De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 545]
| |
Cortrijcke.Prologhe.
In dit spel zijn vier personagen: Menigherande ingien, Claerckelic wten, Dwoordt der waerheyt, Gheestelicke verlichtijnghe. Menygherande ingien.
1[regelnummer]
Beseffende tdangier van tzinlic anraden,
Zo vindic inwendigh den gheest beladen
Ga naar voetnoot1-2
Duer het bemaercsel swaerelts raedt venynigh,
Ga naar voetnoot3
In dit dal van weene.
5[regelnummer]
Yemant, hopic, zal by zijnder ghenaden
Mijn mestroostigh beroer commen in staden,
Ga naar voetnoot5-6
Zo dat ic tverlangh mijnder herten pynigh
Werde qwijt ghemeene.
Ga naar voetnoot7-8Ga naar margenoot+
Hola, ic zie daer wandelen alleene
10[regelnummer]
Een, wie in dooghen schijnt ootmoedigh, cleene;
Ga naar voetnoot10
Hem willic den gront mijns zins ontdecken vry,
Ga naar voetnoot11
Eer twyfele inwendigh magh bevlecken my;
Ten schaet niet onderzoght bystandigh confoort.
Ga naar voetnoot13
U biedic saluut, ende als broedere voort
15[regelnummer]
Zo biddic doch: hoort mijn belastigh bedien,
Ga naar voetnoot15
Indien het magh gheschien.
Ga naar voetnoot16
Claerckelic wten.
Menygherande Ingien
Becommert, belemmert, ongherust altijt,
Zeght, hebdy inwendigh gheestelic ghestrijt?
Ga naar voetnoot18-9
20[regelnummer]
Doch dat belijdt; ic hope ghy wert ontsleghen
Van dijns zins verweghen.
Ga naar voetnoot20-1
| |
[pagina 546]
| |
Menygherande ingien.
De gheest es gheneghen
Om weten zaken, mijn verstant te buten;
Ga naar voetnoot22-3
Ic biddu, wilt benaerstyghen mijn onsluten,
Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Claerckelic Wten, mijn vriendt ghetrauwe.
Ic bemaercke bin dezer aerdtscher landauwe
Smenschen leven te wezene een ghevecht,
Ga naar voetnoot26-7
Een riet dwelc buught, zo sent Ian Baptiste zeght,
Voor den wint, van hem zelven hebbende niet;
Ga naar voetnoot28-9
30[regelnummer]
Cleene es den tijt ons levens en met verdriet.
Ga naar voetnoot30
Die Gode ontziet, die ghelooft hem vredelic,
Ga naar voetnoot31
Maer eylaes, zulc mensche die zo edelic
Van God gheschepen es, levende obstinaet
Tot den hent zijns levens, altijt volghende tqwaet,
35[regelnummer]
My dijnct zulc staet laes wel te bevene.
Ga naar voetnoot32-5
Claerckelic wten.
Dats waer; nochtans God staet te verghevene,
Hoe zondigh van levene, wiens mesdaet hem leet es.
Ga naar voetnoot37
Sent Ian zeght: zonder God wy niet vermueghen.
Ga naar voetnoot38
De mensche en heift niet dan tzondigh verhueghen
40[regelnummer]
Wt hem zelven ende verdommenesse zwaerlic,
Ga naar voetnoot39-0
Maer alle zaligheyt rijst wt God eenpaerlic;
Ga naar voetnoot41
Dus niemant zal blyven ghedesoleirt.
Ga naar voetnoot42
| |
[pagina 547]
| |
Menygherande ingien.
Welc dan den mensche staervende (twoordt wel noteirt)
Meesten troost es, dits mijn inderlic verzeeren,
Ga naar voetnoot43-4
45[regelnummer]
Naer dien ghy zeght claer, dat de heere der heeren
Niemandt dan die wilt van hem zal versteken.
Ga naar voetnoot46
Ga naar margenoot+.
Claerckelick wten.
Gheestelicke Verlichtijnghe zal ghebreken
Ons met Dwoord der Waerheyt, om te ontdeckene
Den grondt der schriftueren, om te verweckene
50[regelnummer]
Zulc herte, die daer troost by werdt ontfaende.
Ga naar voetnoot47-0
Weist ontdect, hier commen zy beede gaende,
Ga naar voetnoot51
Hemlieden biedende salutacye.
Menygherande ingien.
Hy die verloste disrahelsche nacye
Moet talder spacye u dueghdigh beraeyen.
Ga naar voetnoot53-4
Dwoordt der waarheyt.
55[regelnummer]
Wy consoleren zulc int mespaeyen,
Die zondigh leift in vleesschelicker ghenaerte.
Ga naar voetnoot55-6
Menygherande ingien.
Te wetene alleene es mijn beghaerte:
Welc den meesten troost es den mensche staervende;
Van dezen tverstandt moet ic zijn verwaervende
Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Of therte blijft in een deimsterigh haken.
| |
[pagina 548]
| |
Gheestelicke verlichtijnghe.
Menygherande Ingien, voor alle zaken
Met hoscher spraken biedt reverencye,
Dan zullen wy met alder diligencye
In obedyencye tu zijn bevonden,
65[regelnummer]
Naer dijn vermonden.
