De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 479]
| |
Audenaerde.Prologhe
In dit spel zijn zes personagen: Staervende mensche, Gheloove, Hope, Charitate, Schriftuerlic bewijs, Figuerlic troost. Ga naar voetnoot+ A.
1[regelnummer]
Lof vader, almaghtigh God van hier boven,
Lof zone en heligh gheest daer mede,
Ga naar voetnoot1-2
B.
Wy en connen u vuldancken noch vul loven,
Ga naar voetnoot3
Dat ghy ons verleent hebt pays en vrede.
Ga naar voetnoot4
A.
5[regelnummer]
Alle gouverneurs van dezer stede,
Ga naar voetnoot5
Edele ende schamele dier ghelijcke,
Ga naar voetnoot6
B.
Wenschen wy en bidden met innygher bede,
Dat zy hier naer bezitten Gods eewigh rijcke.
Ga naar voetnoot8
Stervende mensche.
Heer God, hoe vindic my nu te moede:
10[regelnummer]
Couver van ghelde, planteyt van goede
En magh my by staen in dezen zwaren noot;
Ga naar voetnoot9-1
Menighte van vrienden, gheluc van spoede,
Ga naar voetnoot12
Grootheyt van maghen noch eleyt van bloede,
Ga naar voetnoot13
Tes al niet, my besluupt de bitter doot.
15[regelnummer]
Niewers en vindic eenen vriendt zo groot,
Die voor my wilt in dit dangier waken;
Ga naar voetnoot15-6
Dies moet ic alleene de doot onghier smaken.
Ga naar voetnoot17
Ziecte verwint my, daer en es gheen vraghen naer.
Ga naar voetnoot18
Och, wie zal my troosten?
Ga naar voetnoot19
| |
[pagina 480]
| |
Gheloove.
20[regelnummer]
Wien hooric claghen daer?
Tot zulcker benautheyt zou ic my verneren.
Ga naar voetnoot21
Schriftuerlic bewijs.
Ende wy twee zullen u assisteren,
Om daer te verclaerzene ons beste advijs.
Ga naar voetnoot23
Al vooren ben ic, Schriftuerlic Bewijs,
25[regelnummer]
Die den oprechten mensche noyt en loogh.
Ga naar voetnoot24-5
Figuerlic toogh.
Ende dan zal volghen Figuerlic Toogh,
Figuere ontdeckende tot zijnder baten
Ga naar voetnoot27
Staervende mensche.
Therte es beroert, mijn dueght heift my ghelaten,
Dlicht mijnder ooghen wilt my ghebreken,
Ga naar voetnoot28-9
30[regelnummer]
Den ijnghel ter rechter handt hebbic besweken,
Ga naar voetnoot30
Ter slijncker hant duer mijns mesdaets bewinden
Ga naar voetnoot31
Wilt my de briesschende leeu verslinden;
Des doots droufheyt qwelt my, wies gheviele.
Gheloove.
Weist ghegroet, zalyghe gheloovyghe ziele,
35[regelnummer]
Gheteeckent metter beilden der dryvuldigheyt,
Verlost met Gods bloet.
Ga naar voetnoot34-6
| |
[pagina 481]
| |
Staervende mensche.
Die my zo ghehuldigh greyt,
Ga naar voetnoot37
Wie en van waer zydy om rusten mijn zinnen?
Ga naar voetnoot38
Gheloove.
Ic neme oorspronck in den hemel binnen,
40[regelnummer]
Als bode des medecijns die elcx ziecte maerct
Ga naar voetnoot40
‘Tgheloove dat wt charitate waerct’.
Mynen name verstaerct.
Ga naar voetnoot41-2
Staervende mensche.
Dat hooric ghaerne.
Dijn comste en staet my niet tontbaerne,
45[regelnummer]
Want met consolacyen ghy my helpen mueght.
Ga naar voetnoot44-5
Gheloove.
Ic, Gheloove, en ben niet alleene een dueght,
Maer leedsterygghe der dueghden en fondament
Ga naar voetnoot46-7
Zonder wien met God niemant werdt bekent;
Ghetroost u in my en vreest gheen teghenspoet.
Ga naar voetnoot49
Staervende mensche.
50[regelnummer]
Den alder meesten troost waer my vercreghen goet
Ga naar voetnoot50
Alst my al af gaet en niemant en blijft by.
Ga naar voetnoot51
Gheloove.
In wien wildy u bet troosten dan in my,
Die alleene ghevoele inwendigh zeere
De magnificencye vanden heere?
Ga naar voetnoot53-4
55[regelnummer]
O staervende bedruct, op my fondeirt u.
Ga naar voetnoot55
| |
[pagina 482]
| |
Staervende mensche.
Zulcken troost mijn herte conforteirt nu;
De gheest verblijdt dat ict hoore vermonden.
Ga naar voetnoot56-7
Gheloove.
Zydy doot duer de vuul stijnckende zonden,
Duer tgheloove leifdy, naer Ians publyieren.
Ga naar voetnoot58-9
Schriftuerlic bewijs.
60[regelnummer]
Leift ghy, tgheloove zal u purgieren
En zuveren, zoo de Acten tughen waerdigh.
