Germania. Jaargang 1
(1898-1899)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDuitschbelgische Beweging.Wat weten de meeste Vlamingen over het deel van hun vaderland, dat men Duitsch-Belgie kan noemen? Niets, of bitter weinig. Al hun kennis bepaalt zich hierbij, dat aan de grenzen van het groothertogdom Luxemburg een dozijn dorpen liggen, waar men Duitsch spreekt. Op vermakelijke wijze is dit gebleken, toen, vóór een jaar, in de Statenkamers het wetsvoorstel Lorand-Simonis werd besproken, dat voor doel had, de Duitsche taal op gelijken voet met de Vlaamsche te stellen. Naar de verschillende opgaven der heeren Volksvertegenwoordigers en Senatoren, gaat het getal Duitsch-Belgen van 10 tot 300 duizend. Een onder hen beweerde zelfs, dat de Duitsch-Belgen geen Duitsch verstaan. Ik moet evenwel bekennen, dat de Duitsch-Belgen zelf voor een deel schuld er aan hebben, dat zij in hun eigen vaderland zoo weinig bekend en tot nu toe bijna niet geteld werden. Zij hebben, tot vóór een jaar, tijdstip waarop zij door een algemeen verzoekschrift, de ambtelijke erkenning hunner moedertaal vraagden, geen in 't oog loopend teeken van leven gegeven. Hunne volledige miskenning van wegen de regeering, de zestigjarige verfransching, hebben zij met welgevallen aangenomen. Die verfransching was reeds zóó ver doorgedrongen, dat, hadden de zaken geen wending genomen, men het tijdstip voorspellen kon, waarop deze 50.000 Duitschers voor den Duitschen stam zouden verloren geweest zijn. Het zooeven genoemd verzoekschrift van de Duitsch-Belgen uitgegaan, heeft bij de Vlamingen kwaad bloed gezet. Ten onrechte meenden zij daarin een opstoken der Walen te zien, rechtstreeks tegen hen gericht. De Vlaamsche Senator, welke het verzoekschrift een zeespringbus noemde, bestemd om het Vlaamsche oorlogschip in de haven te laten in de lucht vliegen, gaf wel op treffende wijze het gevoelen der Vlamingen weer. Dat deze meening in den grond valsch is, zal, hoop ik, uit dit opstel klaar | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 637]
| |||||||||||||||||||||||||
blijken. Van den anderen kant ontstond onder de Duitsch-Belgen, door het verwerpen van hun wetsvoorstel van wege de Vlamingen, een zekere misnoegdheid. Nu men aan beide zijden bedaard is geworden, - een jaar is daarover heengegaan - meen ik, dat het oogenblik gekomen is, om de Vlamingen over Duitsch-België en de daar ontstane Duitsche Beweging - want er bestaat, trots de heeren Coremans en Van der Linden, een Duitsche Beweging - in te lichten. Mijn hoofddoel is, overigens, de menigvuldige vooroordeelen weg te nemen, alle misverstand op te lossen en eene toenadering der stamverwante Duitsch-Belgen en Vlamingen te bewerken. Dat Waalsche afgevaardigden en Senatoren, de Duitsche Beweging tegen de Vlaamsche misbruiken, dit kunnen de Duitsch-Belgen niet beletten en het ligt slechts aan de Vlamingen, om de Walen dit wapen te ontnemen. De Vlamingen moeten in de Duitsche Beweging belang stellen, willen zij niet verraders worden van hun eigen bloed. De Duitsche Beweging ontstond uit dezelfde grieven als de Vlaamsche; zij heeft heelemaal hetzelfde recht op bestaan, kent dezelfde moeilijkheden, voedt dezelfde hoop, streeft naar hetzelfde doel, al kan zij ook, natuurlijk, door degroote minderheid in bevolking, niet in 't bijzonder dezelfde aanspraak maken. Dat de Duitsche Beweging in België ernstig dient opgenomen toont de vóór kort, verschenen eerste uitgave van den in 1892 