De Geomantie in het Middelnederlands
(1984)–Anoniem Geomantie in het Middelnederlands, De– Auteursrechtelijk beschermdUitgave van deze voorspeltechniek uit het Münchense handschrift (15de E)
2. De Geomantie in de middeleeuwen.Alhoewel de meeste middeleeuwse geomantische auteurs de uitvinding van de punkteerkunst aan de Arabieren toeschrijven en beweren de Arabische werken in het Latijn te vertalen, zijn er zeer weinig Arabische traktaten bekend die ouder zijn dan de Latijnse. Toch lijkt het zeer aannemelijk dat deze voorspeltechniek inderdaad van Arabische oorsprong is. Hij is er wellicht tot grote ontwikkeling | |
[pagina 11]
| |
gekomen door een passage in de Koran die het gebruik van deze methode om vragen over de toekomst op te lossen lijkt toe te latenGa naar voetnoot1.
De oudst bekende Arabische tekst dateert uit de twaalfde of vroege dertiende eeuw. Hij werd geschreven door Abu Abdallah az-Zanati, die in Byzantium bekend was onder de naam Zonatos of Zonatas waar zijn werk in het Grieks werd vertaaldGa naar voetnoot2. Zijn geomantische methode bleef tot op heden in gebruik in Noordafrika en op MadagascarGa naar voetnoot3 en ook in de late middeleeuwen was er nog steeds een werk in omloop dat aan Abdallah toegeschreven werd. Toch lijkt het twijfelachtig of hier wel hetzelfde werk als dat van az-Zanati bedoeld isGa naar voetnoot4.
Talrijke Arabische handschriften bevatten een werk dat in de dertiende eeuw door een zekere Ibn Mahtuf al-Mumaggim zou zijn geschreven, maar dit werk werd, voor zover mij bekend, nog niet aan een grondig onderzoek onderworpenGa naar voetnoot5. Dit lijkt trouwens voor alle Arabische middeleeuwse handschriften het geval te zijn. In alle geval geen enkel ervan werd in het Latijn of een Westeuropese taal vertaald. Dit is wel het geval voor een Arabisch traktaat uit de zestiende eeuw waarin de middeleeuwse traditie werd voortgezetGa naar voetnoot6. | |
[pagina 12]
| |
Alles samengenomen blijft het een feit dat slechts weinig volledige gegevens beschikbaar zijn over de geomantie uit de wereld van de Islam. Vooral blijft het probleem onopgelost van hun verspreiding en van de invloed die ze hebben uitgeoefend op de geomantie voor het middeleeuwse Westeuropa.
Hetzelfde geldt trouwens ook voor de Byzantijnse geomantie die nochtans, te oordelen naar het groot aantal bewaarde handschriften, zeer belangrijk en sterk verspreid moet zijn geweestGa naar voetnoot1. Toch is men van oordeel dat er weinig originele werken bij zijn. Zo is het geomantisch gedicht van de monnik Arsénios (midden 13e eeuw) een parafrase van het Arabisch traktaat van Zanati en is het werk van Nicolas van Otranto uit dezelfde eeuw een bewerking van het nog verder te vermelden Latijns werk van Hugo van SantallaGa naar voetnoot2.
De oudste Latijnse geomantische traktaten dateren uit de twaalfde eeuw en zijn vertalingen uit het Arabisch. Dit is het geval voor de Ars geomancie van de zoëven reeds genoemde Hugo van Santalla en voor het werk Estimaverunt Indi dat door sommigen, aan Gerardus van Cremona wordt toegeschrevenGa naar voetnoot3.
Hugo van Santalla vertaalde verscheidene werken, waaronder vijf die over voorspelkunsten handelen uit het Arabisch. Alhoewel men tot op heden geen duidelijk verband met de beroemde school van vertalers te Toledo heeft kunnen vaststellen, maakt hij er toch blijkbaar deel van uit, daar ook zij zich bezighielden met het vertalen van Arabische werkenGa naar voetnoot4. Zijn Ars geomancie is in negen handschriften | |
[pagina 13]
| |
tot ons gekomen. Het werk begint met een proloog die een dedicatie bevat aan Michel, bisschop van Tarazona (Inc. ‘Rerum opifex Deus ...’) en de redenen opsomt die hem ertoe hebben aangespoord zijn traktaat te schrijven. Hij herinnert er hierbij aan dat God, de Schepper van het universum, aan het hart van de mens een verborgen kennis van alle dingen heeft meegegeven. Het ontstaan van de geomantische wetenschap is te danken aan het feit dat de Ouden er zich rekenschap van gaven dat de astrologie vele mogelijkheden tot vergissing bevat. De geomantie sluit deze kans op vergissing uit, ze is in de eerste plaats op een welbepaald object gericht en haar methoden zijn strikt vastgelegd. Hugo klasseert de geomantische figuren volgens de huizen van de maan en wijst op hun intens verband met de zeven planeten.