Ga naar voetnoot60-1
Figuerlic toogh.
Ghezuvert, het zal u maken rechtvaerdigh,
Zoo Genesis van Abraham can bewyzen.
Ga naar voetnoot62-3
Gheloove.
Rechtvaerdigh zijnde, tgheloove zal u spyzen
65[regelnummer]
Met aet en dranck die u de gheest zal gheven,
Zoo in Paulo en Habacuc staet gheschreven:
Ga naar voetnoot65-6
De rechtvaerdyghe leift zoo in de waerelt.
Schriftuerlic bewijs.
Als de ziele met dueghden dus es bepaerelt,
Ga naar voetnoot68
Comt Christus, zoo Ozeas tughet over luut,
70[regelnummer]
Ende trautze int gheloove voor zijn bruut;
Lof hem die over al heift zijn ghebod.
Ga naar voetnoot69-1
Figuerlic toogh.
Ghetraut zijnde en vereenight met God,
Werdt hy haer duer tgheloove veil versijcx,
Want hy maectze poortersse zijns eeuwighs rijcx,
Ga naar voetnoot73-4
75[regelnummer]
Zoo Paulus ad Hebraeos leert voor een lesse.
Ga naar voetnoot75
| |
[pagina 483]
| |
Gheloove.
Bruut Christi zijnde en shemels poortesse,
Ga naar voetnoot76
Werdtze Gods dochter op de zelven termijn.
Schriftuerlic bewijs.
Ian zeyt, dat wy alle Gods kinderen zijn;
Zijn oprechte zonen wilt hy ons verclaren.
Ga naar voetnoot78-9
Gheloove.
80[regelnummer]
Nu hooren wy Iacop openbaren,
Dat Christus gheloove telcker spacye
Rechte hoors maect in Gods habitacye.
Ga naar voetnoot80-2
Figuerlic toogh.
Paulus zeght expres: God es dijn vadere
Ga naar voetnoot83
En Christus broeder van ons al gadere,
85[regelnummer]
Volghende der beloften Abraham ghedaen,
Zoo ghy by figueren daer mueght verstaen.
Ga naar voetnoot85-6
Figuere
Hier tooght men Abraham offerende zijnen zone Isaac Gheloove.
Om dat Abraham duer Gods stranghe beheedt
Isaac tonthoofdene was langhe bereedt,
Ga naar voetnoot87-8
Gheloofde en swoer hem God te dien tyen
Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Dat hy hem en zijn zaet zou ghebenedyen
En vermenyghen als sterren an tfirmament.
Ga naar voetnoot91
Schriftuerlic bewijs.
Ian zeyt: deis ghelofte es Gods rijcke bekent.
Ga naar voetnoot92
Gheloove.
O doloreuze, dan en wilt niet trueren:
By gheloften moet u Gods rijcke ghebueren.
Ga naar voetnoot93-4
| |
[pagina 484]
| |
Figuerlic toogh.
95[regelnummer]
Weit nu, dwelc ooc an u zaligh behaud cleift,
Ga naar voetnoot95
Als Christus de ziele voor zijn bruut ghetraut heift
En ghemaect duer charitatyve minne
Ga naar voetnoot97
Zijn dochter ende shemels conijnghinne,
Tgheloove maectse vremde pilgrem en gast,
Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Zoo datze niet dan op hemels dijngh en past,
Ga naar voetnoot100
Daer zou haren brudegoom bereedt zal vinden.
Ga naar voetnoot101
Schriftuerlic bewijs.
Ad Hebraeos hooric Paulum ontbinden,
Dat Abraham ende ander zulck menigh dier
Vremde pilgrems waren ter waerelt hier
105[regelnummer]
En zochten ander stede, zo hy claer ghewaeght.
Ga naar voetnoot102-5
Gheloove.
Christus gheloove alle dijngh verdraeght
Ende brijnght den mensche int eeuwigh verblyen.
Figuerlic toogh.
Tgheloove weder staet alle svyants stryen,
Ga naar voetnoot108
Het verwint de waerelt, naer Ioannes vermaen;
Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Gheen temtacyen en muegher teghen staen.
Ga naar voetnoot110
Dus en dorst ghy duer niemants benauwen flauwen.
Ga naar voetnoot111
Gheloove.
Hier op mueghdy wel u betrauwen hauwen;
Ghelooft met vaster herten gheheel ende al
Dat verzoent es Adams doodelicken val.
115[regelnummer]
Duer dat hem Christus ootmoedigh heift verneirt,
| |
[pagina 485]
| |
Zijn wy met den vader ghereconcilyeirt,
Zoo ad Ephesios blijct declaracye.
Ga naar voetnoot115-7
Inden lof der gloryen duer Gods gracye
zijn wy verlost vanden val afgryzelic
120[regelnummer]
Duer tsturten tbloets Christi, boven al pryzelic.
Ga naar voetnoot118-0
Aldus en laet u geenzins verdwazen,
Ga naar voetnoot121
Hebt goet vast gheloove.
Staervende mensche.