in Arel door den beroemden Luiker hoogleeraar G. Kurth, gestichten ‘Deutschen Verein, zur Hebung und Pflege der Muttersprache im deutsch-redenden Belgien’Ga naar voetnoot(1). In zijn voorrede haalt de uitgever aan, hoe, toen men in Duitsch-België van het plan hoorde om een Duitschen ‘Verein’ te stichten: ‘Ein allgemeines Schütteln des Kopfes’ het antwoord was en het ondernemen van zoo iets als een waagstuk zonder weerga werd genoemd. ‘Ueber unserm Zweck’, schrijft de uitstekende Duitsch-belgische geleerde, ‘brachen viele den Stab: an das Gelingen glaubte fast Niemand. Die besten Freunde unserer Sache konnten sich des Gedankens nicht erwehren, man kämpfe nur noch für die Ehre, nicht für den Sieg. So tief hatte die Verwelschung in Deutsch-Belgien um sich gegriffen, dass unsere Muttersprache einem unwiderruflichen Verfall, ja einem baldigen Tode anheimgefallen schien.’ Het gevaar, dat de Duitsche taal in België verdwijnen zou, zegt verder de uitgever, is door het optreden van den Duitschen ‘Verein’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 638]
| |||||||||||||||||||||||||
geweken. Nauwelijks is er de ‘Verein’ in geslaagd een paar dozijn uitstekende Duitsch-Belgen samen te brengen, of als een heilige vlam flikkert in hun midden de geest van het Duitsche woord op, vindt weerklank ook buiten zijn engen kring en heeft op meest verschillende gebieden van het gezellige verkeer ingewerkt. De snelle vorderingen van den ‘Verein’ worden ons door den secretaris ervan, den heer vrederechter Jungers, in Arel, medegedeeld. Op aangrijpende wijze, wijdt hij uit over de toestanden die het stichten van een Duitschen ‘Verein’ als noodwendig deden voorkomen, over de in 1892 daarop volgende stichting ervan en over diens werkzaamheden tot op heden. Dit te lezen is voor de Vlamingen van het grootste belang, omdat het hun eigen verleden terug voor oogen stelt. Want de Duitsch-Belgen bevinden zich thans ongeveer in denzelfden toestand als in den beginne de Vlaamsche beweging. Dat mogen de Vlamingen, die al de moeilijkheden welke de Duitschers nu nog te overwinnen hebben, gelukkig te boven kwamen, niet vergeten, maar in de vreugde der zegepraal meer deelnemend neerzien op hunne strijdende en lijdende stambroeders. Is er de Duitsche ‘Verein’ in geslaagd, het Duitsche bewustzijn in de vaderlandsche kringen terug op te wekken, in ambtelijk opzicht heeft hij echter tot nu toe niets bereikt. Nog immer wordt de Duitsche moedertaal van hoogerhand als een asschepoester behandeld, in elke administratie volkomen verwaarloosd en onderdrukt, in de scholen slechts als nederige dienares van het Fransen te nauwernood geduld. Het heele Duitsche gedeelle van België door, in de posterijen, op de spoorwegen, in de belastingen en bij de tolbeambten, heeft de Regeering mannen geplaatst die geen woord Duitsch verstaan; het Duitschbelgische volk is genoodzaakt een taalman te nemen, wil het met een beambte omgaan. Den raad welken de leider der Vlaamsche Beweging, bij het uiteenzetten der Taalwet, de Regeering toeriep: ‘men plaatse ginds toch nooit een beambte die de Duitsche taal niet machtig zij’ is tot nu een doode letter gebleven. Thans, als vroeger, dringt ons de Regeering rechters op die onze volkstaal niet spreken: aan het wegnemen dezer ‘hemeltergende onrechtvaardigheid’ zooals de volksvertegenwoordiger Lorand het zegde, heeft tot nu nog niemand gedacht. Thans, als vroeger, wordt bij het afnemen der examens voor posterijen of spoorwegdienst, de Duitsche taal gansch verwaarloosd; de Duitschbelgische kandidaten hebben slechts tusschen het Vlaamsch, datzij in deschool niet leeren, en het Fransch, dat zij natuurlijk niet zoo goed als de Walen kennen, te kiezen; ik zou hier enkele gevallen van niet slagen kunnen aanhalen, die elk weldenkend man moeten verontwaardigen. Thans, als vroeger, is aan het opleiden onzer Duitsche leeraars niet | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 639]
