Nederlanders, de Italianen, de Spanjaards, de Duitschers en de Engelschen, niet over de Belgen gesproken. Men heeft beschrijvingen van Indië, Jérusalem, Pompeia, doch geene enkele van België. Men heeft verhalen uit de geschiedenis van Griekenland en Rome, doch niet uit de onze. Eene zaak treft vooral: het is de ophemeling van Lodewijk XIV. Vanwege Fransche schrijvers, voor Fransche leerlingen, mag dit niet verwonderen. Doch wat b.v. gezegd van het volgende bazuingeschal, dat in Belgische klassen wordt aangeheven? | |
Le règne de Louis XIV.‘Un roi plein d'ardeur et d'espérance saisit lui-même ce sceptre, qui, depuis Henri le Grand, n'avait été soutenu que par des favoris et des ministres. Son âme que l'on croyait subjugée par la mollesse et les plaisirs, se déploie, s'affermit et s'éclaire à mesure qu'il a besoin de règner. Il se montre vaillant, laborieux, ami de la justice et de la gloire. Quelque chose de généreux se mêle aux premiers calculs de sa politique. Il envoie des Français défendre la chrétienté contre les Turcs, en Allemagne et dans l'île de Crète; il est protecteur avant d'être conquérant; et lorsque l'ambition l'entraîne à la guerre, ses armes heureuses et rapides paraissent justes à la France éblouie. La pompe des fêtes se mêle aux travaux de la guerre; les jeux du carrousel aux assauts | |
[pagina 342]
| |
de Valenciennes et de Lille. Cette altière noblesse qui fournissait des chefs aux factions, et que Richelieu ne savait dompter que par les échafauds, est séduite par les paroles de Louis et récompensée par les périls qu'il lui accorde à ses côtés. La Flandre est conquise: l'Océan et la Méditerranée sont réunis; de vastes ports sont creusés; une enceinte de forteresses environne la France, les Colonnades du Louvre s'élèvent: les jardins de Versailles se dessinent; l'industrie des Pays-Bas et de la Hollande se voit surpassée par les ateliers nouveaux de la France; une émulation de travail, d'éclat, de grandeur, est partout répandue; un langage sublime et nouveau célèbre toutes ces merveilles et les agrandit pour l'avenir. Les Epitres de Boileau sont datées des conquêtes de Louis XIV; Racine porte sur la scène les faiblesses et l'élégance de la Cour; Molière doit à la puissance du trône la liberté de son génie; La Fontaine luimême s'aperçoit des grandes actions du jeune roi, et devient flatteur pour le louer.’ ‘Voilà le brillant tableau qu'offrent les vingt premières années de ce règne mémorable.’ Villemain.
In een leesboek voor Fransche leerlingen zou ik het stuk voortreffelijk vinden. De toon is volkomen voor jonge gemoederen gepast. Doch, wat gezegd, wanneer dergelijke taal tot jonge Belgen gevoerd wordt? Men vergete niet, dat er spraak is van Lodewijk XIV, den vreemden Vorst, die meer dan wie ook, onheilen aan ons Vaderland heeft teweeggebracht. Hij viel in onze provinciën, zijne legers legden onze hoofdstad in asch, en veroverden steden, die ons te allen tijde hadden toebehoord, en sindsdien van Frankrijk deelmaken. En deze misdaden worden in het opstel opgehemeld. Men moge opmerken, dat het den leeraar vrijstaat de leerlingen tegen zulke zaken te waarschuwen, en hij alle vrijheid heeft de politiek van den grooten Koning te schandvlekken. Dat is waar. Doch, | |
[pagina 343]
| |
ik ken geene slechtere leerwijze, dan vitten. Neen, men moet de leerlingen leeren bewonderen, rechtzinnig bewonderen.Ga naar voetnoot(1) En dan wat zal men doen, wanneer geheel het boek, in denzelfden geest geschreven is, gelijk het onderhavige, en verreweg de meeste, die gebruikt worden om de Fransche letterkunde te leeren? Wat doen, wanneer het karrakter der Franschen als dat van het grootste volk der aarde wordt voorgesteld, als over de roemrijke feiten hunner geschiedenis wordt uitgeweid; als over hun land, hunne zeden, hunne dagelijksche voorvallen gedurig wordt gesproken, en dat op