De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 511]
| |
Loo, in Vuerne Ambocht.Prologhe.
In dit spel zijn dry personagen: Sgheests cracht, Schriftuerlic woordt, Staervende mensche. Sgheests cracht.
1[regelnummer]
Hoogheyt, moghentheyt, cracht, victorye,
Laudable wijsheyts consistorye,
Eere, prijs, glorye van sleews ghenoten,
Ga naar voetnoot1-3
Wt wien Karolus, met gracyen duergoten,
5[regelnummer]
Ons es ghesproten, Roomsch Keyzer verheven,
Met die hem en u ionstigh ancleven
Altijts in tleven, naer sgheests virtuut innelic.
Ga naar voetnoot4-7
Wt reynder herten, met een saluut minnelic,
Wy u goetionstigh int generael eeren.
Ga naar voetnoot8-9
Schriftuerlic woordt.
10[regelnummer]
Edel prince, met u loyale heeren
Der Fonteynen, die met iolyte zoet
Nu vloeyen, alst past by apetyte, doet
Der consten fonteyne met wel beraden zin,
Ga naar voetnoot10-3
Daer elc magh den gheest commen baden in
15[regelnummer]
Duer rhetorijckelicke operacye,
Ga naar voetnoot15
U bieden wy ionstyghe salutacye.
Ga naar voetnoot10-6
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 512]
| |
Sgheests cracht.
Om voorts tuwer vraghen, edel nacye,
Solucy te gheven met claren betoghe,
Ga naar voetnoot17-8
Zo vaett doch danckelic deis onze prologhe.
Ga naar voetnoot19
Staervende mensche.
20[regelnummer]
Wee my, eylaes, aerm mensche staervende:
Den boom des levens moet ic zijn daervende,
Ga naar voetnoot21
Bevreest dat my Gods ijnghel schenden zal,
Wt thof der wellust, inder allenden dal
Ghestelt duer mijn inobedyencye.
Ga naar voetnoot22-4
25[regelnummer]
Voor seeuwighs levens excellencye,
Es sdoots sentencye op my ghedaect,
Daer ic van staerven was vry ghemaect.
Ga naar voetnoot25-7
Duer Adam, die eerst anvaerde tverzeeren,
Moet ic nu weder in daerde verkeeren
30[regelnummer]
Met pynelic labuer; niet magh Gods woort falen.
Ga naar voetnoot28-0
Waer zal ic moghen troost en confoort halen,
Om niet dezolaet in eeuwigh toren sneven
En desperaet den moet verloren gheven?
Zo zeght my, vrienden, wie my doch magh baten?
Ga naar voetnoot31-4
Schriftuerlic woordt.
35[regelnummer]
Ach broeder bemint, wilt zulc gheclagh laten,
Want God die zo bermhertigh bereet leift,
Ga naar voetnoot36
Wie zo ghenadigh zelve becleedt heift
Adam en Eva, vol zonden qwaligh,
Ga naar voetnoot37-8
In teeckin dat elc werdt bevonden zaligh
| |
[pagina 513]
| |
40[regelnummer]
Wiens zonde bedect es naer schriftuere vranc,
Ga naar voetnoot39-0
Die heift om staercken u figuere cranc,
Ga naar voetnoot41
Op dat ghy niet heel zoudt over boort wenden,
Ga naar voetnoot42
Willen my, Schriftuerlic Woordt, zenden
Met hem, die de name Des Gheests Cracht draeght,
45[regelnummer]
Op dat ghy, die eeuwigh doot, versmacht laeght,
Ga naar voetnoot45
Zoudt hebben duer ons teghen desperacye
Troosts consolacye.
Ga naar voetnoot46-7
Staervende mensche.
Lof, God der gracye,
Die my noch in des doots blamacye
50[regelnummer]
U lieden in troost excellent zendt,
Die my te vullen zult doen bekent gent:
Ga naar voetnoot49-1
Welc my, ey laes, naer trechte propoost fijn,
Ga naar voetnoot52
Onder alle troosten magh meesten troost zijn,
Waer af mynen gheest hem gheen bevroeder vindt.
Ga naar voetnoot54
Ga naar margenoot+
Sgheests cracht.
55[regelnummer]
God de heere die, boven de moeder tkindt,
Eeuwyghe liefde heift tuwaert bermhertelic,
U ziende ghevallen in zonden smertelic,
Dryerande doot staervende blamelic:
Ga naar voetnoot55-8
Gheestelic in Adam, dan lichamelic,
60[regelnummer]
Voort deeuwyghe doot vul pynen verzijckelic,
Ga naar voetnoot59-0
Heift wt puerder ghenaden blijckelic
Dit cleedt rijckelic ghewroght te wensche,
Om daer met verchieren u, Staervende Mensche
Duer my, Sgheests Cracht, pryzelic van waerden.
Ga naar voetnoot61-4
65[regelnummer]
Dus, broeder beminde, willet anvaerden,
Dan zo werdt u eerst troost betoghelic.