Tzijn schoon solazen
Ende troosten; dies ic wel doe belijdt
Ga naar voetnoot123-4
125[regelnummer]
Dat ghy de duere van allen dueghden zijt.
Schriftuerlic bewijs.
Weit, dat tgheloove vol goddelicker nopen
Een substancye es, daer wy by hopen
Toecommende zaken ende een argument
Van dijnghen die ons niet en zijn ontrent;
Ga naar voetnoot126-9
130[regelnummer]
En dats Gods rijcke, hoe wel dwoort luut stranghe,
Zoo Paulus ad Hebraeos narreirt int langhe.
Ga naar voetnoot130-1
Staervende mensche.
Daer ben ic eens deels af gheperturbeirt,
Ga naar voetnoot132
Want een ander wet mijn wet contraryeirt
Ende leedt my ghevaen inder zonden wet.
Ga naar voetnoot133-4
Gheloove.
135[regelnummer]
Weist goets moedts, u werdes zeer cort te bet.
Hier comt mijn ghespeilnede, vul van virtute.
Ga naar voetnoot135-6
Hope.
Ghegroet weist, schoon edel kersten sprute,
Ledt Christi, woonste vanden helyghen gheest.
Ga naar voetnoot137-8
| |
[pagina 486]
| |
Staervende mensche.
Wie zydy, ioncvrauwe?
Hope.
140[regelnummer]
Zou die zouct alder meest
U welvaert, ghezonde, zaligheyt en vrame.
Ga naar voetnoot141
‘Hope’ es voor God almaghtigh mynen name.
Dochter shemelsch vaders ben ic ghezeyt,
U int doopzel gheassigneirt en toe gheleyt,
Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Die u conforteren comme en ghenezen
Van uwer droufheyt.
Staervende mensche.
Wilcomme moetty wezen.
Ga naar voetnoot147
Terdt neder, ghelievet uwer gracye,
Ga naar voetnoot148
Dat ic virtuut cryghe en efficacye
Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Van dijn zoete nacye.
Ga naar voetnoot150
Hope.
Ghy moet wel weten,
Ga naar voetnoot151
Dat ic onderzoucke alle Gods secreten.
Ga naar voetnoot152
Staervende mensche.
Zo biddic u dat ghy wilt verstaercken
Mijn leden, die my doodelic snaercken.
155[regelnummer]
Mynen tijt wert cort, lettel yemant acht my,
Ic moet zaen staerven.
Ga naar voetnoot154-6
Figuerlic toogh.
Een beter verwacht ghy.
Paulus zeght als troost van onzen mesvalle:
Ga naar voetnoot157-8
| |
[pagina 487]
| |
Duer de hope zijn wy ghezalight alle.
Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Dies verblijdt zou zeere elcx drouve ghelaet,
Ga naar voetnoot160
Zoo ad Romanos in twalefste staet.
Hope.
Ad Hebraeos tuughtmen ons menigh vaut,
Ga naar voetnoot162
Dat Abraham, Isaac en de vaders audt
Ga naar voetnoot163
Blyde ghestorven zijn, hoe wel haer verlanghen
165[regelnummer]
Deffect der beloften niet en ha ontfanghen;
Ga naar voetnoot164-5
Maer zaghenze van verren, wijs van te vueren
Der beloften ende dat zou zo ghebueren.
Ga naar voetnoot166-7
Schriftuerlic bewijs.
Laet u niet betrueren; naer Paulus bescheedt
Ga naar voetnoot168
God heift hemlieden een stede bereedt
170[regelnummer]
Ende dats den hemel zonder eenigh dwalen.
Gheloove. (l. Hope)
Hier af en muegher ooc niet ghefalen.
Ga naar voetnoot171
Gods heligh gheest zendt ons hier ter tijt van nu
Ende ad Romanos staet: es dien gheest in u,
Ga naar voetnoot173
Zo es u God zijn rijcke toeschryvende.
Figuerlic troost.
175[regelnummer]
Weist pacyent in dezen staet blyvende,
Ga naar voetnoot175
God es heere van al, zo ic claer verluwe.
Ga naar voetnoot176
| |
[pagina 488]
| |
Gheloove. (l. Hope)
David zeght: hemel en aerde zijn bee uwe
En al datter in es, van vooren tot bachten.
Ga naar voetnoot177-8
Gheloove. (l. Schriftuerlic bewijs)
Van wiene mueghdy bet troost verwachten
180[regelnummer]
Dan van hem die anhoort elcx caremen,
Wiens propryeteyt es altoos ontfaremen?
Ga naar voetnoot180-1
Hope.
Hy es, alzoo Deuteronomij blijct,
God, ghetrauwe en rechtvaerdigh, diet al berijct.
Ga naar voetnoot182-3
Figuerlic toogh.
Niemant en heift zijn hope op hem gheuzeirt
185[regelnummer]
Die van hem eenighsins schiet gheconfondeirt,
Dwelc Ecclesiasticus betuught al bloot.
Ga naar voetnoot184-6
Schriftuerlic bewijs.
Hier omme hoopt de rechtvaerdyghe in zijn doot
Ende zulcke hope al zijn grief gheneist.
