Germania. Jaargang 1
(1898-1899)– [tijdschrift] Germania– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
[Nummer 2] | |
Onze Beeldhouwkunst.
| |
[pagina 68]
| |
volmaakte. Hij begaf zich op 't eind der XVIIeof in 't begin der XVIIIe eeuw naar Duitschland en arbeidde vooral te Dusseldorff, waar hij, onder andere meer, de borstbeelden van Keizer Jozef I en gemalin vervaardigde, alsmede dat van Frederik I, Koning van Pruisen. Bovendien schiep hij ook het ruiterstandbeeld van Karel VI in 't gewaad van Keurvorst van den Palz, welk bronzen gewrocht in 1711 op de markt te Dusseldorff verrees. Te Brussel in de Zavelkerk vindt men, langs de linkerzijde, een marmeren borstbeeld van Ste-Ursula, en in 't Museum het zonderlinge fonteinbekken, Neptunus en Tetis, dat hij voor de Gilde der vischverkoopers vervaardigde. Zeker zal men van dit werk niet zeggen, dat het een ongeëvenaard meesterstuk is, doch bij al zijne grilligheid, getuigt het voor des kunstenaars vaardigheid, losheid en gemak van opvatting en uitvoering. Hijzelf beschouwde zijne Galathea uit het bad komende, als zijn meesterstuk, en maakte die ook waarschijnlijk voor zijnen hoogen beschermer, later Keizer Karel VI. Een zijner eigenaardigste voortbrengselen bezit de stad Mannheim, namelijk de zestien allegorische figuren, die de fontein op de stadsmarkt versieren. Met Lucas Faidherbe van Mechelen arbeidde hij aan 't grafdenkmaal van den prins van Turn en Taxis en leverde ook aanzienlijke gewrochten voor kerken en kloosters in en omtrent Aken. Niet ver van deze laatste stad, te Ehrenstein, overleed hij in 1730 en werd in de kerk te Kerkenrode begraven, hetgeen wel bewijst, dat zijn naam in hoog aanzien stond.
***
Zijn roem werd overgeërfd en ver overtroffen, en zijne plaats bij Keizer Karel VI overgenomen door Laurens Delvaux, die in 1696 te Gent uit Waalsche ouders geboren werd. Hij ging in de leer bij den Brusselschen beeldhouwer Deodaat Plumier, een kunstenaar, wiens naam toen een goeden klank had, doch wiens roem veel in 't verloop der tijden geleden heeft, ofschoon hij mogelijk wel beter verdiende, zulks schijnt minstens | |
[pagina 69]
| |
te blijken uit de fontein, die de binnenplaats van het Brusselsch stadhuis versiert, en opgericht werd kort na het voltooien van den achtervleugel, nadat de Franschen, onder de Villeroy, in 1695 de stad zoo ombarmhartig en zonder het minste redelijk voorwendsel beschoten, en de gansche Groote Markt, benevens 3800 huizen in assche gelegd hadden. Delvaux hielp zijnen meester bij 't vervaardigen van dit alleszins merkwaardig gewrocht, doch bleef niet lang in zijn Vaderland, waar het een akelig schrale tijd was voor kunstenaars van allen aard. Hij stak weldra over naar het rijke Londen, waar goud en eer voor bekwame kunstenaars te winnen waren. Hier kwam hij al spoedig in aanzien; zulks blijkt uit het feit, dat hij belast werd met het leveren van een marmeren gedenkteeken voor Hugh Chamberlain in West-Minster-Abdij. Omstreeks hetzelfde tijdstip leverde hij tevens de graftombe ter eere van John Sheffield, hertog van Buckingham, diens gemalin en zoon Edmond; zelfs viel hem de eer te beurt een standbeeld van Koning George I voor Guildhall te mogen beitelen. Nu was zijne faam gevestigd en zijne beurs wel met guinees voorzien; de reislust werd vaardig over hem, evenals over zoovelen zijner voorgangers en opvolgers in de Nederlandsche kunstwereld. Hij vertrok in 1727 naar Rome, waar zijne kunst ook spoedig op prijs gesteld werd. Hij maakte er twee standbeelden voor Koning Jan V van Portugaal, alsook de borstbeelden der pauzen Clemens XII en Benedictus XIII. In 1732 behaalde