Ga naar voetnoot65-6
| |
[pagina 514]
| |
Schriftuerlic woordt.
Zonder dit cleedt zo waert onmoghelic,
Want zo wien tongheloove verdooft zwaer,
Van allen troost es hy berooft daer,
70[regelnummer]
Tot dat hy van God deis gave chierigh wint.
Ga naar voetnoot68-0
Staervende mensche.
Lof God almaghtigh die my zo vierigh mint,
Dat ic met deis gave ben verchiert vry;
Ach minnelic troosters, nu allegiert my
Mynen meesten troost naer u bewijs doch.
Ga naar voetnoot71-4
Sgheests cracht.
75[regelnummer]
Adam, ghevallen int paradijs noch,
Als God hem naect vant int benauwen qwaet,
Zo trooste hy hem met der vrauwen zaet
Voor den meesten troost (hoort my present spreken)
Ga naar voetnoot75-8
Welct zaet zoude om u torment wreken,
80[regelnummer]
Thooft van tserpent breken, vaett dit propoostelic.
Ga naar voetnoot79-0
Schriftuerlic woordt.
Dit zaet alder meest voor u es troostelic.
Ga naar voetnoot81
Zonder dit zaet, naer spropheten vermaen vroedt,
Als Sodoma en Gomorrha ghy vergaen moett.
Ga naar voetnoot82-3
Duer dit zaedt (hoort Paulus belijdt lezen)
85[regelnummer]
Moeten alle menschen ghebenedijt wezen,
Zo God dat zelve belooft heift crachtigh
Den vaders eendrachtigh.
Ga naar voetnoot84-7
Staervende mensche.
Ach troosters warachtigh,
Welc was dit zaet dat den vyant thooft brack?
| |
[pagina 515]
| |
Ga naar margenoot+
Sgheests cracht.
90[regelnummer]
Dit zaet, daer God zelve af belooft sprac
Den gheloovyghen auders in persone,
Es Iesus Christus, zeght Paulus ydone,
Die u onverdient wt der liefden voncken
God heift gheschoncken,
Ga naar voetnoot90-4
Schriftuerlic woordt.
95[regelnummer]
Als ghy verzoncken
Laeght met Adam in sdoots verzeren,
Op dat hy u tleven zoude restaureren
Eeuwigh duerende, twelc ghy hadt verloren.
Ga naar voetnoot96-8
Staervende mensche.
Ach, mynen gheest verhueght in dat anhoren.
100[regelnummer]
Dus troosters vercoren, tooght my int sneven:
Ga naar voetnoot100
Hoe my duer Christum magh zijn ghegheven
Wederom tleven, my zo beghaerlic.
Sgheests cracht.
Ziet broeder, tleven dat hebt ghy daerlic
Van u ghewaert duer tzondigh exploot zware;
Ga naar voetnoot103-4
105[regelnummer]
Zonder de zonde voor u gheen doot ware,
Maer eeuwigh leven ghy gloryues moght.
Dus als ghy de zonde dangerues wrocht,
Baerde ghy de doot als den loon der zonden.
Ga naar voetnoot105-8
Schriftuerlic woordt.
Om van welcker doot dan te zijn ontbonden,
110[regelnummer]
Moester zijn bevonden zonder condicye
Eenen die vry was der zonden vicye,
Zoudy Gods iusticye stellen te vreden.
Ga naar voetnoot109-2
| |
[pagina 516]
| |
Sgheests cracht.
Dwelc niemant en moght van Adams leden,
Want overtreden hadden zy ghemeene,
115[regelnummer]
Zijnde al tzamen duer de doot in weene.
Ga naar voetnoot113-5
Schriftuerlic woordt.
Dat Christus Iesus en anders gheene,
De welcke alleene van zonden vry was,
Moeste tuwen troost, als uwen Messyas,
Wt des vaders ghenadyghe trezoren
120[regelnummer]
Neder dalen, voor u zijn een kint gheboren.
Ga naar voetnoot116-0
Sgheests cracht.
Zo dat beghaert hadde langhe te voren
Gods volc vercoren, bin swaerels wonijnghen,
Ga naar voetnoot121-2
Als patryarcken, propheten, Conijnghen,
Ghevoelende hoe zy in sdoots verdommen laghen;
Ga naar voetnoot124
Ga naar margenoot+
125[regelnummer]
Christum van verren zy commen zaghen
Als haren troost, zo ic Paulus belijdt las.
Ga naar voetnoot125-6
Schriftuerlic woordt.
Ziende mynen dagh Abraham verblijdt was,
Sprac Christus, naer Ioannem verheven net.
Ga naar voetnoot127-8
Sgheests cracht.
Tzelve ghetuught claer Gods gheschreven wet,
130[regelnummer]
Want als hy u de zonde es declarerende,
Es hy u Christum voor troost docerende,
Ga naar voetnoot129-1
Als de schoolmeester doet zijn scholieren.
| |
[pagina 517]
| |
Schriftuerlic woordt.