| |||||||||||||||||||||||||
de minste aandacht gewijd; in Fransche normaalscholen verkrijgen zij hunne pedagogische kennissen; eens in hun ambt, is het meestal aan hun goeddunken overgelaten of zij zich bij hun onderricht van de Duitsche ofwel van de Fransche taal zullen bedienen; de meeste kiezen dan noodzakelijk het Fransch tot voertaal, daar zij deze, uit oorzaak hunner gedwongen opvoeding, beter kennen en zij meestal niet meer bekwaam zijn nog fatsoenlijk Duitsch te spreken. Een degelijke inrichting waar Duitsch onderricht gegeven wordt, komt mij in België dringerder voor dan het inrichten van leergangen aller mooglijke uitheemsche talen, zooals onlangs is geschied. Thans, als vroeger, in een woord, behandelt men het Duitschbelgisch gedeelte des lands alsof het tot de Waalsche streek behoorde. ‘Zulke behandeling’ schrijft terecht in zijn verslag de heer Jungers, ‘gebeurt enkel bij overwonnen volkeren, zooals de Russisch-Polen. Hier in België mogen zulke hatelijke toestanden niet bestaan, daar wij Duitsch-Belgen, geen onderworpen maar als de overige Belgen, gelijke rechten hebbende zonen van hetzelfde vaderland zijn.’ Wat antwoorden de Vlamingen hier op? Kunnen zij tegenover het lot hunner Duitsche broeders, waarvan het opgehangen tafereel niet in het minst overdreven is, onverschillig blijven? ‘tot nu toe’ zegt de schrijver van den ‘Verein’ ‘heeft deze er zich bij bepaald de Duitsch-Belgen die natuurlijk reeds ten deele aangetast waren terug te verduitschen. Tot dit doel worden jaarlijksche algemeene vergaderingen, gezellige samenkomsten en avondvereenigingen ingericht, Duitsche volksboekerijen opgericht en allerlei schriften uitgegeven; te Arel bestaat zelfs een vrije leergang van Duitsche taal.’ Na het verslag van den schrijver volgen in het orgaan van den Duitschen ‘Verein’ twee voordrachten welke schrijver dezes op de algemeene vergaderingen hield. De strekking van beiden, waarvan de eene over de Duitsche taal, de andere over het Duitsche volkslied handelt ligt in de slotwoorden dier voordrachten opgesloten. Daarom zij het mij veroorloofd, deze hier te herhalen: ‘De kennis der Duitsche taal is niet alleen van groot praktisch nut, zij is niet alleen onontbeerlijk voor elk beschaafd man, doch zij omvat ook voor het naar poëzie snakkende gemoed de schatten eener letterkunde, die aan schoonheid, rijkdom en diepte zonder weerga is. Deze taal is ook uwe moedertaal. In haar hebt gij uw eerste woord gestameld, in haar voor het eerst uw God aangebeden, en uwe innigste gedachten drukt gij nog heden in deze taal uit. Want alleen het Duitsch kan uiting geven aan de diepte van het Germaansch gemoed. Daarom hebt uw taal lief als een kostbaar goed; houdt haar hoog en heilig en stemt met mij in met de schoone woorden van den dichter: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 640]
| |||||||||||||||||||||||||
Muttersprache deutschen Klanges,
O wie hängt mein Sinn an Dir;
Des Gebetes und Gesanges
Heil'ge Laute gabst du mir.