Ga naar voetnoot62-5
Menygherande ingien.
Hy die heift ontbonden
Sdoodts bandt, tallen stonden moet u bewaren,
In gloryen brijnghen naer dit aerdtsch bezwaren.
Ga naar voetnoot66-8
Claerckelic wten.
Notable,
Dwoordt der waerheyt.
70[regelnummer]
Discrete,
Ga naar voetnoot69-0
Gheestelicke verlichtijnghe.
Wyze, hoghe,
Neimt danckelic, bidden wy, dit voor prologhe.
Claerckelic wten.
God svaders ghehuldigheyt zal zynen gheest
Zenden dien beghaeren ende die onbevreest
75[regelnummer]
Met zijn woordt bezigh zijn, net, beqwame;
Ga naar voetnoot73-5
Zynen gheest alle Gods secreten eerzame
Duerlustert, zijnder verholentheyt grondt waer.
Ga naar voetnoot76-7
| |
[pagina 549]
| |
Ga naar margenoot+
Dwoordt der waerheyt.
Zouct den Heere, Esayas vermondt claer,
Te wyle ghy hem mueght troostelic vinden,
80[regelnummer]
Als hy by es te anroupen onderwinden.
Ga naar voetnoot79-0
Die ongoddelicke zynen wegh verlate
Ende elc ongherechtigh man met state
Ga naar voetnoot81-2
Zijn ghedachten ende hem verhueghende
Ga naar voetnoot83
Int weirkeeren tot den Heere almueghende,
85[regelnummer]
Ende hy zal zijns ontfaermen goedertiere.
Ga naar voetnoot78-5
Gheestelicke verlichtijnghe.
Ghelijc haer wtwerpt in een schoon riviere
Een fonteyne levende neder ten dale,
In sghelijcx Gods liefde principale,
In zijn secreten gheest besloten blijckelic,
90[regelnummer]
Es eeuwigh vloeyende tot meer ghelijckelic,
Ga naar voetnoot86-0
Want therte hem meest tooght in dooghe gheprezen.
Ga naar voetnoot91
Claerckelic wten.
Dus dan Gods liefde werdt ons bewezen
By de ghenadyghe ooghen excellent,
Daer hy de allendigheyt inobedyent
95[regelnummer]
Es anschauwende als van God vervremende;
Ga naar voetnoot92-5
Ende es deerste ryviere, nemende
Ga naar voetnoot96
Haren oorspronc wt der liefden troostelic.
Hier op Ieremyas zeght propoostelic:
Ic hebbe u in deeuwyghe liefde bemindt;
100[regelnummer]
Daer om zo hebbic u als vercoren kindt
Up ghetrocken, hebbende tot u al bloot
Barmhertigheyt groot.
Ga naar voetnoot98-2
| |
[pagina 550]
| |
Menygherande ingien.
Hoe int mestroostens noodt
Es barmhertigheyt, naer dijn ontbindtsele,
105[regelnummer]
Den meesten troost? doet my bekintsele
Schriftuerlic, figuerlic van dein warachtigh.
Ga naar voetnoot103-6
Claerckelic wten.
Waer wt es voor ons tbloedt Christi crachtigh
Ghesturtt in alder ootmoedighede?
Ga naar voetnoot107-8
Waer wt in ons het woordt Gods spruut mede?
110[regelnummer]
Waer wt in ons spruut tgheloove dueghdelic?
Waer wt in ons spruut een hope iueghdelic?
Ga naar voetnoot109-1
Duer wiene es sprutende eerst onbevlect
Die goddelicke liefde in ons perfect,
Dats charitate, die naer Paulus woordt reene
115[regelnummer]
Es nootzakelicxt, dus tspruutsel alleene?
Ga naar voetnoot112-5
Ga naar margenoot+
Dats wt de gracye Gods delicatelic,
Ga naar voetnoot116
Wt welcker gracye, zeght Paulus statelic,
Wy gherechtvaerdight eerst werden pryzelic.
Ga naar voetnoot117-8
Dwoordt der waerheyt.
Dwelc wt der barmhertigheyt Gods es wyzelic,
120[regelnummer]
Zonder welcke barmhertigheyt verheven, vry,
Waren inde doot tonder ghebleven wy,
Zoo Ieremyas vulstandigh laet horen.
Ga naar voetnoot119-2
Tes duer de barmhertigheyt Gods vercoren,
Dat wy niet verloren fynaligh en zijn.
Ga naar voetnoot123-4
125[regelnummer]
Alle dijngh vermagh God, zeght sent Augustijn,
Nemaer hy en magh tsuchten der smertigheyt
Vanden mensche zondigh, duer zijn barmhertigheyt
Niet gheweygheren en hy hem keeren wilt.
Ga naar voetnoot126-8
| |
[pagina 551]
| |
Gheestelicke verlichtijnghe.