Van swaerelts beghin duer sgheests regieren
Gheen meerder troost Gods volc en briefden breedt
Ga naar voetnoot133-4
135[regelnummer]
Dan Christus Iesus, die voor u wt liefden heet
Zoude commen staerven de doot afgryzelyc,
Om duer zijn doot u int leven pryzelic
Te aervene, van u sdoots blame slakende,
Ga naar voetnoot137-8
Sgheests cracht.
Duer tsturten zijns bloets beqwame makende.
140[regelnummer]
Waer maghmen dezen troost zijn verhoghende?
Ga naar voetnoot139-0
Staervende mensche.
Ach minnelicke troosters, zijt u dan poghende
Dat ic, die oyt in sdoots benauwen lagh,
Figuere.
Ga naar voetnootFiguere
☞ Hier tooghtmen Christum an tcruce en tmotalen serpent met een rolle: Sicut Moyses &c. Boven tcruce deis rolle: Alzoo heift God de waerelt bemint, zo dat hy zynen eenyghen zone gaf, op dat die in hem ghelooft, niet en verga, maer hebbe dat eeuwigh leven. Ander rolle: Verblijdt ende lovet te zamen verlatende Hierusalem, want de heere heift zijn volc vertroost, hy heift Hierusalem verlost. Doch nu figuerlic hier claer anschauwen magh
Hoe Christus my meest troost in sdoots errueren.
Ga naar voetnoot142-4
Schriftuerlic woordt.
145[regelnummer]
Wilt dit anmaercken hier in figueren,
Met de schriftueren daer toe betamelic;
Twerdt u in trooste zeer anghenamelic.
Ga naar voetnoot145-7
Staervende mensche.
Ach God, u lovic met herten eerzamelic,
Van Christo, die my slevens behauder cam.
Ga naar voetnoot148-9
| |
[pagina 518]
| |
Schriftuerlic woordt.
150[regelnummer]
Ziet hier figuerlic, die op zijn schauder nam
U, verloren schaep, wien swulfs betrapen qwelt;
Ga naar voetnoot150-1
Dit es hy die tleven voor zijn schapen stelt,
Daer alle Gods volck hebben verhueght naer.
Ga naar voetnoot152-3
Sgheests cracht.
Dit es den boom nu des levens vruchtbaer,
155[regelnummer]
Eerst vanden ijnghel voor u bevrijdt vranc,
Ga naar voetnoot154-5
Die God de vader in svolheyts tijt lanc,
Op dat ghy zijn vruchten zoudt verwaerven al.
Ga naar voetnoot156-7
Ga naar margenoot+
Schriftuerlic woordt.
Zo wie die nutt, nemmermeer staerven zal,
Int eeuwigh leven hy hem beqwame aerft;
160[regelnummer]
Al eyst dat hy naer den lichame staerft,
Noch zal hy levende eeuwigh verblyden nu.
Ga naar voetnoot158-1
Sgheests cracht.
Dit es tleven, die om bevryden u
Van teewigh staerven, heift wt ghenaden puere
De cauze des doots op hem gheladen stuere,
165[regelnummer]
Dwelc es de zonde, duer wien sdoots strael cam.
Ga naar voetnoot164-5
Schriftuerlic woordt.
Dies hy de zonde op hem liberael nam.
Mesmaect, naer Esayas verhalen wreedt,
Daerlic ghewondt, hy zelve u qwalen leedt,
Als een malaetsche ghesleghen verduldigh;
Ga naar voetnoot166-9
170[regelnummer]
Dits de onnoozel die u, mensche beschuldigh,
Heift duer zijn doot ende wonden gheprezen
Om eeuwigh leven van zonden ghenezen.
Ga naar voetnoot170-2
| |
[pagina 519]
| |
Staervende mensche.
Hoe es meerder troost bevonden, bewezen,
Dan Christus, die wt ionstyghen adere
Ga naar voetnoot173-4
175[regelnummer]
My cam verzoenen met zijn hemels vadere,
Voor my de schult der zonden betalende?
Sgheests cracht.
Dits de Samaritaen neder dalende,
Die in u wonden, om waeren ghepijn groot,
Ga naar voetnoot177-8
Olye en wijn goot.
Schriftuerlic woordt.
180[regelnummer]
Een langh termijn bloot
Hadt ghy, aerm crancke, dien medecijn noot.
Ga naar voetnoot180-1
Staervende mensche.
Duer dit serpents bebloedde aenschijn root
Van u in trooste des doots venijn vloot.
Ga naar voetnoot182-3
Schriftuerlic woordt.
Dus voor de zonden vuldoende duer zijn doot,
185[regelnummer]
Heift hy doot, helle commen verwinnen,
Die duer u zonden ter waerelt binnen
Hadden regnacye.
Ga naar voetnoot184-7
Staervende mensche.
Wat zal ic beghinnen?
Sgheests cracht.
Grijpt consolacye.
Ga naar margenoot+
Schriftuerlic woordt.
190[regelnummer]
En looft vul minnen
Sgheests cracht.