Soll't ich deine Fülle missen,
O mich kränkte der Verlust
Wie ein Kind das man gerissen
Von der warmen Mutterbrust.
en: ‘Zuiver en onvervalscht is uit het Volkslied het innerste wezen van het Duitsche volk gesproten. Het is het gemoed van het Duitsche volk zelf, in woorden uitgedrukt. Wat zouden wij dus, die ons voorgenomen hebben het Duitsche bewustzijn in België terug wakker te schudden, beter kunnen doen, dan aan het Volkslied zijn vroegere eereplaats in het Duitsche gezin terug ce geven? Gansch dood is het nog niet bij ons, doch het ligt in een erbarmelijken toestand. Mocht het terug tot aanzien komen! Mocht het ook hier, vele harten troosten, verkwikken; bezielen, opbeuren! Mocht het als een goede engel bij ons blijven, ons helpen Duitschen geest en zeden bewaren!’ Het beduidendste en het meest wetenschappelijk werk des Duitschen ‘Vereins’ is dat van Prof. Kurth ‘Deutsch-Belgien’ getiteld. Buiten eene landsbeschrijving, omvat dit opstel een volledige geschiedenis der Duitsche taal in België. Het zal wel niet van belang ontbloot zijn, een weinig langer hierbij te vertoeven: Naar de volksoptelling van 1890 steeg het aantal Duitsch-Belgen tot 45,960, waarvan 32,546 in de provincie Luxemburg en 13,414 in de provincie Luik woonden. Verder bestaan er 32 Duitschbelgische dorpen, 22 in de provincie Luxemburg en 10 in de provincie Luik. Hieronder laten wij dan ook een juiste tabel volgen, met het getal inwoners in 1890, welke zich sedert verbazend vermenigvuldigd hebben. | |||||||||||||||||||||||||
Provincie LuxemburgKanton Arel
| |||||||||||||||||||||||||
Kanton Feiteler
| |||||||||||||||||||||||||
Kanton Metsig
| |||||||||||||||||||||||||
Kanton Vielsalm
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 641]
| |||||||||||||||||||||||||
Provincie Luik
| |||||||||||||||||||||||||
Kanton Limburg
Duitsch-België is in twee scherp tegen elkaar afstekende gedeelten verdeeld: de Luiker en de Luxemburger-Duitschers. Oorsprong, karakter, gewesispraak dezer groepen zijn niet dezelfde. De Luiker Duitsch-Belgen zijn oorspronkelijk Vlamingen, die, vóór ongeveer een eeuw, door Duitsche geestelijken, uit Aachener gestichten naar deze parochiën gezonden en verduitscht werden. De oude oorkonden dezer dorpen zijn in het Vlaarmsch geschreven. Ook de nog heden gesproken gewestspraak staat dichter bij het Vlaamsch dan bij het Nieuw-Duitsch, zij is overwegend Nederduitsch. Tegenwoordig nochtans, kent geen enkel dezer Duitsch-Belgen nog Vlaamsch. Hoe gemakkelijk in deze streek de overgang van de eene taal tot de andere geschiedt, bewijst het voorval in het niet ver afgelegen Remersdael, waar vóór dertig jaar het Duitsch heerschte en dat nu terug Vlaamsch is geworden, enkel hierdoor, dat de Duitsche pastoor door een Nederlandschen werd opgevolgd. Daaruit nu zullen wel de Vlamingen niet het gevolg trekken, dat deze dorpen dienen vervlaamscht te worden. Even gemakkelijk zou het dan den Duitschers vallen de Vlaamsche dorpen Teuven, Remersdael, St-Martin en St-Peters-Voeren te verduitschen. Het kanton Aubel waarin de meeste dezer Duitschbelgische dorpen liggen, is de eenige streek in België waar drie talen gesproken worden. Aubel zelf, het eenig drietalig dorp in ons land. Naast de zooeven aangehaalde Vlaamsche en Duitsche dorpen, bevinden zich ook in dit kanton drie Waalsche gemeenten: Aubin, Neufchâteau-Julémont en Clermont: een treffend bewijs hoe weinig aandacht men wijdt in ons land, aan administratieve indeelingen uit het oogpunt van taal, hierin hoefde ook eens orde gesteld te worden. De kerk heeft vóór eenige jaren de Duitsche parochiën in de provincie Luik tot een uitsluitend Duitsch dekenschap