Ga naar voetnoot187-8
Gheloove. (l. Figuerlic toogh)
Alzulcke hope heift in Manasses gheweist,
190[regelnummer]
Zoo wy inden bible tclaer ghewaghen zaghen.
Ga naar voetnoot189-0
Staervende mensche.
Magh ic een woordt om mijn behaghen vraghen,
Zo zeght wat hope es, hier in prezencyen.
Ga naar voetnoot191-2
Hope.
Hope, naer den meester der sentencyen,
Es een zeker bede duer Gods realigheyt
195[regelnummer]
Van onslieder toecommende zaligheyt,
Wt gracyen ende verdiensten ryzende.
Ga naar voetnoot193-6
| |
[pagina 489]
| |
Staervende mensche.
Die verdienste maect my therte afgryzende
Ga naar voetnoot197
Boven my ghelijck eender vloedt swellende;
Onverzekert, ontzie ic dwoordt my qwellende;
Ga naar voetnoot198-9
200[regelnummer]
Gods vreeze doet my den zin verzeeren.
Ga naar voetnoot200
Figuerlic toogh.
Dbeghin der wijsheyt es de vreeze des heeren;
Tes al goet datmen ten goeden fyne doet.
Ga naar voetnoot201-2
Staervende mensche.
Ic bedancke u van uwer doctryne vroedt
Die verlicht heift my, die zeere ben ghegrieft;
Ga naar voetnoot203-4
205[regelnummer]
En naer dat ic vinde troost die my ghelieft,
Ga naar voetnoot205
Zo dat my ‘sghelooven licht’ wilt beschauwen
Ga naar voetnoot206
Ende ‘den stoc van hopen’ onderhauwen,
Ga naar voetnoot207
Reyzic te ghemoete, verlanghende zeere,
Mynen verlosser, mynen schepper en heere.
Hope.
210[regelnummer]
De derde veynstere verlichtet al;
Dat es zou die in derder handt commen zal
En by u blyven als wy u ontsprijnghen.
Ga naar voetnoot210-2
Staervende mensche. (l.ws. Schriftuerlic
bewijs)
Niemant en betrauwe te zeere op dijnghen
Ga naar voetnoot213-6
Die verganghelic zijn teenyghen stonden;
Ga naar voetnoot213-4
215[regelnummer]
Charitate dect de menighte van zonden,
Naer Petrus vermonden.
Ga naar voetnoot215-6
| |
[pagina 490]
| |
Charitate.
O schoon creatuere,
Gheschepen naer Christus edel figuere,
By my wert al uwen grooten druc ghespaent.
Ga naar voetnoot218-9
Staervende mensche.
220[regelnummer]
Wie zydy, die my dus heeschelic maent?
Ga naar voetnoot220
Of ic van u wachte eenyghe bate?
Ga naar voetnoot221
Charitate.
O kindt en hoyr Gods, ic ben Charitate,
Ghezonden van Gods gheest, die by u blyven moet.
Ga naar voetnoot222-3
Staervende mensche.
Alleene charitate dueght beclyven doet.
225[regelnummer]
Maer wat es charitate, die veil drucx verdrijft?
Ga naar voetnoot224-5
Schriftuerlic bewijs.
By dat de meester der sentencyen schrijft,
Charitate es liefde, alsment wel verzindt,
Daer God hem zelven met werdt ghemindt,
En onzen naesten om God oft om Gods wille.
Ga naar voetnoot226-9
Staervende mensche.
230[regelnummer]
De woorden paeyen my bee lude en stille,
Ga naar voetnoot230
Want zy den zin zuver hauwen onghenoost.
Ga naar voetnoot231
Charitate.
Peynst dat ghy vercreghen hebt grooten troost
Midts tgheloove, dwelc hem wel es qwytelic.
Ga naar voetnoot233
Nochtans en werdt u dit niet profytelic,
235[regelnummer]
Want dezen troost es onzeker en niet volmaect.
| |
[pagina 491]
| |
Staervende mensche.
Dat weet ic wel; dies mijn herte altoos haect
Ende es ontrust om te wetenen expres,
Ga naar voetnoot236-7
Waer omme dezen troost niet volmaect en es.
Charitate.
Ic zalt u zegghen, want daer an belaen leyt.
Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Eerst om dignorancye, der menschen crancheyt.
Ga naar voetnoot240
Al waerdy van zonden zuver boven sommen,
Wat troost magh u daer af ghecommen
Ga naar voetnoot241-2
Als ghyt niet en weit? Iob schrijft met allen straf:
Ga naar voetnoot243
Ben ic simpel, mijn ziele en weeter niet af
245[regelnummer]
En my zal verdrieten mijn aerm leven.
Ga naar voetnoot244-5
Figuerlic toogh.
Ten tweesten, men vindt naectelic gheschreven:
Ga naar voetnoot246
Al maect u tgheloove ghesticht, ghevromdt
Ga naar voetnoot247
Duer al haer affeccyen vueren ghenomt,
Ga naar voetnoot248
Nochtans by Lucas notabel calculeren
Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
En mueghdy dit gheensins presumeren.
Zoo hy zeyt: wy blyven onvruchtbaer knechten.