God met zijn goddelicke raeysels milt
130[regelnummer]
De waerelt heift bemint, naer Lucas schryven;
Ga naar voetnoot129-0
Ende duer de ledekins, om een beclyven,
Ga naar voetnoot131
Zijnder barmhertigheyt ons ghevizyteirt vranc,
Om te verlichtene dei ghetribuleirt stranc
Ga naar voetnoot133
Zaten inde dusterheyt en schauwe sdoots bant,
135[regelnummer]
Hem te beweghene inden wegh ende lant
Van paeyze, duer zynen zone delicaet.
Ga naar voetnoot129-6
Dwoordt der waerheyt.
Ghy hebbet al ghestelt, goddelic toeverlaet,
In een mate, ghetal ende ghewichte,
Want als een tonghe der balancen lichte
140[regelnummer]
Es voor u tronde des swaerels om schauwen;
Barmhertigheyt over al ghy hebt in trauwen,
Beminnende al datter es boven dien;
Ghy sparet al, latende ghenade gheschien,
Wantt al uwe behoort, die de ziele expaert
145[regelnummer]
Es beminnende waert.
Ga naar voetnoot137-5
Claerckelic wten.
Naer dien dat beghaert
Elc ghedierte in tbeminnen haers ghelijcke,
Zoo en can ooc God ons (dits autentijcke)
Ga naar voetnoot147-8
Die zijn beilde en ghelijckenesse, ziet,
150[regelnummer]
Draghen, vergheten niet.
| |
[pagina 552]
| |
Dwoordt der waerheyt.
Al magh int verdriet
Een moedere vergheten haer kindt in blame,
Ga naar margenoot+
Dat zou den zone van hueren lichame
Niet en ontfanght, boven dezen vergate
155[regelnummer]
Ic en zal u nochtans te eenygher date,
Zeght God, niet vergheten; wy zijn dus lezende.
Ga naar voetnoot151-6
Gheestelicke verlichtijnghe.
Ic ben dijns ghedachtigh, barmhertigh wezende
Uwer iongheyt ende de liefde vredelic
Uwer trauwe, als ic u zo edelic
Ga naar voetnoot157-9
160[regelnummer]
Hebbe int sacrament des doopsels puere
Anghenomen; dus ghelijc te gheender huere
Een maeght, zeght God, niet vergheten en can
Haer verchierzele, hoe zoudic u lieden dan
Vergheten, gheschepen te mijnder glorye?
Ga naar voetnoot161-4
Dwoordt der waerheyt.
165[regelnummer]
David zeght: in eeuwyghen mortorye
Ghewoont hadde bin der hellen versmade
Mijn ziele, ha u grondelooze ghenade
My niet gheholpen waer wte tverzeeren;
Ga naar voetnoot165-8
Naer de menighte der droufheden keeren
170[regelnummer]
In mijn herte vallende, u troost heift verblijdt
Mijn ziele, David belijdt.
Ga naar voetnoot169-1
Menygherande ingien.
O God, talder tijdt
Wanneer dijn toorne den zondare wil schrijncken,
Wilt dijn barmhertigheyt als dan ghedijncken,
175[regelnummer]
Ontfermende dijn maecsel, vul der ghebreken.
Ga naar voetnoot173-5
| |
[pagina 553]
| |
Claerckelic wten.
Gods barmhertigheden, naer de wyze spreken,
Alleene zijn cause van tzondaers behoet,
Want God, zoo tbouck der wijsheyt ons weten doet,
Draeght staerckelic zorghe voor elcken persoone
180[regelnummer]
Ende schict alle dijngh over hem ydoone
Naer zynen goddelicken wille iuechdigh.
Ga naar voetnoot176-1
Dwoordt der waerheyt.
Stelt my, zeght God, als een teecken dueghdigh
Op u herte en op uwe aermen bloot daer,
Want de liefde es staerck als de doot claer,
185[regelnummer]
Als een berrende vier tot allen stonden;
Veil waters ende rivieren der zonden
En mueghen haer niet brijnghen tondere.
Ga naar voetnoot182-7
Claerckelic wten.
O mijn ziele, Gods ghiften by zondere
Wilt niet vergheten tot eenygher spacye,
Ga naar margenoot+
190[regelnummer]
Die tqwets van alder aerdtscher turbacye
Gheneest, de ziele duer tlichaem ghedezoleirt
Van haerder doot verlost ende coroneirt
Met zijnder ghenade, der bermhertigheyt graen,
Ga naar voetnoot188-3
Hy en heift niet naer ons boosheyt ghedaen,
195[regelnummer]
Maer ghelijc een bermhertigh vadere
Es tot zynen kinderen, es hy algadere
Allen menschen ghenadigh, die hem ontzien stranc;
Want God kent der menschen broosch ingien cranc,
Wetende dat hy maer stof en es der aerden.
Ga naar voetnoot194-9
Gheestelicke verlichtijnghe.
200[regelnummer]
Zijn bermhertigheden, David zeght, den waerden,
Zijn gaende boven alle zijn ghewaercken.
Ga naar voetnoot200-1
Dwoordt der waerheyt.
Ambrosius can niet verwonderen maercken
Ga naar voetnoot202
Te vullen van die bermhertigheyt Gods den gront.
| |
[pagina 554]
| |
Claerckelic wten.