Hierna legt Hugo het procédé uit om het geomantisch thema te vormen. Vervolgens handelt hij over de natuur, de betekenissen en de overeenkomsten van elk van de zestien mogelijke figuren waarvan hij de namen als volgt aangeeft: Via, Congregatio, Conjunctio, Constrictus, Auxilium Intus, Auxilium Foris, Comprehensum Intus, Comprehensum Foris, Barbatus, Diminutus (of Transversus), Mundus Facie, Imberis, Candidus, Rubeus, Limen Interius en Limen Exterius. Hij hecht groot belang aan de functie van de rechters (judices) in verband met hun ‘ouders’. Uit de door hem gegeven voorbeelden blijkt dat men alleen de figuur bekijkt die zich in het huis van het object van de vraag bevindt en aan de figuur van de rechter. Bij de interpretatie van het geomantisch thema houdt men alleen rekening met de waarde van de figuren d.w.z. van de rechter en van de ‘ouders’ van het gevraagde en van de huizenGa naar voetnoot1.
Hugo van Santalla werd gedurende de ganse middeleeuwen als een van de grootste autoriteiten op het gebied van de geomantie beschouwd. | |
[pagina 14]
| |
Het traktaat Estimaverunt Indi, dat aldus naar de beginwoorden wordt genoemd, wordt door sommigen als een ander werk van Hugo van Santalla aangezienGa naar voetnoot1, anderen schrijven het toe aan Gerardus van CremonaGa naar voetnoot2, alhoewel men tegenwoordig het auteurschap van deze laatste sterk in twijfel heeft getrokkenGa naar voetnoot3.
De volledige tekst van dat invloedrijk werk is in drie handschriften bewaard gebleven. Opvallend is dat in dit traktaat niet wordt uitgelegd hoe een geomantisch thema wordt opgebouwd. Deze opbouw werd blijkbaar geacht bekend te zijn. Dit traktaat werd in 1277 met name genoemd als een werk waarvan het gebruik veroordeeld werd door Etienne Tempier, aartsbisschop van ParijsGa naar voetnoot4.
Aan Gerardus van Cremona wordt ook een ander, gelijkaardig werk toegeschreven dat begint: Si quis per artem geomanticamGa naar voetnoot5. Dit moet een grote verspreiding, hebben gekend daar de tekst in vele handschriften is overgeleverd. Het bestaat uit twee delen. In het eerste wordt de opbouw van het thema uitgelegd; het tweede bestaat uit voorbeelden van vragen, geklasseerd per huizen in functie van het object van de vraagstelling. Dit tweede deel wordt soms ook alleen aangetroffen in handschriften die dan niet aan Gerardus worden toegeschreven, maar anoniem heten te zijn.
Het is dit tweede deel dat Bartholomeus van Parma aanhaalt als een van de drie voornaamste middeleeuwse traktaten over de geomancie (de andere twee zijn Estimaverunt | |
[pagina 15]
| |
Indi en het ook reeds genoemde werk van Hugo van Santalla). Het werk van Bartholomeus is gekenmerkt door het grote belang dat erin wordt gehecht aan de astrologie waarmee de geomantie hier meer dan in andere traktaten het geval is wordt verstrengeld.
Bartholomeus schreef drie verschillende geomantische traktaten: het eerste, de zg. Summa dateert uit 1288 en hierop gebaseerd zijn ook twee verkorte versies, één die in 1294 voor Jean en Paul, twee van zijn vrienden en leerlingen werd geschreven (het zg. Breviloquium) en een tweede in 1295, de zg. Verba collecta. De Summa is een van de uitvoerigste en duidelijkste werken op het gebied van de geomantie. De Summa is verdeeld in vier boeken en geeft regels en raadgevingen voor de interpretatie van het geomantisch thema, niet minder dan achttien in aantalGa naar voetnoot1.