Hem, vander gracye.
| |
[pagina 520]
| |
Staervende mensche.
Ach herte en zinnen
Loven dy, die Christum gheift in oblacye,
Ga naar voetnoot193
Die van my waert des doots blamacye.
Schriftuerlic woordt.
195[regelnummer]
Hy heift den vyant u obligacye
Ghenomen, zoo Paulus propoostelic wtt-
Ant cruce ghehecht, twelc troostelic luutt-
Daer ghy ter doot by waert tallen stonden
Schriftelic verbonden.
Ga naar voetnoot195-9
Sgheests cracht.
200[regelnummer]
Duer zijn vijf wonden
Heift hy, David, met vijf steenen precyues
Golyas verwonnen, dies victoryues
Een heere der heeren nu triumpherende.
Ga naar voetnoot200-3
Schriftuerlic woordt.
Dus was hy u staerven permuterende
205[regelnummer]
In een eeuwigh leven vol aerven rijckelic;
Ga naar voetnoot204-5
Daer eerst een werden was u staerven blijckelic
Ter eeuwygher doot, in zwaer verlangh grievelic,
Nu es duer Christum eenen gangh lievelic
Ten eeuwyghen levene by hem vercreghen dy.
Ga naar voetnoot206-9
| |
[pagina 521]
| |
Staervende mensche.
210[regelnummer]
Lof Christus, in wien meest troost gheleghen zy
My mensche, staervende in Adam gheestelic,
Daer deeuwyghe doot volght naer tempeestelic,
Ga naar voetnoot212
Waer af my Christus dan es bevrydende.
Nu minnelicke troosters, zijt belydende
215[regelnummer]
Wie tlichame hier magh consoleren,
Twelc staervende moet in aerden verkeren.
Ga naar voetnoot214-6
Sgheests cracht.
Den troost es Christus, naer Paulus doceren.
Zoo hy starf om u zonden onwaerdigheyt,
Es hy verrezen tuwer rechvaerdigheyt;
Ga naar voetnoot218-9
220[regelnummer]
Zoo als ghy in Adam ter doot zijt snevende,
Zoo werdt ghy duer Christum weder levende,
Verryzende Christus tuwen voorspoe voren
En daer naer alle die Christo toebehooren;
Ga naar voetnoot220-3
Ga naar margenoot+
Verganckelic ghezaeyt in oneerlicheyt,
225[regelnummer]
Zal opstaen gloryues in grooter heerlicheyt;
Zoo Esayas can te vullen bewyzen:
Ga naar voetnoot224-6
Schriftuerlic woordt.
U dooden heere, die zullen verryzen
Duer den dau des lichts zonder vertrecken.
Ga naar voetnoot227-8
Sgheests cracht.
Die in my ghelooft, tes Christus ontdecken,
230[regelnummer]
Heift teeuwigh leven; ic zal hem verwecken
Ten iongsten daghe; vaett deis wyze lesse.
Ga naar voetnoot229-1
Schriftuerlic woordt.
Zo wie deel heift in deerste verryzenesse,
Zaligh es hy, zo Ioannes ghetuugh gheift;
Over zulcke de tweede doot gheen maght heift,
Ga naar voetnoot232-4
| |
[pagina 522]
| |
Sgheests cracht.
235[regelnummer]
Zeght Paulus, die duer sghelooven cracht leift.
Over die ontslapen u truerigh wezen vliet;
Gheloofdy Christus ghestorven, verrezen, ziet,
Zo zal God die wt swaerelts woonst scheeden
In Christus, met hem wt reynder ionste leeden.
240[regelnummer]
De ghestorvene in Christo werden verheven
Met de veranderde noch over ghebleven
Inden wolcken, Christum gaende te ghemoete;
Met deze troostelicke woorden zoete
Troost nu elcanderen, zeght hy loyaligh.
Ga naar voetnoot236-4
Schriftuerlic woordt.
245[regelnummer]
Die inden heere staerven, die zijn zaligh;
Van allen aerbeyde zullen zy rusten daer.
Ga naar voetnoot245-6
Staervende mensche.
Ach God, met Paulo magh ic lusten naer
Dlichamelic staerven en zo betamende,
Want tlichame metter ziele verzamende
Ga naar voetnoot247-9
250[regelnummer]
Met Christo verrijst om eeuwigh te levene.
Onmoghelic waert my, mensche, te ghevene
Meerderen troost, die hier ben staervende.
Sgheests cracht.
In Christo moet ghy dit zijn verwaervende
En niet laten hem, tot uwen voordeele;
255[regelnummer]
Want alle menschen ten wtersten oordeele
Zullen verryzen (hebt dies memorye)
Ga naar voetnoot255-6
Maer niemant om leven te zijnder glorye
Dan die in tgheloove naer Christus raedt pleyn,
Ga naar margenoot+
Al zijn cleeren zal hebben ghedwaett reyn
Ga naar voetnoot258-9
260[regelnummer]
Int bloet des lammekins Christi warachtigh,
Welc alleene es te openen crachtigh
Den bouck met zeven zeghelen ghesloten.