vereenigd. Het ware zeer te wenschen, dat de staat dit voorbeeld volgde. Het veel aanzienlijker Luxemburger gedeelte is integendeel, tegenover de Luiker Duitschbelgische gemeenten van huis uit Duitsch. Degewestspraak is daar Hoogduitsch, d.i. Middenfrankisch en onderscheidt zich van die uit het Groot-Hertogdom slechts hierdoor, dat zij, door 60 jarige verfransching, meer Fransche bestanddeelen heeft opgenomen. Daar bevindt zich de reiziger in het uiterste Westen van Duitschland, daar staan, trots talrijke politieke wisselvalligheden, Romanen en Germanen sedert 15e eeuw nog onveranderd tegenover elkander. Steeds | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 642]
| |||||||||||||||||||||||||
heeft daar het Ardennenwoud een natuurlijke grensscheiding getrokken tusschen Germanen en Romanen. Het land werd oorspronkelijk door Kelten bewoond, doch in de 5e eeuw door de Germanen veroverd. Reeds in de 10e eeuw was de streek Arel een markgraafschap geworden, dat in 1212 tot het grafelijke huis van Luxemburg overging. Deze verbinding met eenen Duitschen leenstaat, had nochtans een groot nadeel voor de Duitsche taal, want de Luxemburger vorsten stonden volstrekt onder de voogdij van Frankrijk. Reeds in 1136 kwam overigens het graafschap Luxemburg onder Waalsche heerschappij. Heel de dertiende eeuw door en gedurende de eerste helft der veertiende, heerschte overal als taal der ontwikkelden en der oorkonden de Fransche, zoowel in Luxemburg als in Vlaanderen. Een omkeer ten gunste van het Duitsch heeft eerst in de tweede helft van de veertiende eeuw plaats; van 1356 tot 1457 heerscht het Duitsch bijna uitsluitend in het oorkondenwezen. Het is alsof gedurende dit tijdverloop het land zijn Fransch kleed afgeworpen had, ten einde zijn verwantschap met den ouden Germaanschen stam met nadruk te laten blijken. Aan dezen bloei der Duitsche taal werd door de Burgondische regeering nogmaals een einde gesteld. Voor de eerste maal treedt thans in den strijd in de Fransche vorsten tegen de Germaansche ridderschap de overoude tegenstelling tusschen Duitsch en Waalsch op. Kenmerkend is, dat de gekozen spreuk der Duitsche ridders in dezen strijd luidde: ‘Wij zijn Duitschers en willen Duitschers blijven’. De Duitsche partij moest na een hevige worsteling het onderspit delven en het land werd bij Burgondië ingelijfd. Uit het middenbestuur werd het Duitsch opnieuw verdrongen, doch het behield zijn plaats in dorps- en stadsbesturen en in de oorkonden van bijzonderen. De verscheidene regeeringen, welke op de Burgondische volgden, lieten dit gebied der plaatselijke besturen tamelijk onaangeroerd, zoodat de Duitsche taal daar meester bleef. De Belgische regeering was de taak weggelegd ook dit gebied aan de Duitsche taal te ontrukken. Wat zelfs de Spanjaarden haar gelaten hadden, moest door de Belgen haar ontnomen. De omwenteling van 1830 was voor het Duitschdom in België zoo goed als een genadeslag. ‘Men stelle zich dan toestand voor in welken van nu af de Duitsch-Belgen verkeerden. Hun duizendjarige eenheid met hunne Duitsche broeders van over de grenzen, werd plotseling afgebroken en voortaan zouden zij zonder hoop op beterschap aan de verfransching worden prijs gegeven. De vreemde taal vergenoegde zich van nu af niet meer met het overwicht in het middenbestuur en met gelijkstelling in 't burgerlijk leven; zij eischte alles op wat haar mededingster nog overgebleven was. In Arel beleefde van toen af het Duitschdom de slechtste dagen, die hem sedert eeuwen beschoren waren. Men verdrong zijn taal uit het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 643]
| |||||||||||||||||||||||||