Rene es deze; al waer al de waerelt ront
205[regelnummer]
Een bolle vierigh ende in middel dichte
Een handt vul waercx, noch en zoude zo lichte,
Zo haestigh dat vier niet waercken te wensche,
Als Gods bermhertigheyt in een zondigh mensche
Die hem kaert tot God wt der aerdtscheyt wroeten,
Ga naar voetnoot204-9
210[regelnummer]
Want tvier metter tijt zoude bernen moeten.
Ga naar voetnoot210
Dus tusschen tkeeren vanden zondaren fel
Ende den ontfangh van tgoddelic verclaren snel
Wt zijn bermhertigheyt, gheen tijt stede heift.
Ga naar voetnoot211-3
Menygherande ingien.
Eer therte in twyfelicker onvrede leift,
215[regelnummer]
Zo vraghic, want tdoet my pijnnelicke smerte:
Waer wt de zondare een rauwigh herte
Comt, eerst in zonden hebbende oyt versmadigh
Gheleift onghestadigh?
Ga naar voetnoot214-8
Claerckelic wten.
Wt Gods throon ghenadigh,
220[regelnummer]
Wiens raeye, der bermhertigheden strael,
Therte vanden mensche gheift principael
Een roerijnghe al vooren, eer hy hem bekent.
Ga naar voetnoot221-2
Dwoordt der waerheyt.
Daer staet: mijn God zijn barmertigheyt excellent
My zal voorloopen, want wt ons goets voor hant niet
Ga naar voetnoot223-4
Ga naar margenoot+
225[regelnummer]
Es; dus zeght Paulus: wy en zijn soffyzant yet
Te peynzene wt onslieden alleene,
Maer ons soffyzantheyt es van Gode reene.
Ga naar voetnoot225-7
God es diet al in ons waerct pryzelic,
Tvolbrijnghen naer zijn goeden wille wyzelic;
230[regelnummer]
Dus Gods barmhertigheyt gheift eerst sroerens poghen.
Ga naar voetnoot228-0
| |
[pagina 555]
| |
Figuere.
☞ Hier tooghtmen den verloren zone commende tot den vadere, met een rolle: Als hy noch verre was, zijn vader heift hem ghezien, &c. Lucae. 15. Gheestelicke verlichtijnghe.
Schaut figuerlic hoe de vaderlicke oghen
Den verloren zone van verre was zyende,
Gheroert tot bermhertigheyt ende verblyende,
Ieghen lopende hem op den hals ghevallen,
235[regelnummer]
Cussende, zegghende: weist blye met allen,
Chiere makende, nieu cleederen ghevende,
Want dezen was doot en es weder levende,
Hy was verloren, nu es weder vonden hy.
Ga naar voetnoot231-8
Dwoordt der waerheyt.
De zaligheyt es, naer Davids vermonden vry,
240[regelnummer]
Verre vanden zondaers, ten ware bevrydelic
Gods toe vallende ghenade blydelic
Ende zijn barmhertigheden menighvuldigh,
Die elcken even troostelic zijn ghehuldigh.
Ga naar voetnoot239-3
God heift zijn kindt, Lucae int eerste staet,
245[regelnummer]
Wederomme ontfanghen, Adams zaet,
Zijnder bermhertigheyt ghedachtigh wezende.
Ga naar voetnoot244-6
Figuere.
☞ Hier tooghtmen den Samaritaen, die den ghewonden van den mordenaers olye ingoot, met een rolle: Naer dat de Levijt ende priester, &c. Luce. 10. Claerckelic wten.
Luce thienste zijn wy noch lezende,
Het welc ooc figuerlic mueght schauwen claerlic,
Hoe een mensche in de moordenaers zwaerlic
250[regelnummer]
Was vallende, berooft, duerwont hem latende;
Een priester cam lyende, hem lettel batende,
Sghelijcx een Levijt; ne maer van Ierusalem
Een Samaritaen es ghecommen by hem,
In den wegh reyzende, hem ziende smertelic,
255[regelnummer]
De welcke beroert es gheweist bermhertelic,
Zijn grief vermakende en consolerende.
Ga naar voetnoot247-6
| |
[pagina 556]
| |
Dwoordt der waerheyt.
Byden ghewonden zijn wy figurerende
De menschelicke nature meshaghelic,
Die vanden staet der gracyen claghelic
260[regelnummer]
By den boozen gheest was dodelic ghegrieft;
Ga naar voetnoot257-0
Maer donhendyghe wijsheyt hevet zo ghelieft,
Ga naar voetnoot261
Dat zijn barmhertigheyt haer dede gracye.
Ga naar margenoot+
Gheestelicke verlichtijnghe.
Ten derden mueght schauwen hier in blamacye
Figuerlic hanghen sdueghs beghaerdere,
Ga naar voetnoot263-4
265[regelnummer]
Diet verbeten schaep als warachtigh haerdere
Vanden wulf te nemen heift gheaventuert,
Op zijn schauders te draghen en ghewillecuert
Zijn zonden te verzoenen; dit es warachtigh.
Ga naar voetnoot265-8
Figuere.