Ga naar voetnoot250-1
Schriftuerlic bewijs.
Het derde zalmen u ooc berechten.
Ecclesiastes schrijft ons by advyze
Datter rechtvaerdyghe zijn en wyze
255[regelnummer]
Ende in Gods handen zijn haerlieder waercken;
Nochtans en connenze weten noch ghemaercken
Weder hem haet of minne werdt ghecompozeirt.
Ga naar voetnoot253-7
| |
[pagina 492]
| |
Charitate.
Daer es eenen troost diet al excelleirt,
Ga naar voetnoot258
Waer by, al twyfeltmen teenygher huere
Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Inder warachtigheyt vander schriftuere,
Dezen troost waerdt zulcken schrupel presentelic
Ga naar voetnoot261
Ende ghebuert, om verstaen diligentelic,
Ga naar voetnoot262
Als den gheloove metter waercken tempeest
Toevloeyt tughenesse vanden helyghen gheest,
Ga naar voetnoot263-4
265[regelnummer]
En ons waerck en dat hy in ons waerct telcx vrame
Den oppersten God tooght zijnde beqwame.
Ga naar voetnoot265-6
Tgheloove metten waercken vertroost die staerven,
Maer hier wt maghmen veil meer troost verwaerven,
Ga naar voetnoot267-8
Zo hier van onslieden werdt ontbonden ras.
Figuerlic toogh.
270[regelnummer]
Maer ziet eerst hoe dezen gheest ghezonden was.
Twerdt uwen verstande figuerlic verclaert
Ga naar voetnoot271
Figuere.
Hier tooght men tneder zenden vanden helyghen gheest op dappostolen Christi. Charitate.
Daer alle Gods apostels waren vergaert,
Cammer wten hemel eenen soon ontrent
Ga naar voetnoot272-3
Ghelijcker wijs van eenen gheest vehement
Ga naar voetnoot274-6
275[regelnummer]
En vervulde tgheheel huus op tzelve sayzoen,
Alzoo de Acten maken claer mencyoen.
Ga naar voetnoot272-6
| |
[pagina 493]
| |
Schriftuerlic bewijs.
Daer deis gheest toeslaet, zonder eenyghe wijcke
Hy verzekert ons vanden eeuwyghen rijcke
Ga naar voetnoot277-8
En betuught ons ende ons waerck metter spoet,
280[regelnummer]
Ia zelve het waerck dat hy duer ons doet,
Dueghdelic es goet.
Ga naar voetnoot279-1
Gheloove.
Paulus gheschreven gheift,
Dat dezen gheest tughenesse ghegheven heift
Onzer lieder gheest om tsvyants verminderen,
285[regelnummer]
Zegghende dat wy zijn Gods kinderen.
Waer moghtmen hooren proffytygher leere?
Ga naar voetnoot282-6
Hope.
Naer dezen gheest dorste David zeere,
Schryvende den psallem in zynen tijt:
Zeght mijnder zielen dat ghy mijn zaligheyt zijt.
Ga naar voetnoot288-9
290[regelnummer]
En elders altoos volghende Gods ghebod:
Ic zal hooren wat in my spreict mijn God,
Van hem zal zynen volcke pays commen voort.
Ga naar voetnoot291-2
Figuerlic toogh.
Dats, tgheests tughenesse es al meerder confoort
Dan tgheloove, hope, charitate tzamen,
295[regelnummer]
Of ooc ons waercken, hoe vul van vramen.
Ga naar voetnoot295
Het blijct drye vaudt by goe redenen claer.
Charitate.
Eerstwarf deis ghetughenesse bevanghet in haer,
Als die alle dueghden can en wilt verstaercken,
Ga naar voetnoot297-8
Tgheloove, hope ende my metten waercken;
300[regelnummer]
Wilt dit anmaercken om waeren tbecueren dijn:
In alle zaligheyt moet de dueght vueren zijn.
Ga naar voetnoot300-1
| |
[pagina 494]
| |
Onmoghelic waert teenyghen termyne
Zonder tvoornomde Gods kinderen te zyne,
Dwelc nochtans de gheest tuught, om blusschen elcx zwaerheyt,
Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Zonder lieghen, want Ian heetten de waerheyt.
Ga naar voetnoot305
Schriftuerlic bewijs.
Ad Hebraeos staet niet voor de doove:
Niemant magh God behaghen zonder gheloove.
Ga naar voetnoot306-7
Gheloove.
Ecclesiasticus in zijn advijs zeyt,
Dat den hopenden verlichten zal Gods wijsheyt.
Hope.
310[regelnummer]
Vander charitate Proverbiorum staet:
Ga naar voetnoot309-0
Ic bemint al dat my met minnen bevaet.
Ga naar voetnoot311
Figuerlic toogh.
Vanden waercken schrijft Matthaeus breere:
Niet alle die roupen ‘heere, heere’
En zal mijn rijcke lude noch stille voen,
315[regelnummer]
Maer de ghene die mijns vaders wille doen.
Ga naar voetnoot312-5
Charitate.
Van liefden en waerck moet wy Ians bevroen schauwen.