stadsbeheer, uit het schriftelijk verkeer, alsook uit de scholen, waar, door den toevoer van talrijke Waalsche elementen het Fransch als voertaal ingvoerd werd; eindelijk uit den mond zelfs van vele geboren Duitsch-Belgen, die door gebrek aan oefening niet enkel de schrijftaal heel en al onmachtig zijn, maar weldra slechts nog met veel moeite hun eigen gewestspraak kunnen spreken’. Een volslagen onderdrukken der Duitsche taal was der Regeering niet mogelijk. Schoon de stad Arel gansch Fransch werd, verloor de landelijke bevolking het Duitsche bewustzijn niet. Door haar aanhoudend prediken in de Duitsche taal, heeft de Katholieke Kerk veel daartoe bijgedragen. De Duitsche landbevolking bevindt zich in een bedroevenden geestestoestand, het is zelfs zoo ver gekomen dat ze in werkelijkheid geen geschreven taal meer kent, zoomin Duitsch als Fransch. De ouderen verstaan gewoonlijk zeer weinig Fransch of in 't geheel geen; de jongeren, die beide talen in de scholen aanleeren, geraken tot geen kennis noch in de eene noch in de andere. Een van beide talen diende de voorkeur te hebben en dat, natuurlijk, de moedertaal. Een tweetalig volk is ondenkbaar, een onnatuurlijke toestand, een psychologische onzin. Het volk moet in de letterkundige atmosfeer ééner taal leven, het moet een moedertaal hebben. Een volkomen gelijkheid tusschen twee talen bij een volk kan overigens op den duur niet bestaan. Een van beide talen zal natuurlijk er naar streven de overhand op de andere te verkrijgen en zal die ook ten slotte bekomen. In Duitsch-België nu was het de Fransche taal welke naar de heerschappij streefde en zonder de tegenwerking des Duitschen ‘Vereins’ hadde zij ook haar doel bereikt. Den Duitsch-Belgen was mettertijd hetzelfde lot beschikt als den Fransch-Vlamingen. De Fransche taal had alles voor zich: den ambtelijken steun der Regeering in alle besturen, het overwicht der drukpers, kortom der Fransche beschaving in België, eindelijk de school waarin de Duitsch-Belgen eene Fransche opleiding genoten. Kon onder zulke omstandigheden de einduitkomst van den strijd uitblijven? En daarbij nog de naäperjj bij het volk, die in alle tijden de lagere klassen op het spoor der hoogere heeft gedreven, het volk, dat zoo licht met een voorliefde voor een uitheemsche taal gaat pronken, zoo bereid is om met de hoogere standen in het versmaden zijner moedertaal te wedijveren! Welk - ik zeg niet alleen, Germaanschgezind - maar zelfs redelijk-denkend mensch, zou na al het aangehaalde, nog onverschillig blijven voor de Duitsche Beweging? Vóóraleer zich de Duitsche ‘Verein’ met het Duitsche volk bezig hield en volksboekerijen stichtte - de geringe geldmiddelen des ‘Vereins’ lieten tot nu slechts toe er twee op-te richten - had dit volk ook geen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 644]
| |||||||||||||||||||||||||
lectuur. Zestig jaar lang heeft het geleefd van alle geestesvoedsel verstoken. Wat vruchtdragend werk ware hier nog te doen, indien de ‘Verein’ de noodige middelen bezat om in elk dorp een boekerij op te richten? Een eerste plaats in beide reeds gestichte boekerijen wordt door den Vlaamschen Conscience ingenomen! Moet dit de Vlamingen niet aangenaam zijn, dat wij o.a. ook er naar streven de Vlaamsche letterkunde bij ons binnen te leiden? Wij bezitten helaas nog geen eigen letterkunde en zijn daarom tot de Vlaamsche gegaan, bijzonder omdat zij door haar volkskarakter met ons doel zoo zeer strookt. En hoe aangenaam zou het niet zijn, konden wij het zóóverre brengen, de nog niet vertaalde Vlaamsche dorpspoëzie door ons volk te laten smaken. Hier is een middel voorhanden opdat Vlamingen en Duitschers zich nauwer zouden