☞ Hier tooghtmen Christum an tcruce tusschen twee moordenaers, met een rolle: Hy es willende barmhertigheyt, hy zal weder keeren ende onzer ontfaermen ende onze boosheyt wegh doen, ende onze zonden in de diepte der zee werpen. De moordenaer deis rolle: Ghediinct mijns, als ghy zijt &c. Christus deis rolle: Heden zuldy met my zijn. Claerckelic wten.
Micheas zeven staet: O God almachtigh,
270[regelnummer]
Die zijt willende barmhertigheyt edelic
Ende onze boosheyt wegh doet vredelic,
Werpende ons zonden in de diepte der zee.
Ga naar voetnoot269-2
Dwoordt der waerheyt.
De moordenaer, qwaet oyt gheweist van belee,
Gheroert mids de raeyen van tgoddelic schijnzele,
Ga naar voetnoot273-4
275[regelnummer]
Heift de verblentheyt, zijns zins truwijnzele,
Ga naar voetnoot275
Bekent, hem toe brijnghende een rauwigh propoost,
Zo dat Gods bermhertigheyt hem heift ghetroost,
Die elc es ontfanghende en hyze beghaert.
Ga naar voetnoot276-8
| |
[pagina 557]
| |
Gheestelicke verlichtijnghe.
Nu hebdy, beminde, ghezien expaert
280[regelnummer]
Hoe dat de goddelicke liefde eerzame
Heift zijn barmhertigheyt ghetooght beqwame,
Ga naar voetnoot279-1
Welcke barmhertigheyt voor alle verstanden
Te boven es gaende alle offeranden
Of sacrificyen, want tallen stonden ziet,
285[regelnummer]
Den medicijn behouft de ghezonde niet,
Maer de ziecke in daerdtsche ontladigheyt.
Ga naar voetnoot282-6
Dwoordt der waerheyt.
Sghelijcx es de goddelicke ghenadigheyt
Principael int verghef der zonden gheleghen,
Niet by den toedoene van ouder pleghen
290[regelnummer]
Als offeranden, sacrificyen kendigh,
Ofte duer eenyghe zaken wtwendigh,
Waer mede men God waent zonderlijng paeyen.
Ga naar voetnoot287-2
Claerckelic wten.
Och broeders neen, want shelighs gheest beraeyen
Onbedwonghen, vry ende vranc, onbevreest
295[regelnummer]
Wilt waercken, zouckende smenschen edel gheest
Ga naar voetnoot293-5
In alder ghenade ende goedertierheyt.
Dwoordt der waerheyt.
Niet by bedwanc van vleeschelicker fierheyt,
Ga naar margenoot+
Dan te vereenen met den zynen naectelic
Wt der liefde, zoo Paulus schrijft vulmaectelic,
Ga naar voetnoot297-0
| |
[pagina 558]
| |
300[regelnummer]
Zijn eyghendom nieuwers in zouct bevlect;
Wt den welcken, om de ghierigheyt imperfect
Der offeranden, sacrificyenmede,
God wederleyt heift deze wtwendighede
Ga naar voetnoot301-3
En heift inghestelt Gods ghenade verheven.
Gheestelicke verlichtijnghe.
305[regelnummer]
Diet verwinnende al doet zuchten, beven,
Ende Gode beqwame meest es voorwaer,
Ga naar voetnoot305-6
Als hem eyghen tzyne ghenadigh eenpaer
Over smenschen ketyvyghe onghevroetheyt;
Ga naar voetnoot307-8
Om dat duer de menighte der overvloetheyt
310[regelnummer]
Vanden zonden, zoude moghen by dien
Overvloetheyt van Gods ghenade gheschien
Ga naar voetnoot309-1
En duer dien ghehelight al zijn met waerdigheyt.
Ga naar voetnoot312
Dwoordt der waerheyt.
Niet duer de waercken der rechtvaerdigheyt
Die eenich mensche moght hebben ghedaen,
315[regelnummer]
Maer alleene duer zijn barmhertigh voortgaen,
Ga naar voetnoot313-5
Welcke barmhertigheyt gheleghen es in Got.
Caerckelic wten.
Daer staet totten Romeynen een troostelic slot:
Ten es niet die wilt, tzy duer cryten of caermen,
Nochte die loopt, maer in Gods ontfaermen
320[regelnummer]
Alleene dat wy menschen werden zaligh.
Ga naar voetnoot317-0
Dwoordt der waerheyt.
Ghebenedijt zy God, es Paulus verhaligh,
De vader ons heeren Iesu Christi reene,
Vader der barmhertigheden alleene
Ende God van allen vertroostijnghen vruechdigh,
325[regelnummer]
Die ons in allen tribulacyen dueghdigh
| |
[pagina 559]
| |
Vertroost, waer duere tooght overvloedigh
In ons grootelicx zijn liefde ootmoedigh;
Ga naar voetnoot321-7
Want als wy noch zondaers inobedyent
Waren naer den tijt, heift Christus excellent
330[regelnummer]
Voor zijn vyanden ghebeden ghestadigh.
Ga naar voetnoot328-0
Gheestelicke verlichtijnghe.
En esser ghestorven voren onmesdadigh.
Hoe veil te meer nu, als wy sdoots zijn onsleghen,
Dats gerechtvaerdight in tbloet Christi ghedweghen,
Zullen behauden zijn van Gods toorne.