hij den eersten prijs in de beeldhouwkunde in den wedstrijd der Capitolijnsche Academie. Van hem werd gezegd, dat hij zich vooral toelegde op antieke volmaaktheid, hetgeen weer zoo klaar en duidelijk spreekt voor den kunstgeest dier tijden, evenzeer als de keus der onderwerpen van vele zijner evenals van Grupello's gewrochten. Dit belette echter niet, dat Laurens Delvaux een rechtgeaard Nederlandsch kunstenaar was, en als zoodanig kon hij 't dan ook niet lang in Italië harden. Hij keerde naar zijn Vaderland weer met des pauzen aanbeveling bij den Apostolischen | |
[pagina 70]
| |
Nuntius, die bevel kreeg, onzen beeldhouwer met een goed woord onder de bijzondere bescherming van de landvoogdes, Maria-Elisabeth te stellen. Al spoedig werd hij belast met het ontwerpen en uitvoeren van een altaar in de slotkapel te Mariemont, het gelielkoosd verblijf der landvoogdes. Volgens de overlevering moest het een ongemeen fraai werk zijn, dat ongelukkig niet tot ons gekomen is, wijl de Franschen het, als nog zooveel andere meesterstukken, in 1795 vernietigden. Dat zijne Engelsche begunstigers hem nog niet vergeten hadden, blijkt uit het feit, dat de hertog van Bedford hem twee marmeren groepen bestelde, namelijk: Biblis en Caunus en een leeuw, die de voeten eener vrouw likt. Wij bezitten van hem nog den prachtigen kansel in St-Baafskerk te Gent, waarvan de hoofdgroep de overwinning van het Heidendom door 't Geloof verbeeldt. In dezelfde stad, in St-Niklaaskerk, bevindt zich het standbeeld van St-Lieven, geloofsprediker; dit laatste werk maakte hij voor de Jesuieten. Dank aan zijnen titel van hofbeeldhouwer van Keizer Karel VI, bestelde graaf von Cobenzl hem eene marmeren groep: ‘Herakles in de Wieg’ voor 't Keizerlijk hof van Rusland. Het Brusselsch museum bezit van hem een ‘Herakles met den ever,’ levensgroot marmerbeeld aan den voet van de trap. Voor de leuning beeldhouwde hij de twaalf werken van Herakles. Deze merkwaardige gewrochten verdwenen uit het paleis tijdens den inval der Franschen; ze werden waarschijnlijk door die wereldbeschavers gestolen. Zulks is des te beter aan te nemen, daar de Herakles ook reeds weggenomen en ingepakt was, om naar de Ville-Lumière gezonden te worden. Ook het bronzen standbeeld van hertog Karel van Lorreinen werd van zijn voetstuk gerukt en naar Dowaai overgebracht, waar het in 1796 tot kanonnen versmolten werd. Te Brussel vervaardigde hij ook nog het grafmonument van Baron Van der Noot-van Kieseghem, in de kerk der Carmelieten. Dit praalgraaf werd door de familie weergeëischt, toen deze kerk afgebroken werd en men weet niet juist waar 't gebleven | |
[pagina 71]
| |
is. In Ste-Goedelekerk vindt men van hem St-Marten en St-Benedictus tusschen de koorpijlers; in St-Jacob op Caudenberg, St-Joseph en 't kindeke Jesus en in de Warande de beelden Flora en Pomona. Voor St-Albaan, de hoofdkerk van Namen, wrocht hij St-Antonius met het kind Jesus op den arm, en voor de rijke abdij van Floreffe de standbeelden der vier Kerkvaders St-Ambrosius, St-Gregorius, St-Hieronymus en St-Augustinus. Deze vermaarde beelden werden later naar de kerk van St-Albaan te Nijvel overgebracht. Voor Nijvel, de geboortestad zijns vaders, beitelde hij in St-Geertruidenkerk een heerlijken kansel, benevens de standbeelden der apostelen Petrus, Paulus, Andreas en Jacobus, alsmede eene uiterst merkwaardige groep: De bekeering van St-Paulus. Dit laatste kunstwerk werd door de Franschen in hunne dolle woede schandalig verminkt, doch later zoo goed mogelijk hersteld. In St-Janskerk derzelfde stad bevindt zich een prachtig marmeren Lieve-Vrouwenbeeld van onzen kunstenaar. Het