Ga naar voetnoot261-2
| |
[pagina 523]
| |
Schriftuerlic woordt.
Maer lacen, daerlic met Gods gramschap begoten,
Werdt elc ghesloten ten putte beneden schier,
Ga naar voetnoot263-4
265[regelnummer]
Die teghen tlammekin heift ghestreden fier,
Anghebeden hier in vleesschelic weilde
De Babylonische hoere en tbeilde
Der felder beeste; dies eeuwigh int sneven qwaet.
Ga naar voetnoot265-8
Staervende mensche.
Ach troosters beminde, wilt dan gheven raedt
270[regelnummer]
My, van natueren inder zonden vloet doodt:
Ga naar voetnoot270
Hoe magh ic mijn cleedren in tlammekins bloet root
Zuver en wit wasschen in alder claerheyt?
Ga naar voetnoot272
Sgheests cracht.
Den warachtyghen trooster, den gheest der waerheyt,
Die Christus zijn bruut zant om huer regieren,
275[regelnummer]
Als een traurijngh om huer verchieren,
Ga naar voetnoot273-5
Die tooght u dit claer, mijn vriendt vercoren.
Want u hier ziende in zonden gheboren,
Doet hy u zuveren van zulcker lette
In bloet Christi, tlammekin zonder smette,
280[regelnummer]
Duer zijn bruut, de kaercke, uwe moedere,
Daer zy u aerft met Christo uwen broedere,
Ga naar voetnoot278-1
Int eeuwigh leven by hem verworven.
Staervende mensche.
Maer lacen, als ic, aerm mensche verdorven,
Noch niet verstorven het vleesch ancleven zwaer,
285[regelnummer]
Tzuver cleedt, in tdoopsel my ghegheven daer,
Weder eylaes onnuttelic besmuert vijnde;
Ga naar voetnoot283-6
Als ic van den vyant becuert zijnde,
Ga naar voetnoot287
| |
[pagina 524]
| |
Die als een leeu my ommerijnghen can,
My hebbe daerlic laten verslijnghen dan
Ga naar voetnoot288-9
290[regelnummer]
Duer tvulbrijnghen van zynen heessche boos,
Den gheest tonder zijnde den vleesche loos,
Zo ben ic weder duer tleven beestelic
Ga naar voetnoot290-2
Gheworden gheestelic?
Schriftuerlic woordt.
Gheen troost zo keestelic
295[regelnummer]
Als Christus voor die in zulcken noode stoet,
Ga naar voetnoot294-5
Ga naar margenoot+
Die als God verwecken zulcke doode moet,
Zullen zy verryzen, zoo wy gheleert lezen.
Ga naar voetnoot296-7
Sgheests cracht.
Bekeert my heere, zo zal ic bekeert wezen.
Ga naar voetnoot298
Ic bent, zeght God, naer gheen ander wilt haken,
300[regelnummer]
Die dooden zal ende levende maken;
Gheen behalven my en heifter virtuut toe.
Ga naar voetnoot299-1
Schriftuerlic woordt.
Ic bent die om mynen twille de zonden wtdoe,
Ga naar voetnoot302
Niet willende de doot vanden zondaren.
Ga naar voetnoot303
Sgheests cracht.
Alle menschen die oyt dus ghestorven waren
305[regelnummer]
Heift God, zoo Manasses ghetught vordachtigh,
Ga naar voetnoot304-5
Berau belooft van zonden crachtigh,
Ga naar voetnoot306
Om dies vergheven de zonden afgryzelic.
| |
[pagina 525]
| |
Staervende mensche.
Ach lacen, al kennic mijn zonden mespryzelic,
Dan faelt my eerst troost ende confortacye,
Ga naar voetnoot308-9
310[regelnummer]
Want de vyant wilt my tot desperacye
Gheheelic brijnghen duer mijn onwaerdigheyt,
Ga naar voetnoot311
Zegghende dat ic naer Gods rechtvaerdigheyt
Moet teeuwygher doot hebben sentencye;
Tzelve ghetuught ooc mijn conscyencye,
315[regelnummer]
Dies zulcke invencye my over tboort drijft.
Ga naar voetnoot315
Schriftuerlic woordt.
Ach broeder, an Christo tot u confoort blijft,
Bekennende naectelic al uwe mesdaden;
Hy en zal u als tresoor der ghenaden
Ga naar voetnoot317-8
Vry niet versmaden.
Sgheests cracht.
320[regelnummer]
Want om u beraden
Roupt hy zelve: comt die zijt beladen,
Ic wil u vertroosten, uwen last vermyden.
Ga naar voetnoot320-2
Schriftuerlic woordt.
Dus wilt wter herten uwen noodt belyden,
Als Petrus, Dismas ende Magdaleene,
Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Met tvraukin in overspel bevonden onreene,
Voort al die in weene naer ons propoost stonden;
Ga naar voetnoot325-6
Zoo zy al te zamen duer Christum troost vonden,
Zult ghy troost vinden; dit ben ic pluchtende.