eenen toon, alsof al die roem, al die grootheid ons waarlijk ter harte ging? Wat doen, als onze groote mannen, onze geschiedenis, onze zeden, onze landaard stelselmatig doodgezwegen worden! Denkt men, dat de leeraar van geschiedenis er in zal slagen dien verderfelijken invloed van het vreemde te weren, hoe ijverig hij zijne taak ook ter harte neemt? Neen. Hetgeen den leerling onder zulke verleidelijke kleuren wordt voorgesteld, hetgeen hem in zulke schoone taal wordt voorgehouden, heeft noodzakelijk invloed op zijn ontvankelijk gemoed. Daar zijn verzamelaars van Bloemlezingen, aan wie dit gevaar niet is ontsnapt. Aldus zegt Van Hollebeke, in het voorbericht zijner Chrestomathie, al even Fransch van geest als die van Charles-André. ‘Au point de vue de notre nationalité, plusieurs pages d'écrivains belges pourraient trouver place dans une chrestomathie à côté des chefs-d'oeuvre littéraires de la France, mais ces emprunts faits à notre littérature nationale, seraient mieux justifiés dans un receuil destiné aux classes supérieures.’ Ik zie daar de reden in het geheel niet van in. Want, vooreerst eene zeer kleine minderheid komt slechts tot in de | |
[pagina 344]
| |
hoogste klassen; en overigens men gaat gedurig voort, aan al onze leerlingen dezen Franschen kost op te dienen. Men moet wel weten, dat door dergelijke stukken niet alleen de Fransche taal geleerd wordt. Neen, de Fransche geest maakt zich meester van het jonge geslacht. Het wordt aldus onverschillig, zoo niet vijandelijk jegens vaderlandschen roem, en in allen geval, de gehechtheid aan al datgene wat ons van de andere volkeren onderscheidt, waardoor wij groot zijn en bestaan kunnen, wordt niet ontwikkeld: ja rechtstreeks tegengewerkt. Zeker, de meeste werken der Fransche letterkunde moeten onder het oog onzer leerlingen worden gebracht. Dit gebeurt in alle vreemde landen. Doch, men vergete niet, dat overal het hoofdgewicht op het onderricht der Moedertaal wordt gelegd, dat het nationaal leesboek, in den edelsten zin, een leesboek van nationalism is, en dat aldus de schadelijke invloeden van zijn vreemde mededingers met het beste gevolg kunnen worden tegengewerkt. In Duitschland, in Engeland heeft men bloemlezingen, welke Duitsch of Engelsch zijn, in den vollen zin des woords, en ook wij Vlamingen, bezitten er, die zich in dit opzicht, door de schoonste eigenschappen onderscheiden. Wordt daar een goed gebruik van gemaakt, dan is het gevaar min te duchten, hoewel zaken, die rechtstreeks onzen landaard bestrijden, nooit zouden mogen geduld worden. Doch, kan iemand loochenen, dat er in ons vaderland verscheidene onderwijsgestichten zijn, waar de Fransche Chrestomathie zonder tegenwicht werkt? Met de levendigste vreugde heb ik, met het oog hierop, de verschijning begroet van een werk van den Heer August Smets. Het bevat uitsluitend stukken van Belgisch-Fransche schrijvers. Alle zijn aan het vaderland gewijd. Het is volstrekt noodig, dat de verzamelaars van Fransche leesboeken voor onze Belgische scholen, zoowel Vlaamsche als Fransche, er ruimschoots in putten; zij zullen aldus wezenlijk een nationaal werk verrichten. | |
[pagina 345]
| |
Het leesboek La Littérature française. Extraits et Notices par A. Piters, dat thans het werk van Charles-André op vele plaatsen verdrongen heeft, is, wat den nationalen kant betreft, beter. Het bevat zelfs bijdragen van drie Belgische letterkundigen: André Van Hasselt, Charles De Coster en Camille Lemonnier. Van deze twee laatsten worden medegedeeld: Fragments de la légende d'Uylenspiegel; en Un Combat de Coqs en Anvers, vu de la Tour de Notre-Dame.’ 