zou ons te verre voeren en den geduldigen lezer waarschijnlijk vervelen, moesten we al de gekende werken van dezen beroemden kunstenaar opsommen. Wij mogen echter deze reeds lange lijst niet sluiten, zonder nog melding te maken van de vier allegorische kinderbeelden in het park van Tervueren bij Brussel, en die de vier jaargetijden voorstellen. Vooral de heerlijk schoone miniatuurgroep in marmer, De drie goddelijke deugden, die zich thans in 't Brusselsch Museum bevindt, moet vermeld worden. Dit meesterstuk werd voor de bekende Abdij van Villers in 't Walenkwartier vervaardigd. Na een lang en arbeidzaam leven voor de Kunst, ontsliep Laurens Delvaux in 1778 te Nijvel, de geboortestad zijns vaders. Hij was, ondanks zijn Waalschen oorsprong en zijn klassisism, een Nederlandsch kunstenaar in den vollen zin des woords. Zijn voorbeeld en zijne werken hebben een gezegenden invloed gehad op de later komende kunstgeslachten, zijn hart klopte en gloeide voor al wat edel en schoon is. Zijn naam zal uit de geschiedbladen onzer kunst niet verdwijnen. | |
[pagina 72]
| |
*** De onmiddelijke opvolger en gedeeltelijke tijdgenoot van Laurens Delvaux was de Brusselaar, Gillis Lambrecht Godecharle, in 1750 geboren. Met ongemeenen aanleg en verbazende werkkracht bedeeld, trad hij in 't werkhuis van zijn vermaarden voorganger in de Kunst. Hertog Karel van Lorreinen schonk hem zijne bijzondere bescherming. Weldra vertrok hij naar Parijs, om zich in zijn vak te gaan volmaken, doch bleef er niet lang; hij trok zooals de meesten gedaan hadden, naar Rome en reeds in 1773 behaalde ook hij den eerepalm in de Capitolijnsche Academie. Van Rome toog hij naar Berlijn, waar hij verschillende werken voor Frederik den Groote uitvoerde. In zijne geboortestad teruggekeerd, werd hij belast met de versiering in half verheven beeldwerk, van 't gevelvlak van 't paleis der Staten van Braband, (thans het paleis der wetgevende Kamers). In 1820 moest hij dit reusachtig werk herbeginnen. In 't midden troont de Rechtvaardigheid, links de Standvastigheid, rechts de Godsdienst. De Gerechtigheid beloont de Deugden door de Wijsheid opgeroepen, terwijl de Kracht Dweepzucht en Tweedracht verdrijft. Godecharle maakte bovendien vele bas-reliefs voor 't paleis van Laken en op Napoleons bevel een standbeeld ‘De Zegepraal.’ In de Warande, dichtbij den grooten vijver, staan twee groepen van hem, nl. Kunst en Handel. Voor de kerk van St-Jacob op Caudenberg alhier beitelde hij twee merkwaardige groepen: het Oud en 't Nieuw testament en in de Zavelkerk, het gedenkteeken ter eere van den schilder Lens· Dit laatste werk heeft onzes inziens echter eene vrij twijfelachtige kunstwaarde. Ter versiering van het Park te Wespelaar leverde hij niet minder dan zestig borstbeelden. Ook het Paviljoen te Haarlem, het geliefkoosd verblijf van koning Lodewijk, aan de Hollanders opgedrongen door Napoleon I, bezit eenige fraaie stukken van Godecharle. In 't Brusselsch Museum vindt men van hem de borstbeelden van Bonaparte-Consul, Laur. Delvaux, A. Lens, Phil, van Champagne, Fr. Van der Meulen, Bosschaert en eindelijk zijn | |
[pagina 73]
| |
eigen. Ook bestaat van hem een borstbeeld van Willem I, koning der Nederlanden, tevens dat van Voltaire en de medaillons van Napoleon-keizer en van diens gemalin, Josephine. Hij voerde den titel van beeldhouwer van koning Willem I en verstrekte gedurende lange jaren onderwijs in de beeldhouwkunst aan de Brusselsche academie. Hij overleed in 1835 na eene lange en vruchtdragende loopbaan aan de kunst gewijd; hij wordt met eere vermeld in de rij onzer groote mannen uit de eerste helft dezer eeuw.