Staervende mensche.
Ach lacen, noch maect my de vyant duchtende;
Ga naar margenoot+
330[regelnummer]
Duer dwoort schriftuerlic by my desconfoort riet,
Want God de zondaers, zeght hij, en verhoort niet.
Ga naar voetnoot330-1
| |
[pagina 526]
| |
Sgheests cracht.
Maer die hy penitenten naer zijn woordt ziet,
Ga naar voetnoot332
Hemlien bekennende als een publicaen snoo,
Die verloren zone, wil hy ontfaen vroo,
335[regelnummer]
Die doode gheven tleven overvloedigh,
Ga naar voetnoot334-5
Want een oprecht benaut herte ootmoedigh
God niet en versmaett, naer Davids leerijnghe.
Ga naar voetnoot336-7
Schriftuerlic woordt.
Noyt en liet God mensche in sdoots verzeerijnghe
Dan hemlien die zelve ghezont te zyne dochten
Ga naar voetnoot338-9
340[regelnummer]
En die van Christo gheen medecijn en zochten,
Als de Pharizeeus, die hem dueghdigh prees,
Of de rijcke, die maria iueghdigh wees,
Ga naar voetnoot341-2
Van wien elc oyt in groot vermeten zat.
Ga naar voetnoot343
Deze wten stoele zijn ghesmeten plat,
345[regelnummer]
Vernedert, want zy haer verhieven groot.
Ga naar voetnoot344-5
Sgheests cracht.
Maer die van dueghden oyt haer besieven bloot,
Ga naar voetnoot346
Belaen met zonden biddende om gracye,
Die creghen duer Christum oyt consolacye.
Staervende mensche.
Ach troosters, gheift my noch probacye
350[regelnummer]
Of ic, die oyt met zonden belaen lagh,
Tot den vader zelve om qwijtschel gaen magh
Duer Christum, ghemaerct de groote errueren mijn;
Ga naar voetnoot349-2
| |
[pagina 527]
| |
Of moet mijn toevlucht de creatueren zijn,
Die om staercken mijn desolaten moet
355[regelnummer]
Voor my bidden als advocaten goet;
Welc es hem meest troost, die in sdoots blame zitt?
Ga naar voetnoot354-6
Schriftuerlic woordt.
Al dat ghy den vader in Christus name bidt
Zal hy u gheven, zoo wy gheschreven lezen.
Ga naar voetnoot357-8
Bidt, zeght Christus, u zal ghegheven wezen;
360[regelnummer]
Clopt, men werdt u bin der zate latende.
Ga naar voetnoot359-0
Staervende mensche.
Es Christus meest in dezen state batende,
Twy raedt my anders menigh gheleert claerck?
Ga naar voetnoot361-2
Sgheests cracht.
Ziet, in eenen wille gheconfirmeirt staerck
Es twarachtigh hooft, Christus, met al zijn leden;
Ga naar voetnoot363-4
Ga naar margenoot+
365[regelnummer]
Dus en esser niet differents ghebeden
Van Christo, thooft ende den leden pryzelic,
Maer alle ghelijc teeuwigh leven iolyzelic
Ionnen zy u, duer Christus victorye.
Ga naar voetnoot365-8
Schriftuerlic woordt.
Dus om Christo alleen te gheven glorye,
370[regelnummer]
Voor wien alle knien noch moeten bughen,
Wien al Gods helyghen lof, prijs ghetughen,
Ga naar voetnoot370-1
In wiens name ter waerelt ghemeene
Zaligheyt es ende anders gheene,
Ga naar voetnoot372-3
Voor meesten troost (op mynen raedt teimt)
Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
U Christum Iesum als advocaet neimt,
Ga naar voetnoot375
| |
[pagina 528]
| |
Die voor u biddende, als drucx ontladere,
Zitt ter rechter handt van zynen vadere
Als een voorsprake voor u certeynelic;
Ga naar voetnoot376-8
Die duer hem zelven in een offrande pleynelic
380[regelnummer]
Den vader vuldaen tot eeuwyghen tyde heift.
Ga naar voetnoot379-0
Sgheests cracht.
Dezen hooghsten priester medelyden heift
Uwer crancheyt, in als hebbende ghevoel zaen
Zonder de zonde; dus wilt tot den stoel gaen
Der ghenaden, ghy crijght van dat u noost troost.
Ga naar voetnoot381-4
Staervende mensche.
385[regelnummer]
Ach minnelicke troosters, op dit proppoost gloost
En laet my dit anschauwen figuerlic.
Ga naar voetnoot385-6
Figuere.
Ga naar voetnootFiguere
☞ Hier tooghtmen Christum zittende ter rechter handt zijns vaders als een warachtigh middelaer, met een rolle: Wy hebben eenen advocaet by God, Iesum Christum, die rechtvaerdigh es, 1. Ioan. 2. Schriftuerlic woordt.
Zietet, broeder bemindt, verstaerct schriftuerlic,
Uwer crancheyt certeyn zal moghen staercken.