Ga naar voetnoot331-4
Ga naar margenoot+
Dwoordt der waerheyt.
335[regelnummer]
Want bermhertigheyt om tzijn te vercoorne
Staercker es om sdoots bant te ontcommene,
Dan de zonde om te verdommene;
Ga naar voetnoot335-7
Es de doot by eens mans schult gherezen,
By eenen heere, Iesum Christum gheprezen,
340[regelnummer]
Zal overvloetheyt van gracyen dalen.
Ga naar voetnoot338-0
Claerckelic wten.
In zijn liefde en ghenade, naer tverhalen
Van Esayas drye en tsestigh blootelic,
Heift hyze verlost en ghedreghen grootelic,
Verheffende troostelic tot allen tyden.
Ga naar voetnoot341-4
Dwoordt der waerheyt.
345[regelnummer]
Ghebenedijt es God int hooghste verblyden,
De vader ons heeren Iesu Christi bemint,
Die ons ghebenedijt heift, zoo Paulus ontbint,
In allen benediccyen gheestelic
Tot bin den hemelschen throone feestelic;
350[regelnummer]
Alzoo hy ghehadt heift ons in beminsele
In hem voor des swaerels beghinsele,
| |
[pagina 560]
| |
Om dat wy heligh ende onbesmet
Voor hem zouden zijn in de liefde net;
Dies ons hem danckelic ghemaect heift ydone
355[regelnummer]
Alleene by zynen beminden zone,
Waer duer ons verlossijnghe es tallen stonden
By zijn bloet, de verghevenesse der zonden
Naer trijcdom zijnder ghenaden menighvuldigh.
Ga naar voetnoot345-358
Menygherande ingien.
U lieder instruccye te my ghehuldigh
360[regelnummer]
Brijnght twyfelic ducht heel in versmade,
Wt tverhael der goddelicker ghenade
Int vergheven des menschen zonden groot.
Ga naar voetnoot359-2
Waer blijft dan, zeght, Gods rechtvaerdigheyt bloot
Int punieren der zonden gheclagh, ziet?
Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Want onrechtvaerdigheyt in God en magh niet.
Ga naar voetnoot365
Twerdt den mestroosten troostelic talder huere.
Ga naar voetnoot366
Claerckelic wten.
Dit wert u ghetooght al claer in figuere,
Hoe Gods bermhertigheyt, tzondaers hopen,
Heift des menschen zaligheyt belopen
370[regelnummer]
En den zondaer, in Adam verdomt zoot blijcke,
Weder om gherecht in zijns vaders rijcke
Ga naar margenoot+
Ende der rechtvaerdigheyt principale
Ghegarandeirt in haer stic te male,
Ga naar voetnoot369-3
Datter gheenrande verdommenessen pijn
375[regelnummer]
En es, voor die in Christo Iesu zijn,
Die in der ghenaden gheest Gods wandelen.
Ga naar voetnoot374-6
| |
[pagina 561]
| |
Figuere.
Ga naar voetnootFiguere
☞ Hier tooghtmen God de vader met een rol: Telt, weight en deelt, Dan. 5. An de rechte handt zittende waerheyt, an de slijncke hant iusticye, bermertigheyt ende Paeys met een rolle: O vadere, zuldy vergheten ontfermertigh te zyn, &c. Dwoordt der waerheyt.
Schaut, Menighrande Ingien, maer tverhandelen
Ga naar voetnoot377
Inwendigh inden gheest te begrypen pooght.
Gheestelicke verlichtijnghe.
God de vader heift zijn gramschap ghetooght
380[regelnummer]
Om Adams ongheoorzamigh wroeten,
Wt den welcken wy alle staerven moeten,
Zijn woordt houdende inder waerheyt accoort
Ende zijn recht inder eeuwigheyt voort,
Ga naar voetnoot382-3
Daer hy Adam mede besloot ende bevijngh,
385[regelnummer]
Zegghende: ghy zult staerven zonderlijngh
Ga naar voetnoot384-5
Zo wanneer ghy mijn ghebodt hebt overtreden.
Dwoordt der waerheyt.
Hier op zeght God, op den mensche tonvreden,
Tot der waerheyt: telt smenschen zonden qwaet;
Tot der iusticye: weicht zyne waercken daet.
390[regelnummer]
Deze duechden twee waren recht beghaerende.
Ga naar voetnoot389-0
Claerckelic wten.
Bermhertigheyt en paeys tzelve bewaerende.
Ga naar voetnoot391
O God zuldy vergheten, was Davids wten,
U bermhertigheyt vanden mensche sluten?
Ga naar voetnoot392-3
De mensche badt met hopelicken propooste:
395[regelnummer]
Laet u bermhertigheyt commen, die my trooste;
Ga naar voetnoot394-5
De beken der zonden, doverhoorigh qwellen,
Druc des doots ende tverdriet der hellen
Hebben my int omrijnghen des verloren moets.
Ga naar voetnoot396-8
| |
[pagina 562]
| |
Figuere.
Ga naar voetnootFiguere
☞ Hier tooghtmen een fonteyne ende tlam Gods boven op de fonteyne, bloedende wt de borst, met een rolle: Naer zijn bermhertigheyt heift hy ons zaligh ghemaect, &c ad Tit. Gheestelicke verlichtijnghe.