Ga naar voetnoot316
Die my bemint, zeyt hy, zal mijn sermoen hauwen.
Ga naar voetnoot317
Mijn vader zal hem minnen voor alle zaken
Ende zullen ons woonste by hem maken.
Ga naar voetnoot319
Schriftuerlic bewijs.
320[regelnummer]
Hier blijcket al claer, zoo Iacop tuught bloot:
Zonder goede waercken tgheloove es doot.
Ga naar voetnoot320-1
| |
[pagina 495]
| |
Gheloove.
Tweest waerf sgheest tughen, duer rypelic op boert,
Waert al tghene dat voren es gheroert,
Ga naar voetnoot322-3
Waer omme dat tgheloove met datter ancleift
Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Den stervende gheenen volmaecten troost en gheift.
Zulc schrupel en can u niet molesteren.
Ga naar voetnoot326
Hope.
Ignorancye mueghen niet pretenderen.
Ga naar voetnoot327
De helyghe gheest in al zijn bediet
En zeyt al heel wt ignorancyen niet,
Ga naar voetnoot328-9
330[regelnummer]
Zoo ad Hebreos den text can tooghen:
Alle dijngh es naect en ontdect zynen ooghen.
Ga naar voetnoot331
Figuerlic toogh.
Tweeste poynt moeten wy ooc onderscheeden:
Ga naar voetnoot332
Presumpcye en magh u niet verleeden.
Ga naar voetnoot333
God last, dat wy by gheenen vermane
Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Ons eenyghe heligheyt doen te verstane,
Ga naar voetnoot335
Ghelijc dapocalips doet schoon vertreck
Van eenen die niet en kende zijn ghebreck.
Ga naar voetnoot336-7
Charitate.
Tderde moeten wy ooc over luudt sommen,
Ga naar voetnoot338
Dats vreeze van een onzeker wt commen.
Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Nu moet elc wel weten ongheloghen,
| |
[pagina 496]
| |
Dat den helyghen gheest niet en werdt bedroghen.
Ga naar voetnoot340-1
Hy doet dat hy wilt, tes al in zijn maght
Ga naar voetnoot342
Ende zijn woorden zijn vol alder cracht.
Ga naar voetnoot343
Hy eyst die in ons allen waerct byblyvelic,
Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Dwaerck beghint ende hendt charitatyvelick;
Ga naar voetnoot345
Paulus eyst schryvelick.
Ga naar voetnoot346
Schriftuerlic bewijs.
Dapostel zeyt expaert:
Ga naar voetnoot347
Hy eyst duer wiene wy werden beghaert
In Gods kinderen alle te gadere
350[regelnummer]
Ende duer wien wy roupen ‘Abba, vadere’.
Ga naar voetnoot348-0
Hy eyst die ons ghebedt voedt, bewaerende ducht,
Die om ons allen zucht zo menyghen zucht,
Zoo ad Romanos blijct met diligencyen.
Ga naar voetnoot351-3
Gheloove.
Hy sturt in ons verstant met scyencyen,
355[regelnummer]
Vol goedertierenheyt, zoo Esayas ontbindt.
Ga naar voetnoot354-5
Hope.
Zijn vruchten zijn alle dueghden diemen vindt,
Zoo totten Galathen Paulus gheift verstant.
Ga naar voetnoot356-7
En by zulcken eedt hy met goeder causen pant
Van hooryen en van glorye schoone,
Ga naar voetnoot358-9
360[regelnummer]
Die ons bedijnghe vanden eewyghen throone
Niet en zal frustreren noch weder legghen,
Alzoo wy ad Ephesios hooren zegghen.
Ga naar voetnoot360-2
| |
[pagina 497]
| |
Figuerlic toogh.
Niemant en hebbe vaer, naer Ians beschryven.
Dezen gheest zal eeuwelic by ons blyven
Ga naar voetnoot363-4
365[regelnummer]
En zo wiene heift om zijns lichaems vereenen
Ende daer toe zijn andwoordt met eenen
Ga naar voetnoot365-6
Dat hy als Gods kindt den hemel zal verwaerven,
Ga naar voetnoot367
Magh wel ghetroost ende hopelic staerven.
Ga naar voetnoot368
Charitate.
Derde warf want het tughen des gheests verheven
Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Onzer lieder gheest over ghegheven
Ga naar voetnoot370
Tgheloove en waerck duer charitaten nope.
Ga naar voetnoot371
Dats tzegghen: gheloove, charitate, hope
Metten waercken, alle tzamen gheaccordeirt,
Gheift hemlien ghedaente volmaect en absolveirt.
Ga naar voetnoot372-4
Schriftuerlic bewijs.
375[regelnummer]
Naer dat ons gheloove een argument es,
Zoo Paulus tuught, van dat ons onbekent es,
Obschuer en doncker, daer wy in faelgieren,
Ga naar voetnoot375-7
Zo en maght niet bet verlichten noch verchieren
Dan dooghste claerheyt, zo Sapientia spreict,
380[regelnummer]
Die gheheel tsecreit shelighs gheests duerbreict
En werdt gheschutt in der menschen ghestichte.
Ga naar voetnoot378-1
| |
[pagina 498]
| |
Gheloove.