aaneensluiten en er ligt een gemeenschappelijk arbeidsveld voor hen open. Ik heb immer betreurd dat de nieuwe Vlaamsche letterkunde zoo weinig in Duitschland bekend is. Over Duitsch-België heen kon de Vlaamsche dichtkunst haar weg naar Duitschland vinden. Welk schoon vooruitzicht hebben hier de Vlamingen? Als middelaars zouden met liefde de Duitsch-Belgen optreden. In de drukpers van ons vaderland is Duitsch-België nog in verhouding goed vertegenwoordigd. Er verschijnen in Duitsch-België drie Duitsche bladen, die ook over de Belgische grens lezers vinden en bovendien veel inteekenaars bezitten onder de overgekomen Duitschers te Brussel, Luik en Verviers. In Aubel verschijnt tweemaal ter week, de reeds 52jarige en 3000 abonnenten tellende: Fliegende Taube; in Limburg, ook tweemaal in de week, het Freie Wort (3200 abonnenten, 14de jaargang); in Arel eindelijk, eens ter week, de Areler Zeitung welke reeds 11 jaar bestaat en 1000 abonnenten heeft. Aan te merken valt, dat de drukpers in het kleine Luiker gedeelte veel belangrijker is dan die van het veel grootere Luxemburg. Over het verslag van het ontstaan des Duitschen ‘Vereins’ zij nog dit gezegd, dat na het opstel van Prof. Kurth over Duitsch-België van denzelfden schrijvei nog een ander komt: Arel oder Arlon? waarin bewezen wordt dat de naam der hoofdplaats van Duitsch-België onder Franschen invloed misvormd werd en dat de éénig historisch wettige de Duitsche Arel is. Dan volgt nog een levensbeschrijving van een ongenoemde over een voornaam Duitschbelgisch geestelijke uit den omwentelingstijd, pastoor Schlim van Arel en ten slotte de standregels van den Duitschen ‘Verein’ en de lijst zijner leden. Men ziet dat de eerste uitgave van den Duitschen ‘Verein’ de verscheidenste belangstelling voldoet. Zij zal, wij willen het hopen, veel daartoe bijdragen, om het vaderlandsch werk der Duitsch-Belgen bekend te maken en te doen liefkrijgen. Het verdient dit in hooge mate. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 645]
| |||||||||||||||||||||||||
Hebben de Vlamingen van de Duitsche beweging iets te vreezen? Ik zou niet weten wat. De Duitsch-Belgen verlangen, in ambtelijk opzicht: I. Kennis der Duitsche taal voor alle beambten van het Duitschbelgische land, een bewijs dezer kennis door staatsexamens. II. Verduitsching van het onderwijs en wel als volgt:
Zijn deze eischen onbillijk? Welk redelijk mensch brengt daar iets tegen in? Bij het bespreken der Vlaamsche taalwet zegde de volksver-tegenwoordiger Vanderlinden: ‘Ik ben bereid te onderzoeken wat van een administratief en rechterlijk standpunt voor de Duitsche bevolking dient gedaan.’ En de senator Descamps-David: ‘Ik vestig de aandacht der Regeering op datgene, wat in de eischen der Duitsch-Belgen rechtvaardig is. Wij zijn met de beste broederlijke gevoelens tegenover de Duitsch-Belgen bezield.’ Welnu, Heeren Volksvertegenwoordigers en Senatoren van Vlaanderen, bewijst ons uw broederlijke verkleefdheid en legt een wetsontwerp neer dat onze billijke wenschen inwilligt. Wij zijn het moede, schoon onwillekeurig, de rol van draadpoppen der Walen te spelen. Uit ganscher harte reiken wij, Duitsch-Belgen, de Vlamingen de broederhand. Van beide kanten moeten wij wat vergeten en vergeven: gij ons, dat menig onzer stamgenooten, die zonder hun toedoen van de wieg af verfranscht werden, u vóór eenige jaren zoo heftig bekampten; wij u, dat gij ons streven tot nu toe zoo miskendet. Sluiten wij ons nauw aaneen tot gezamenlijken arbeid aan de geestelijke en zedenlijke verheffing van ons Germaansch volk, aan het bewaren en bevestigen van Germaanschen zin en Germaansche zeden in ons vaderland. |
|