De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 568]
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| ||||||||||||||||||||||
InleidingDe personagesHoofdpersoon | ||||||||||||||||||||||
De vorm en het rijm
De grenzen tussen B en C, D en E liggen in een claus.
Edijnghe bestaat geheel uit tweespraken. De korte scène met Wet is te beschouwen als een figuere waarin Mensche meespeelt.
A, B en E beginnen met lange stukken gekruist rijm; 282-289 lied (abab bcbc). Verder markeert het rijm emotionele gedeelten door een afwijkende vorm. Mensche gaat van gepaard naar gekruist rijm over, als hij zijn zelfvoldaanheid uit (56-62). Zijn verontrusting (83-94) wordt geaccentueerd door gekruist rijm met ketenrijm. De plechtige inleiding tot het lied (278-281) wijkt af door gepaard rijm in een omgeving van gekruist. Aan het eind is de schrijver niet consequent, want het bewogen slot (482-492) heeft geen eigen vorm. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| ||||||||||||||||||||||
Overzicht van de inhoudSpel A (1-64) Mensche en Vernuftheyt
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| ||||||||||||||||||||||
wet staat
het evangelie, dat genade toezegt aan allen die geloven en door het
geloof bevrijdt van duivel, vlees, zonde en wet. Mensche is onder de
indruk, maar heeft nog wel een paar vragen.
| ||||||||||||||||||||||
De godsdienstige opvattingDit is het indringendste en wat de overtuiging van de schrijver betreft, het duidelijkste van de negentien spelen. Een konsekwent betoog brengt de op eigen verdienste vertrouwende hoofdpersoon tot besef van zijn volkomen doemwaardigheid (160) en leidt vervolgens tot het inzicht, dat alleen het evangelie redden kan, op voorwaarde van geloof (343). Dit geeft vertrouwen op Gods genade (376) en God zal de zondaar zijn genade waardig maken (383). Daarvoor is berouw nodig, verlangen om niet meer te zondigen en een ziel die Gods wil in liefde volbrengt (399), dat wil zeggen een nieuwe mens, die een nieuw leven begint (422). Gods woord, Christus, maakt dit mogelijk. Wie zijn zonden inziet en berouw toont, wordt aangenomen. Een spel van zonde, wet en evangelie, met geloof als kernwoord, in de geest van Luther. Indirect pleit de auteur voor lekenlektuur van de bijbel (22). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| ||||||||||||||||||||||
Niet alleen de strekking, ook de uitwerking wijst naar Luther. Het opvallendst is dat in de scène met de Wet, die afgekeerd getoond wordt en met een doek over het gezicht. In de voorrede bij zijn vertaling van het O.T. spreekt Luther naar aanleiding van 2 Cor. 3:7-9 over mensen die de wet op eigen kracht proberen te vervullen. Ze bedekken haar, omdat ze haar aangezicht niet verdragen kunnen en vervullen de wet uiterlijk, maar als deze ‘ontdekt’ wordt, blijkt al hun werk zondig. ‘Mensche’ is een van hen. Hij zag de wet ook alleen ‘bedect ende van achter’ (196) en begreep haar ‘als de Ioden’ (201), ‘farizeeus’ (215), met uitsluitende aandacht voor ‘dwaerc wtwendigh’. De typering van het evangelie als een nieuwsbericht, ‘nieumare’', (330) volgt Luther eveneens. Het vroede refrein roemt een ‘gheloovigh lijdtsaem Christen mensche’. Door zijn krachtig geloof is hij tegen alle kwellingen bestand; hij onderwerpt het vlees en vreest wereld, duivel noch hel, want wie gelooft, overwint. Dat staat overal in de bijbel! Het zotte keert zich tegen hebzucht. In het bijzonder noemt het de ‘grau bruers’, die geen geld willen bezitten, maar wel uit gouden kroezen drinken. In het amoureuze zoekt Jezus zijn bruid, de ziel, om zich in geloof met haar te verenigen, haar schuld op zich te nemen en bij zijn vader voor haar te pleiten.
N.B. In het spel hebben we in 384[regelnummer]
U zonden zullen zijn zonden ghebyen
met de variant een vergissing voor ghedyen, worden, verondersteld. De refreinen bevestigen die emendatie. Het amoureuze bevat een overeenkomstige uitspraak: Noch veil zoudic haer te kennen gheven meer,
Van haer schult maken mijn schult en betalen.
In het zotte moet ghebyen ook door ghedyen vervangen worden; de letter b gaf blijkbaar moeilijkheden: Wat zietmen ter waerelt al zotternyen
Ghebyen daghelicx duer tsvolcx bedryven.
(ghedyen, toenemen)
| ||||||||||||||||||||||
De opvoeringDe schrijver gaf het strakke betoog tegenwicht door drie vertoningen: de lusthof van Mensche, het ziekbed van de Wet (228) en de opstanding (472). Tussendoor wordt een liedje gezongen (282-289 of 278-289). Mensche komt met Vernufttheyt uit zijn tuin de scène op en beiden keren daar zelfverzekerd weer in terug. Dan staat echter plotseling Schriftuere voor het hek. Wanneer deze zijn rust grondig verstoord heeft, stuurt Mensche zijn dienaar weg en verlaat het veilig gewaande gebied. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| ||||||||||||||||||||||
Schriftuere neemt hem mee naar de Wet. Deze ligt op een verhoging (de berg Sinaï, 181, 239) met de rug naar het publiek, dus waarschijnlijk dwars (191). Daarvoor kan een kamertje gebruikt zijn, maar dan was er nog een omhooglopend pad nodig om tot de Wet te naderen. Dit zal zeker op het toneel gebouwd zijn en het moest tegelijk met de berg zichtbaar worden. Daarom is het aannemelijk, dat de hele scène tussen Wet en Mensche onder het baldakijn speelde. De gordijnen gingen open bij 189 en dicht na 256. Hier vormt de toog dus een scène van het Spel. De verzuchting 266-277 wordt beantwoord door Evangelisch Leeraer, die de engelenboodschap uit Luc. 2 aanhaalt en aansluitend een lied zingt, of beide zingt. Evenals in het spel van Brussel (11-16 en 32) dient zang hier om hemelse vreugde te suggereren. Aan het eind van de laatste scène wordt Mensche ten overvloede de opstanding van Christus getoond, stellig in de troon. De aantekening in de marge vermeldt geen bijzonderheden, maar er was natuurlijk meer te zien dan Christus alleen. Zo'n onderwerp vroeg traditionele vormen. Enkele spelen zijn er uitvoeriger over. Zie Brugghe bij 289: Christus verryzende, hebbende onder de voet helle, duvel, zonde, dood; Antwerpen bij 443: Christus verrezen zijnde, triumpheirt over tserpent en de dood. Zo ongeveer moeten we ons de toog van Edijnghe ook denken. Knielend spreekt Mensche tot slot de bede van Symeon. |
|