***
Nauwelijks had de beroemde Delvaux zijne oogen voor eeuwig gesloten, of er werd te Maastricht in 1784 een knaapje geboren, wiens naam in de kunst met onvergankelijken roem zou omkranst worden; wij bedoelen Mathijs Kessels. Nog jong zijnde, begaf hij zich naar 't werkhuis van Jos. Camberlain te Antwerpen en leerde er de beginselen zijner kunst. Weldra echter vertrok hij naar Rome en had er 't geluk, den vermaarden Deenschen beeldhouwer Thorwaldsen te ontmoeten en onder 't getal zijner leerlingen opgenomen te worden. Hier vervaardigde onze jonge kunstenaar twee allegorische beelden: de Dag en de Nacht, waarmeê hij den prijs-Canova behaalde, en reeds in 1819 viel hem den prijs der Capitolijnsche academie te beurt met een St-Sebastiaan. Voor den hertog van Alva, toen te Rome, maakte hij een Griekschen schijfwerper (discobolos) klein model en 't zelfde beeld in 't groot voor den heer Labouchère van Londen. Voor Willem I, koning der Nederlanden, boetseerde hij een rustenden Mars in 't paleis te Laken, en voor den hertog van Devonshire een anderen schijfwerper, waarvan een verkleind afgietsel in den tuin der Koninkl. Academie te Brussel staat; voor den hertog van Pembroke schiep hij Amor, die zijne pijlen scherpt. Buitendien bestelde men hem eene menigte godsdienstige gewrochten en gedenkteekenen in vele kerken; o.a. St-Michiel in Ste-Goedelekerk; alsook de Zondvloed. | |
[pagina 74]
| |
Jammer genoeg mocht een zoo hoog begaafd kunstenaar zijne loopbaan niet zeer lang rekken; reeds in 1836 kwam eene sleepende ziekte zijne hand verlammen en hem voor eeuwig uit het rijk der levenden rukken. Nog op zijn doodsbed droomde hij van nieuwe scheppingen en wist ook, dat hij nog hooger zou gestegen zijn. Gelukkig werden ons 74 zijner gewrochten behouden, wijl ons staatsbestuur die voor eene levenslange rente uit de hand van Kessels' weduwe aankocht. *** Niet minder vermaard dan zijn leermeester, Kessels, was Simonis, wiens werken tal van openbare plaatsen en gebouwen in ons Vaderland versieren. Hij werd te Luik in 1810 geboren en begaf zich reeds vroeg naar Rome, waar hij het geluk had, in 't werkhuis van zijnen beroemden landgenoot opgenomen te worden, doch keerde later naar zijn Vaderland terug en vestigde zich te Koekelberg bij Brussel. Zijne voornaamste werken zijn: het grafmonument van kanonik Triest in Ste-Goedelekerk, het fraaie ruiterstandbeeld van Godfried van Bouillon, eerste koning van Jerusalem, op 't Koningsplein te Brussel; de versiering van het gevelstuk boven den zuilengang van de Opera op de Muntplaats. Dit half verheven beeldwerk stelt de Kunst met alle bijhorigheden symbolisch voor en is een uiterst merkwaardig gewrocht. Verder beitelde hij nog het standbeeld van den geleerden Simon Stevin te Brugge (1846), het bas-relief, de negen provinciën, voor de Congreszuil, alsmede het zittend beeld der Vrijheid van Drukpers en de twee bronzen leeuwen voor dezelfde zuil. De standbeelden van André Dumont voor de Universiteit te Luik en van koning Leopold I voor de spoorhalle te Bergen zijn ook van hem, benevens het borstbeeld van Kessels in 't Museum en de hardsteenen versieringen: de Schelde, de Maas, de Rijn, de Seine, boven de venster-bogen der Noorderspoorhalle. ***
Om deze reeks te sluiten en vooraleer over te gaan tot | |
[pagina 75]
| |