Hy es dblijncsel vanden eewyghen lichte,
Spieghel zonder smette, vlammigh gloeyende.
Ga naar voetnoot382-3
Charitate.
In den bybel staet: hy es tvier verbroeyende
385[regelnummer]
Waer by hy elcken zijn liefde wilt vaerghen.
Ga naar voetnoot384-5
Hope.
Hy verlichtet al wten eeuwyghen baerghen,
Alzoo de Psalmiste langhs zo cloucker zeyt.
Ga naar voetnoot386-7
Figuerlic toogh.
Hy es dlicht in wien es gheen donckerheyt,
Zoo Ian tuught, lichtende boven sommen fijn
390[regelnummer]
Allen menschen die ter waerelt commen zijn.
Ga naar voetnoot388-0
Charitate.
Wanneer dit eeuwigh licht valt tot slevens wensche
Ga naar voetnoot391
Inde ziele vanden godvruchtyghen mensche
En tlicht der ziele toe spreict en schoon wilt toghen,
Ga naar voetnoot393
Zo heift zou oprechte gheestelicke oghen
Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
En alle Gods diepten en tsecreit useren
Cauze weten, zien ende contempleren;
Ga naar voetnoot395-6
Want duer dit licht werdt al gheopenbaert,
Zoo ad Ephesios quinto werdt verclaert.
Ga naar voetnoot397-8
Schriftuerlic bewijs.
Dat ooc sgheests tughenesse, dicwil ghemyneirt,
400[regelnummer]
Tgheloove vulmaect ende consummeirt,
Ga naar voetnoot399-0
Es voren ghenarreirt en ontdect al naect.
Ga naar voetnoot401
| |
[pagina 499]
| |
Gheloove.
Sgheests tughen der charitate volmaect,
Ga naar voetnoot402
Want den helyghen gheest, zo voren es verhaelt,
Es op ons als Gods pennijngh en pand ghedaelt.
Ga naar voetnoot403-4
405[regelnummer]
Hy woont in ons, alzo tuught tonzer eeren Ian.
Ga naar voetnoot405
Hy spreict met ons, zo ic wt David leeren can.
Ga naar voetnoot406
Hy eitt met ons, naer dapocalips bedien.
Ga naar voetnoot407
Ende wt dien moeter by fortsen gheschien
Tusschen God en ons familiariteyt;
Ga naar voetnoot408-9
410[regelnummer]
Wter familiariteyt, die elcken greyt,
Spruut kennesse en wt kennessen vulvaerdigh
Rijst exces van wtnemender liefden waerdigh,
Ga naar voetnoot410-2
Die ons allen houdt onder Gods proteccye.
Hope.
Als wy ghevoelen des vaders affeccye,
Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Werden wy ghetrocken tot der liefden terstont.
Figuerlic toogh.
Dit tuught hy zelve duer Hieremyas mont,
Zegghende met zoete woorden, zoo ic besief:
Ga naar voetnoot417
In eeuwygher charitaten haddic u lief;
Daer omme hebbic u ghetrocken tot my.
Ga naar voetnoot418-9
Charitate
420[regelnummer]
Ozeas zeyter ghelijcke redene by:
Ic zal u trecken in scharitaten banden.
Ga naar voetnoot420-1
Staervende mensche.
De ziecte beneimt my mijn verstanden,
Ga naar voetnoot422
De doot comt, daer ic tqwaet duer stranghe messe.
Ga naar voetnoot423
O God, de ziele wilt wter vanghenesse.
Ga naar voetnoot424
| |
[pagina 500]
| |
425[regelnummer]
Ic dancke dynen gheest, die my heift duergoten,
Ga naar voetnoot425
Duer wiens tughen den hemel my es ontsloten
Ende nieuwen wegh ghemaect, zoo Paulus tuught vroet,
Duer sturten van Christus ghebenedijdt bloet.
Ga naar voetnoot427-8
Hope, gheloove ende charitate
430[regelnummer]
Zijn in my wtcommen, al eyst late.
Ga naar voetnoot430
Niet by mijn verdiente, zoot goet es om weten,
Maer duer sgheests tughen groot onghemeten.
Ga naar voetnoot432
Hier in rustic my, want my therte grieft.
O heere, schuert den wegh, alst u belieft.
Ga naar voetnoot433-4
435[regelnummer]
Mijn zinnen verfraeyen, dolende duer sdoots tempeest.
Ga naar voetnoot435
O God, dat doet uwen wonderlicken gheest.
Gheloove.
Dus leyt hy vul dolijnghe in God wel ghesticht,
Metten helyghen gheeste claer verlicht,
Duerdroncken in Gods troost; niet magh hem mesvoughen.
Ga naar voetnoot437-9
Hope.
440[regelnummer]
Tharen brudegoom gaet haer de ziele voughen,
Dieze vast tot hem trect onghecesseirt.
Ga naar voetnoot441
Charitate.
Met Gods gheest leyt zou altoos gheoccupeirt
Ga naar voetnoot442
In sprake, kennesse, liefde en zoetheyt;
Ga naar voetnoot443
In zijn familyaerschap en in zijn goetheyt
445[regelnummer]
Verzekert, vultroost, gherust eenpaerlic.