Hier blijct liefde by het wtstorten des bloets
400[regelnummer]
Vanden lamme, waer duere Gods gramschap slaecte
Inde wet, waer wt ontfermhertigheyt naecte
De waerheyt, elcanderen ghemoetende reene;
Ga naar voetnoot400-2
Want de mensche staervende alleene
Naer des woorts waerheyt, hy werdt ontfanghen
405[regelnummer]
Inde bermhertigheyt wt sdoots ganghen.
Ga naar voetnoot404-5
Nu es die zaligheyt ende die cracht
En dat rijck ons Gods gheworden ende die maght
Zijns zoons Christi, want de wrougher claerlic
Van onzen broers, de booze gheest vervaerlic,
410[regelnummer]
Es wt gheworpen, victoryeuzigh, vroet
Ga naar margenoot+
Verwonnen duer slams bloet.
Ga naar voetnoot406-1
Figuere.
Ga naar voetnootFiguere
☞ Hier tooghtmen Paeys ende rechtvaerdigheyt by elcanderen, tzwaert van iusticyen wyzende neirwaert op Christum, heb bende tcruce ende ieghens hem over den duvel, ghenaemt ongheoorsaemheyt, met deis rolle: Hy moeste ghelijc wezen zijne broeders in alle dijnghen, op dat hy wezen zoude barmhertigh, ende een ghetrauwe bisschop tot God, ende ghenadigh zijnde de zonde des volx. Hierem. 2. Dwoordt der waerheyt.
God almaghtigh zoet
Naer zijn barmhertigheyt heift ons voorzien, hy
Ende ons zaligh ghemaect boven dien vry
415[regelnummer]
Duer tbat der wedergheboorten vruechdelic.
Ga naar voetnoot411-5
Claerckelic wten.
Maerct hier hoe Christus hem middelaer dueghdelic
Heift ghemaect tusschen God den vadere
En den mensche, zo dat Gods recht al gadere
Int punieren smenschen zonden, als snydende zwaert
420[regelnummer]
Over hem heift ghegaen, daer hy heift beghaert
Ga naar voetnoot416-0
Onderdanigh te stellen ziele en leven.
| |
[pagina 563]
| |
Dwoordt der waerheyt.
Duer zijn onsprekelicke liefde verheven,
Die hy ha tot zijns vaders recht pryzelic
Ende smenschen allendigheyt afgryzelic,
425[regelnummer]
Waer wt paeys es gherezen staerckelic,
Zoo dat rechtvaerdigheyt ende paeys maerckelic
Den anderen ghecust hebben vredigh op tpas
In Christo Iesu, by den welcken dat was
Ga naar voetnoot422-8
De chyrogreffy, der verdommenessen dangier,
430[regelnummer]
Gheniet, midts de gheoorzaemheyt menyghertier
Int cruus Christi, wy autentijck lezen.
Ga naar voetnoot428-1
Gheestelicke verlichtijnghe.
Zijn broeders moest hy in allen ghelijck wezen,
Want daer hy heift ghesmaect ons pijnlicke smerte
Ghenadelicker tooght zijn goddelicke herte,
435[regelnummer]
Op dat hy wezen zoude barmhertigh bekent
Ende een ghetrauwe bisschop excellent
Tot God, om ghenadigh te zyne eenpaer
De zonde des volcx zwaer.
Ga naar voetnoot432-8
Dwoordt der waerheyt.
Der ghenaden throon claer
440[regelnummer]
Anmaerct, wt wiene alle gracyen vloeyen,
Die den mensche inder zonnen hittigh broeyen
Int labuer des ougst, mestroostigh, bevreest,
Omrijnght vander zonde, doot ende boozen gheest,
Niet en wilt (dan duer hem zelven) laten.
Ga naar voetnoot439-4
| |
[pagina 564]
| |
Figuere.
Ga naar voetnootFiguere
Ga naar margenoot+
☞ Hier tooghtmen God den vader met een rolle: Ic zal wt storten op Davids huus den gheest der ghenaden ende &c. Zachariae. 12. Voor den toogh deis rol: Ghelooft zy de heere God van Israel, hy heift bezoght ende ghedaen verlossijnghe, &c. Lucae 1. Onder God den vader, Bermertigheyt ende Paeys. Voor Bermertigheyt deis rol: Gods ontfermertigheyt es schone, &c. Eccl. 25. Voor paeys deis rolle: Christus es onzen paeys, &c. Ephe. 1. De helyghe gheest daelt neder tusschen hemlieden op den ziecken mensche, ligghende voor den toogh, met deis rol: De wet des gheests die levende maect, in Christo Iesu, &c Roman. 8. Ter zyden de vyant, over dander zijde een priester ende de doot. Claerckelic wten.
445[regelnummer]
Zijnder bermhertigheyt raeye magh elc vaten;
Daer staet: anroupt my in den tijt uwer noot,
Ic zal u verlossen bloot.
Ga naar voetnoot445-7
Dwoordt der waerheyt.