grondiger studiën over onze levende beeldhouwers, moeten wij nog beknopt handelen over eene der merkwaardigste kunstenaarsfamiliën, die ooit in de Nederlanden geleefd hebben. Wij bedoelen de gebroeders Geefs. Willem, de oudste en meest gekende, werd te Antwerpen geboren in 1805 en leerde met zijn broeder Joseph zijne kunst bij Van Geel te Mechelen, waar ook Rude, de veel genoemde Franschman, onder leiding van Van Buscum studeerde. Willem Geefs opent eigenlijk het nieuwe tijdvak der beeldhouwkunst in de Zuidelijke Nederlanden. Hij was de eerste, die zich in meestal zijne werken wist los te worstelen uit de knellende banden van 't opgedrongen, valsch begrepen klassisism. Daarvoor getuigen zijne tallooze gewrochten, onder andere meer het gedenkteeken van graaf de Merode in Ste-Goedelekerk alhier, alsmede zijn standbeeld van generaal Belliard tegenover de Warande, misschien het schoonste van Brussel, ofschoon het dan ook opgericht werd ter eere van iemand, die zeker de achting der Vlamingen niet verdiende. Minder geslaagd is het gedenkteeken op 't Martelaarsplein, ter herinnering der gesneuvelde strijders van 1830; doch zijne standbeelden van Rubens te Antwerpen en Gretry te Luik verdienen zeker lof. Hij genoot het vertrouwen van Willem I, koning der Nederlanden en maakte in 1836, ook voor hem eene kostbare groep: Genoveva van Braband alsook De Schoonheid door de Liefde ontdekt. Buitendien schiep hij nog een zeer aanzienlijk getal andere standbeelden, bvb.: dat van Theodoor Verhaegen, stichter der Vrije Hoogeschool van Brussel, dat van Leopold I op de Congreszuil, dat van denzelfden vorst in de Statenkamer. Buiten de reeds gemelde gewrochten bewondert men nog van hem de preekstoelen of kansels van St-Pauwels te Luik en in de kerk van Herenthals, zonder nog te spreken van de marmeren groep Paul en Virginie die Windsor-Castle versiert, en de verliefde Leeuw in ons museum, de Stervende Christinne in 't Museum te Brugge; ook eene eindelooze reeks | |
[pagina 76]
| |
bijzonder geslaagde borstbeelden, waaronder wij maar die van den Antwerpschen schilder Gustaaf Wappers en van den Prins-Consort zullen vermelden. Zijn leerling, Leopold Wiener, maakte het verdienstelijk dubbel standbeeld van Jan en Huibrecht van Eyck te Maaseik. Willem Geefs ontsliep te Schaarbeek in 1883 na een ongemeen arbeidzaam leven, met den roem een onzer merkwaardigste beeldhouwers dezer eeuw geweest te zijn. Zijne beroemdste leerlingen zijn Jacques, Felix en Paul Bouré en Jan Stracké, die later naar Noord-Nederland ging. Zijn broeder Joseph, ofschoon veel minder vermaard, muntte uit door zeer ernstige verdiensten. Hij zag het licht te Antwerpen in 1808 en overleed aldaar in 1885. In 1836 behaalde hij den prijs van Rome. Hij laat zeer merkwaardige werken na; als daar zijn, het standbeeld van Andreas Vesalius, of van Wezemaal, op 't Barricaden-plein alhier; het beeld der Vrijheid van Onderwijs aan den voet der Congreszuil; het standbeeld van Gysbrecht Karel, graaf van Hogendorp, achter 't Museum-Boeymans te Rotterdam; dat van Roland de Lassus in 't lokaal der Groote Harmonie te Antwerpen. Onder de gedenkteekenen door hem gebeiteld, zullen we noemen, dat ter eere van Adolf van Nassau te Heiligerlee, dat van Van Hulthem in St-Michiels te Gent, en onder zijne groepen: Job door zijne vrienden bezocht, waarmêe hij den prijs van Rome won; De Visscherswees, in 1841 te Parijs met goud bekroond, alsook De Visscher en de Meermin, naar Goethe's Lorelei (Museum Antwerpen). Gedurende eene lange reeks van jaren onderwees hij met vrucht de beeldhouwkunst ter Academie van Antwerpen. Een andere Geefs, Alexander, in 1829 geboren en in 1866 gestorven, maakte de medaillons van Wiertz en De Brouckere, burgemeester van Brussel, doch legde zich hoofdzakelijk op 't penningsnijden toe. J.M. Brans. |
|