Een kort werk over deze voorspelkunst begint met de woorden: Desiderantibus verum ac certum judicium dare. In twee handschriften wordt het toegeschreven aan Petrus van Padua. Het is een zeer kort traktaat dat zich veeleer voordoet als een samenvatting dan als een volledig uitgebouwd werk. Het dateert uit de eerste helft van de dertiende eeuw en werd zo goed als letterlijk overgenomen uit de werken over dezelfde materie die aan Bartholomeus, Willem van Moerbeke en Jean de Murs worden toegeschreven. Het lijkt waarschijnlijk dat het werk reeds vroeg als anoniem traktaat verspreiding had gevonden en dat het pas later met de naam van Petrus van Padua werd in verband gebracht. Het kan misschien nog het best worden beschreven als een gids voor de interpretatie van het geomantisch thema, waarbij echter elke aanwijzing over de natuur en de betekenis van de figuren of over het zetten van punten of de vorming van het thema geheel ontbreektGa naar voetnoot2. | |
[pagina 16]
| |
De reeds genoemde Willem van Moerbeke, aartsbisschop van Corinthe, schreef op het einde van de dertiende eeuw een werk over geomantie dat in twaalf handschriften is bewaard gebleven. Samen met het verder nog te vermelden traktaat van Rolandus Scriptoris is dit de best gestructureerde geomantie uit de middeleeuwen die al vlug grote verspreiding kende en reeds vroeg in het Frans en het Italiaans werd vertaaldGa naar voetnoot1.
Onder de andere traktaten die aan een bepaalde auteur worden toegeschreven, vermelden we nog dat van Jean de Murs, Sicut dicit Boetius. Het bevat weinig nieuwe elementen en is ingedeeld in vier boeken: het eerste handelt over de geomantische figuren, het tweede over de vorming van het thema, het derde over de geomantische huizen en het laatste vooral over de specifieke betekenissen van de afzonderlijke figuren.
Het laatste grote en belangrijke traktaat uit de middeleeuwen is dat van Rolandus Scriptoris, een Portugees die echter het grootste gedeelte van zijn leven te Parijs en in Boergondië doorbracht. Hij leefde in de vijftiende eeuw en schreef het Compilatorium sive Aggregatorium totius artis geomancie. Dit werk is in drie handschriften bewaard gebleven en is verdeeld in twee delen die een grote kennis van de punkteerkunst veronderstellen. In het eerste deel verdedigt de auteur het gebruik van de prognostische wetenschappen. In het tweede, praktisch georiënteerde deel geeft hij de overeenkomsten aan tussen de geomantische figuren en de planeten en verklaart de betekenissen van de eerste twaalf geomantische huizen. De meeste gegevens blijkt Rolandus ontleend te hebben aan allerlei andere werken. Toch is hij de enige van de middeleeuwse auteurs op dit gespecialiseerd terrein die de wetenschap tot zulk een systematisch en samenhangend geheel heeft opgebouwd. Het | |
[pagina 17]
| |
resultaat is echter wel dat de geomantie bij hem ook tot de grootste ingewikkeldheid is uitgegroeid en de sterkste moeilijkheidsgraad heeft bereikt.
Dit is trouwens een tendens die, naarmate de middeleeuwen vorderen, overal merkbaar wordt: bij de onderscheiden auteurs wordt het werk waarop ze steunen gecompliceerder, hoe langer hoe meer worden geomantie en astrologie met elkaar in verband gebracht en vergroten de tussen beide: ontdekte correspondenties.
Naast de grote geomantische werken die we hierboven even vluchtig op een rijtje hebben gezet, zijn er natuurlijk nog andere die minder invloed hebben uitgeoefendGa naar voetnoot1.
Zo zijn er twee verschillende traktaten die beide aan Plato van Tivoli worden toegeschreven, er is een korte liber geomantiae van Michael ScotusGa naar voetnoot2 een werk van Salio van Padua en een zeer kort traktaat dat aan Hermes wordt toegeschreven. Nog andere werken zijn bekend. Zo is er dat van Alkindi, de compilatie uit 1391 die voor de Engelse koning Richard II werd aangelegd, de geomantie van Martinus Hispanus, het geomantisch traktaat van Abdallah, waarop we hierna nog terugkomen, een anonieme compilatie die naar de beginwoorden Quoniam quamplures predecessores genoemd wordt, de Tabulae Humfridi ducis Glaucestri dat voor Humphrey, hertog van Gloucester werd geschreven, het traktaat Methodus universalis Archani, de Geomancia indeana en vele andere die veelal in handschriften uit de late middeleeuwen of de zestiende eeuw bewaard zijn gebleven. Vermelden we ten slotte nog dat de eerste te Lyon gedrukte geomantie geschreven werd door Henricus Cornelius Agrippa. |
|