Gheen zondaer zo groot
Was of zal wezen emmermeere,
450[regelnummer]
Die keerende zijn wille schict in den heere,
Midts Gods bermhertigheyt hy wert beqwame.
Ga naar voetnoot450-1
Gheestelicke verlichtijnghe.
God zeght: ic zal wtsturten eerzame
Op Davids huus den gheest der ghenaden
Ende der barmhertigheyt; voort zeght met staden:
Ga naar voetnoot452-4
455[regelnummer]
Weist ghetroost mijn volc, mijn volc, mijn eyghen
kinderen.
Ga naar voetnoot455
Dus es God met ons, wie magh ons hinderen?
Ga naar voetnoot456
Paulus zeght: Christus es ons paeys blijckelic,
Die van tween een ghemaect heift rijckelic,
Waer wt wy eenen toeganc algadere
460[regelnummer]
In eenen gheest hebben tot den vadere.
Ga naar voetnoot457-0
Voort heift: de wet van die gheest des levens heift
Duer Iesum Christum, die inder eeuwigheyt leift,
My vry ghemaect van de wet der zonden
Ende des doots ontbonden.
Ga naar voetnoot461-4
Dwoordt der waerheyt.
465[regelnummer]
Tot allen stonden
Gods bermhertigheyt es schoone inden tijt
Des drucx, ghelijck de reghen wolcke verblijt
In den tijt des droogheyts talder huere.
Ga naar voetnoot465-8
| |
[pagina 565]
| |
Claerckelic wten.
Hier ziedy hoe dat Christus es de duere,
470[regelnummer]
Duer wien dat de poortier, den vertrooster alleen
Van dat eeuwigh leven, de helyghe gheest reen,
Den mensche toeganc gheift diligentigh
Tot den hemelschen vadere excellentigh;
Ga naar voetnoot470-3
Dus laet ons toegaen met een vast betrauwen
475[regelnummer]
Tot den stoel van zijn gracyeus bedauwen,
Op dat wy mueghen bermhertigheyt verwaerven
Ende gracye vinden in ons staerven
Tot een beqwame hulpe onzer daet rebel.
Ga naar voetnoot474-8
Dwoordt der waerheyt.
Ghelooft zy de heere God van Israhel.
480[regelnummer]
Hy heift bezoght ende verlossijnghe ghedaen
Zijns volcx wt al zijn vyanden bestaen
Ga naar voetnoot479-1
Ga naar margenoot+
Duer de ledekins der bermhertighede,
Inde welcke hy ons verzocht heift mede,
Ryzende vanden hooghsten, naer Lucas schryven.
Ga naar voetnoot482-4
Menygherande ingien.
485[regelnummer]
Zo eyst dan Gods ontfermigh beclyven
Ende ghenade, die hy ons eerst ontdect,
Voorloopende ende eerst tot Gode verwect,
En naer de verweckijnghe ten tweeden gheleedt,
Ten derden croont in dien hy hem bereedt,
490[regelnummer]
Zoo ic begrypen can u lieder spraken.
Ga naar voetnoot485-0
| |
[pagina 566]
| |
Claerckelic wten.
Alle die inden heere hopelic waken,
Mueghen ontfanghen Gods bermhertigh beraeyen,
Ga naar voetnoot491-2
Zeghende met David in dit aerdtsch mespaeyen:
Ga naar voetnoot493
O God almoghende, zijt mijns ghenadigh
495[regelnummer]
Naer u groote bermhertigheyt ghestadigh,
Ende naer de menighvuldigheyt, daer staet,
Dijnder bermhertigheden wast wt mijn qwaet;
Ga naar voetnoot494-7
Want naer zijnder grootheyt es zijn bermhertigheyt.
Dwoordt der waerheyt.
Dus fynael in elcx lijdtzamyghe smertigheyt
500[regelnummer]
Der onghetroostheyt, zegghen wy voor meesten troost
Den mensche om brijnghen in een constant propoost:
Gods bermhertigheyt, diet al doet verlichten.
Ga naar voetnoot499-2
Gheestelicke verlichtijnghe.
Niet dat ghy anvolghen zult het vleesch anvichten,
Maer tvleesch in onderdanigheden vanden gheest,
Ga naar voetnoot503-4
505[regelnummer]
Als wel betrauwende in God onbevreest,
Dat u zijn wterste ghenade by dien
Zal mueghen gheschien.
Ga naar voetnoot505-7
Dwoordt der waerheyt.
Menygherande Ingien,
Neimt danckelic ons groot ionstigh opzet
Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Ende oorlof den heeren zijt sprekende net,
By wien gheschiet dit minnelic openbaren.
Ga naar voetnoot510-1
| |
[pagina 567]
| |
Menygherande ingien.
Oorlof beminde,
Claerckelic wten.
Ons lants pylaren;
Dwoordt der waerheyt.
Cleyn constigh van bewinde
Gheestelicke verlichtijnghe.
515[regelnummer]
Ons daets verclaren
Dwoordt der waerheyt.
Schaut niet, maer ontfanght ons tijts verqwisten,
Menygherande ingien.
517[regelnummer]
Prince, danckelic van Cortrijck Barbaristen.
Ga naar voetnoot514-7
Finis.
|
|