't Is stellig niet genoeg, om al dien overigen Franschen invloed te keer te gaan. Intusschen zijn wij den heer Piters oprecht dankbaar, daar hij Charles De Coster, den meest Vlaamschen onzer Franschschrijvende letterkundigen, volle recht laat wedervaren. In de schets, aan dezen merkwaardigen man gewijd, verklaart de heer Professor, dat het nog niet lang geleden is dat de meening gold: ‘qu'un littérateur belge n'avait pour réussir d'autre voie que l'imitation: poète ou romancier, il lui fallait... abdiquer son caractère et adopter le genre de quelque voisin du midi.’ Die tijd is voorbij, ‘Les faits ont prouvé qu'on peut rester belge par la pensée et se faire lire en France comme cheznous.’ Om zoover te komen, moesten vele vooroordeelen uit den weg geruimd. Vooral verdienen zij lof ‘qui n'ont pas craint de faire revivre dans leurs productions l'esprit de notre race.’ Aan ‘Anthologie des prosateurs Belges, 1888’ ontleent de Heer Piters de volgende schoone woorden: ‘Nul n'a fait chanter plus fortement l'âme flamande; nul n'a mieux peint sa gaieté; nul aussi ne l'a fait plus fièrement saigner. Car, il y a de tout en ce livre étrange et puissant d'Uylenspiegel; du rire, des larmes, de la folie; il y a surtout l'espérance d'un peuple qui se sent immortel et qui lutte pour son immortalité. Je n'admire pas moins, du reste, la fermeté du penseur que la souplesse de l'artiste. Ce livre a des significations profondes. Il plonge par ses racines dans le présent et le passé de notre race.’ | |
[pagina 346]
| |
‘Il résume toutes les énergies et toutes les tendresses de la patrie flamande. Et vraiment, il est par excellence, pour nous autres Belges, le livre du peuple, écrit par un homme qui a su, à un degré extraordinaire, les fortes sensations du peuple (686).’ Daar is overdrijving in deze woorden: doch zoo hoor ik gaarne tot leerlingen spreken. Wat mij betreft, ik vat mijne meening over Charles De Coster samen met te beweren, dat indien hij, met zijn machtig talent, er niet geheel in geslaagd is een Vlaamsch kunstwerk in de Fransche taal voort te brengen, dit bepaald tot de onmogelijkheden behoort. De volgende woorden uit het voorbericht van het boek van Piters verdienen nog vermeld: ‘Dans un autre ordre d'idées l'enseignement littéraire devant contribuer à développer le goût du beau sous toutes ses formes, il nous a semblé utile de mettre sous les yeux de nos lecteurs quelques-unes des études consacrées par les grands critiques aux productions les plus remarquables des peintres, des sculpteurs et des musiciens. Les notions d'esthétique qu'ils y puiseront les engageront peut-être à intéresser à tout ce qui est du domaine de l'art; peut-être aussi y apprendront-ils le chemin des riches et nombreux musées que notre pays renferme.’ Het doel is zeker prijzenswaardig; ik ben echter wel verplicht te bekennen, dat de middelen, hiertoe aangewend, daar niet toe kunnen leiden. De enkele stukken, die over de schoone kunsten handelen, zijn weinig merkwaardig; het ware wezen der kunst wordt nergens verklaard, en geen enkel opstel is van aard om den leerling naar onze museums te lokken. Ziehier wat een Fransche schrijver, Regnard over Antwerpen zegt: (bl. 118) ‘Anvers est la plus grande ville du Brabant, et à qui on pourrait donner des titres plus superbes, surpasse toutes les autres villes que j'ai vues à l'exception de Naples, Rome et Venise non seulement par la magnificence de ses bâtiments, par la pompe de ses églises et par la largeur | |
[pagina 347]
| |
de ses rues spacieuses, mais aussi par les manières de ses habitants, dont les plus polis tâchent à se conformer à nos manières françaises et par les habits et par la langue qu'ils font gloire de posséder en perfection. Hm, Hm! La cathédrale est fort bien bâtie, et le clocher, ouvrage des Anglais, est d'une délicatesse surprenante, mais qui pourrait peut-être quelque jour lui être funeste. On y voit des peintures admirables et entre autres une “Descente de croix” de Rubens, qui peut passer pour une pièce achevée.’ Moeten dergelijke dingen den kunstzin onzer leerlingen ontwikkelen? Gustaaf Segers |
|