Ga naar voetnoot387-8
Staervende mensche.
Lof God, die my doet dit betooghen waercken,
390[regelnummer]
Dat hy die iuge es van my mesdadigh,
Ga naar voetnoot389-0
Es voorsprake ende advocaet beradigh,
Die zelve ghenadigh voldoet mijn ghebreken.
Ga naar voetnoot391-2
Waer es oyt meerder troost ghebleken
My, mensche staervende duer tzondigh erreren?
Ga naar voetnoot394
| |
[pagina 529]
| |
395[regelnummer]
Maer troosters, wilt my voorts exponeren:
Hoe ben ic verzekert, hier noch snevende,
Ga naar voetnoot395-6
Dat God my duer Christum es verghevende
Al mijn zonden, om dan naer mijn staerven
Ga naar voetnoot398
By gracyen tleven te hebben in aerven?
Schriftuerlic woordt.
400[regelnummer]
Die verzekertheyt moet ghy verwaerven
Ga naar margenoot+
Duer sghelooven gave tot u verchiersele,
Ga naar voetnoot401
Dan van Christus bruut duer sgheests regiersele.
Ga naar voetnoot402
Dit een let Christi u es declarerende,
Duer Christus doot u administrerende
405[regelnummer]
Dat edel bruloft cleedt wit blijnckende,
In Christus wonden gheheel verdrijnckende
U zonden stijnckende.
Ga naar voetnoot403-7
Sgheests cracht.
Niet meer ghedijnckende
En wiltse God zijn, maer gheheel vergheten,
Ga naar voetnoot408-9
410[regelnummer]
Hebbende die achter den rugghe ghesmeten
Ga naar voetnoot410
Duer Christum Iesum, den zalighmakere.
Staervende mensche.
Ach lacen, al wil ic, onloyaligh wakere,
My dan staervende op Christum betrauwen,
De vyant comt my weder benauwen,
415[regelnummer]
Zegghende: ghy en hebt gheen satisfaccye
Ghedaen voor u zondyghe infraccye
Ga naar voetnoot412-6
Duer u zelfs dueghdyghe waercken crachtigh.
Ic dit voortstel dan zijnde ghedachtigh,
Ben onmaghtigh ende heel onverduldigh;
Ga naar voetnoot418-9
| |
[pagina 530]
| |
420[regelnummer]
Want ghedaen hebbende dat ic ben schuldigh,
Vindic zorghvuldigh my noch te zyne
Een dienaer onnut voor Gods ooghen divine;
Ga naar voetnoot420-2
Dies ic ten fyne heel desperaet sta.
Als ic dies tot vele menschen om raedt ga,
425[regelnummer]
Raden my zom anders dueghden te copene,
Of in zeker bullen te hopene;
Ga naar voetnoot423-6
Ander my in trooste om de ziele te lavene
Raedt: mijn doode lichaem te gravene
Ga naar voetnoot427-8
In vremde habyten, zoot blijct propoostelic.
430[regelnummer]
Dus troosters, welc hier my meest es troostelic
Doch biddic wt minnen; op Gods gheschrifte let.
Ga naar voetnoot431
Schriftuerlic woordt.
Ach broeder, verchiert met sghelooven ghifte net:
Houdt u an Christum, u eenigh verzoendere,
Die voor al swaerelts zonden es vuldoendere.
435[regelnummer]
Sent Ian de dooper, wien van Christo lof staet,
Ga naar voetnoot435
Zeght: dits tlam dat al swaerelts zonden afdwaet,
Op Christum wyzende tonzen voorspoede.
Ga naar voetnoot436-7
Sgheests cracht.
Reyn van zonden met Christus bloede
Ga naar margenoot+
Zijt ghy ghewasschen voor God ontfanghelic.
Ga naar voetnoot438-9
Schriftuerlic woordt.
440[regelnummer]
Niet duer gaud of zelver verganghelic,
Maer duer tdierbaer bloed Christi perfect,
Twelcke onnoozel lammekin onbevlect
U voorzien was voor swaerelts creacye.
Ga naar voetnoot440-3
| |
[pagina 531]
| |
Sgheests cracht.
Christus, verheven tuwer confortacye,
445[regelnummer]
Daer hijt al te hemwaert naer zijn woordt trac,
Ga naar voetnoot444-5
Wt liefden staervende tot u confoort sprac:
Tes al vuldaen; vader, u bevelic mijn gheest.
Ga naar voetnoot447
Schriftuerlic woordt.
Twelc zijn alle menschen noch in dit foreest,
Die met een crachtigh gheloove levende
450[regelnummer]
Hueren gheest Christo zijn anclevende.
Ga naar voetnoot448-0
Sgheests cracht.
Om u verstaercken, die noch zijt bevende,
Heift Christus Iesus wter charitaten vier
Zijn vleesch teender spyze u ghelaten hier,
Zijn bloet voor dranc, op, als ghijt drijnken woudt
455[regelnummer]
Ende nutten, daer by ghedijncken zoudt
Hoe dit bloedt naer zijn verheven lesse
Ghesturtt es tot der zonden verghevenesse;
Ga naar voetnoot451-7
Tfy, die duer twyfel noch verflaut sneift.