Ga naar voetnoot444-5
| |
[pagina 501]
| |
Figuerlic toogh.
By figueren magh elc maercken claerlic,
Dat hem es ontdaen by gracelicker soorte
Ga naar voetnoot447
Gods eeuwigh rijcke ende shemels poorte
Ende den wegh van den eeuwyghen levene.
Figuere.
Hier tooghtmen dlam nemende den bouck wt svaders handen, dien ontdoende. 450[regelnummer]
Ghy ziet daer: den bouc metten sloten zevene,
Die niemant conste, hoe blyde hoe gram,
Werdt open ghedaen van tghedoodde lam,
Alzo dapocalips ons maect ghenezigh.
Ga naar voetnoot450-3
Schriftuerlic bewijs.
Met hemelsche dijnghen leyt hy al bezigh
455[regelnummer]
Ende en contempleirt gheen ander zaken.
Ga naar voetnoot454-5
Gheloove.
Hier op laet ons concluzye maken,
Slutende ons meenijnghe ter bester vauwen.
Ga naar voetnoot456-7
Hope.
Edel spectatuers, bee mannen en vrauwen,
Hier mooght ghy schauwen en zijn contemplerende,
460[regelnummer]
Als nu dezen mensche agonizerende;
Ga naar voetnoot458-0
Alzo zaen als hy ghevoelde de bitter doot,
Ga naar voetnoot461
Al dat vander waerelt was, van hem vloot.
Charitate.
Wy hebben hem anghegaen zeer feestelic,
Hem troostende zo wy best moghten gheestelic;
Ga naar voetnoot463-4
465[regelnummer]
De helyghe gheest waerct in ons even staerck,
Och, duer den gheest zijn wy zelve sgheests waerck.
Maer den troost by onslieden gheexibeirt
Ga naar voetnoot467
| |
[pagina 502]
| |
En was niet volmaect, noch gheconsummeirt.
Shelighs gheests andwoorde, goddelic bedocht,
Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Was by charitaten an zynen gheest ghebroght
En heift, ghelijc hy alder dueght es ghewuene,
Hem verclaers ghedaen dat hy es Gods zuene,
Ga naar voetnoot471-2
Zo dat hem veil meer troosts es ghevallen
Van sgheest tughen dan van onslien allen.
Schriftuerlic bewijs.
475[regelnummer]
Om dan te commene ter substancyen:
Ga naar voetnoot475
Ga naar voetnoot475
Naer dat den gheest niet zeyt wt ignorancyen,
Die doet dat hy belooft ende niet en lieght;
Die berau en dueght raedt en niet en bedrieght;
Ga naar voetnoot478
Presumpcye verdrijft, desperacye schendt;
Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Die volmaect betrauwen toe brijnght en zendt;
Ga naar voetnoot480
Die tgheloove verlicht, de hope conforteirt;
Die de waercken beghint ende continueirt;
Charitate inflammeirt, druc can minderen;
Ga naar voetnoot483
Die ons adopteirt tot Gods kinderen;
485[regelnummer]
Die tonslien comt en zijn woonste in ons maect,
Ga naar voetnoot485
In ons blijft en naer ons welvaert haect;
Ga naar voetnoot486
Die es van onzer redempcyen den pandt
Ende den godspennijgh van thooghste landt,
Ga naar voetnoot487-8
Den pacyent verlichtende met dmeeste goet,
Ga naar voetnoot489
| |
[pagina 503]
| |
490[regelnummer]
Als ghedoopt in Christus ghebenedijdde bloet;
Ga naar voetnoot489-0
Metter Gods gracyen zijn herte spyzende,
Verzekert dat hy zal zijn verryzende
Ga naar voetnoot492
En Gods glorye, zo elc Christen behoort,
Eeuwelic en altoos dan zal bezitten voort,
495[regelnummer]
Volghende de beloften alle gadere
Ga naar voetnoot495
Ghedaen Abraham onzer alder vadere,
Ga naar voetnoot492-6
Als een van Gods kinderen daer naer verlanghende;
Die ziele, in haer brugooms aerms hanghende
Ga naar voetnoot498
En die wten lichame expirerende,
Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
God den vader recommanderende,
Daer wy den gheest latende in zijn ghevromt;
Ga naar voetnoot501
Slutende: dat tghetughen des gheest voornomt,
Ga naar voetnoot502
Om dat hy den ziecken verzekert te wensche,
Ga naar voetnoot503
Den meesten troost es vanden staervende mensche.
Ga naar voetnoot475-504
505[regelnummer]
Ons submitterende zegghen wy int erruers:
Ga naar voetnoot505
Figuerlic toogh.
Dezer feesten voortzetters ende spectatuers,
Ga naar voetnoot506
Bee edel en onedel, vol der consten,
Ga naar voetnoot507
Die ons spel hebt ghehoort wt rechter ionsten,
Ga naar voetnoot508
Neimt danckelic in u Ghendtsche lande gaerde
Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Ons vertoogh van u vrienden van Audenaerde.
Ga naar voetnoot510
Finis.
|
|