Ga naar voetnoot458
Schriftuerlic woordt.
Zo Christus in tgheloove zijn bruut ghetraut heift,
460[regelnummer]
Al zijn goet met haer ghemeen makende,
Haer schuldt duer zijn dood alleene slakende,
Zoo werdt hier weder duer doprechte meenijnghe
Vernieut de broederlicke vereenijnghe;
Ga naar voetnoot461-3
In Christo werdt ghy gheincorporeirt daer
465[regelnummer]
Ende Christus in u, zoo hy doceirt claer,
Als rancken des wijngaerts in elc termijn fijn.
Ga naar voetnoot464-6
Sgheests cracht.
Zoo veil granen een broodt, veil druven een wijn zijn,
Zoo werdt ghy dan een met Christo dueghdelic.
Ga naar voetnoot468
| |
[pagina 532]
| |
Schriftuerlic woordt.
Dus mueght ghy in Christo ten hemel vrueghdelic
470[regelnummer]
Clemmen, want hy vanden hemel ghedaelt es.
Ga naar voetnoot470
Staervende mensche.
Ach Christus, duer wien mijn schult betaelt es,
In dezen strijdt wilt my by vaylliant staen.
Ga naar voetnoot472
Ga naar margenoot+
Sgheests cracht.
Met Abraham wilt vroyelic wt u landt gaen,
Ga naar voetnoot473
Op Christum, Gods woordt, betrauwende vastelic.
Schriftuerlic woordt.
475[regelnummer]
Treckende wt tdiensthuus van Pharao lastelic,
Ga naar voetnoot475
Nutt Christum met wilder letuwen keestelic
Als paeschlam, staende int gheloove gheestelic.
Ga naar voetnoot476-7
Sgheests cracht.
Wilt den verslaenden ijnghel tempeestelic
In Christo den eersten gheboren waeren van;
Ga naar voetnoot478-9
480[regelnummer]
Met slammekins bloede wilt besmaeren dan
De posten ws huus duer sghelooven cracht reen;
De verslaende ijnghel heifter macht gheen,
Maer tlandt van beloften zuldy anschauwen zoet.
Ga naar voetnoot480-3
Staervende mensche.
Lof God, die my zoo gracelic bedauwen doet
Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Met uwer gracye, die my eerzame daeckt,
Ga naar voetnoot485
Dat ghy in Christo my dus beqwame maeckt
Om hier staervende met hem weir te verryzen.
Ga naar voetnoot486-7
| |
[pagina 533]
| |
Figuere.
Ga naar voetnootFiguere
☞ Hier tooghtmen Christum, onder hem hebbende alle zijn vianden, met dezer rolle: Wanneer hy dat ryke God den vader over leveren zal, als hy alle heerscapye te niete doen zal, ende alle overheyt ende ghewelt, de laetste vyandt die dan werdt, es de doodt. 1. Cor. 15. Schriftuerlic woordt.
Ia ende om in gloryen veriolyzen,
Die om vulpryzen God noyt te vooren broghte
490[regelnummer]
In smenschens herte, noyt oore hooren moghte,
Noch tonghe hier in swaerelts ghezichte sommen;
Noyt en moghtet voor smenschen ghezichte commen,
Wat God bereed heift die hem beminnen vranc.
Ga naar voetnoot488-3
Sgheests cracht.
Om noch dies te staercken u zinnen cranck,
495[regelnummer]
Ziet (als Stephenus) Christum in zijn glorye,
Ga naar voetnoot494-5
Die over zijn vyanden heift victorye;
Teender voetbanc light elc in verzijcke.
Ga naar voetnoot497
Daer gheift hy den vader over zijn rijcke
Als een bruut, met gloryen verchiert minnelic.
Ga naar voetnoot499
Staervende mensche.
500[regelnummer]
Nu roupic met Symeon, duer viert innelic:
Heere laet nu naer dijns woordts loyaligheyt
Uwen dienaer in payze, want u zaligheyt
Mijn oghen ghezien hebben als mynen troost meest.
Ga naar voetnoot500-3
Schriftuerlic woordt.
Discrete heeren, die u dit propoost eest
505[regelnummer]
Heift inghesturt duer zijns gheests regieren,
Ga naar voetnoot504-5
Die wil u met dezen troost verchieren,
Ga naar voetnoot506
Ga naar margenoot+
Als hy u roupt tzijnder aerven iueghdigh
Om eeuwigh zijn glory te verwaerven vruechdigh.
| |
[pagina 534]
| |
Sgheests cracht.
Voor den meesten troost om staerven dueghdigh
510[regelnummer]
Wy Christum Iesum elc by zonder vaten,
511[regelnummer]
Als Royaerts van Loo, u dienstbaer onderzaten.
Ga naar voetnoot509-1
Finis.
|
|