De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingDe tekstIn de Gentse druk vertoont de eerste helft van dit spel opmerkelijke tegenstrijdigheden en gebrek aan samenhang. Zo spreekt Hope al in r. 70, lang voor haar introductie in 248; Charitate wordt in 98 als derde aangekondigd, terwijl ze als tweede van het drietal deugden optreedt; de uiteenzetting over de Heilige Geest (144-166) loopt uit in een lange passus over geloof en hoop (127-278) en wordt pas daarna voortgezet. Hierbij komen andere zaken, als hemlieden in 57 zonder antecedent, een duidelijke breuk midden in een claus (278/9), twee gelijke weesrijmen (55 en 157) enz. De oorzaak van dit alles ligt bij de drukker, die zijn kopij in verkeerde volgorde verwerkt heeft. Na vel 1 nam hij 4 en 5, vervolgens 2 en 3, en daarna 6 vlg. Deze fout hebben de nadrukkers niet hersteld. Ze werd enigszins gecamoufleerd, doordat gheest in 168 lijkt te horen bij hetzelfde woord in 165; de betekenissen zijn echter verschillend: mijn geest en de Heilige Geest. Naar de bedoeling van de auteur moet men in onze uitgave van 1939 lezen 1-55 ☞ 167-278 ☞ 56-166 ☞ 279-510. Hier herstellen we de oorspronkelijke orde. Bovengenoemde bezwaren vervallen dan zonder meer en het spel blijkt duidelijk van strekking en overzichtelijk gebouwd. Degenen die zich met Audenaerde bezighielden, zijn door de verkeerde volgorde misleid. Hun aandacht richtte zich uitsluitend op de godsdienstige opvattingen van de schrijver en door de herhaalde behandeling van het ‘geloof’ zagen ze daarin de kern van zijn betoog. ‘Zonder goede wercken tgheloove doot es’ noemde Van Mierlo (II 229) het thema; Te Winkel (I 237) was hem hierin al voorgegaan. Ook Van Gelder (blz. 32) raakte het spoor bijster en vatte het getuigenis van de Heilige Geest als een omschrijving van het geloof op. Toch had Van Dis (blz. 79) in zijn voorzichtige samenvatting deze twee al duidelijk onderscheiden. Al is ook hem de fout van de drukker ontgaan, de strekking van het spel gaf hij juist weer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De personagesHoofdpersoon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
personages staat, moet F. Toogh de juiste naam zijn, zie vs. 26/7. Een
homogeen paar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vorm
D begint niet met een wijziging van de spelende groep, maar met een verandering in de functie van de helpers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het rijmBehalve in de introductie (abab/bcbc) en in de aanhef van het Spel (aabaab) is het rijm gepaard. De schrijver heeft geen rekening gehouden met het gebruikelijke rijmverband (rijmbreking) tussen opeenvolgende clauzen en daardoor ook geen rijmscheiding toegepast om de geleding van het Spel te verduidelijken. Tientallen clauzen eindigen met een rijmpaar, waarna de volgende met nieuw rijm verdergaan, zonder dat de tekst daartoe aanleiding geeft. Er zijn derhalve geen tekstdelen te onderscheiden. In andere spelen wordt eens een enkele keer van het gebruik afgeweken, hier is het genegeerd. Hetzelfde doet zich ook in een ander spel uit Oudenaarde voor en dat zet ons op een spoor naar de schrijver; zie de paragraaf daarover. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht van de inhoudIntroductie (1-8) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De godsdienstige opvattingAudenaerde blijft buiten de praktijk van het christelijk leven. Kerk en sacramenten worden niet genoemd, er is geen kritiek op de geestelijkheid. De schrijver beperkt zich tot een theologische beschouwing over de bijzondere betrekking van de H. Geest tot de menselijke ziel, overeenkomstig de leer van de kerk. Dezelfde gedachte volgt Meenene. In Audenaerde is ze uitgewerkt en van argumenten voorzien. Verder zijn er détails waaruit de orthodoxie van de auteur blijkt: het beeld van de ziel als bruid van Christus (70); verbinding van geloof en werken (321); de onvolmaakte troost van het geloof (235). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De opvoeringIn Audenaerde ontleedt de schrijver het complexe proces van een bekering door het in enkelvoudige fasen uiteen te leggen: de mens die gaat geloven, krijgt hoop, ervaart Gods liefde en staat dan open voor de bevrijdende werking van de Heilige Geest. Dit schema wordt in de tekst uitgewerkt en van bijbelse bewijsplaatsen voorzien. Het betoog wordt door goddelijke beraders en bijbelvaste aardse helpers gevoerd. De ondeskundige hoofdpersoon kan het slechts aanhoren met een enkel blijk van aarzeling of instemming. Hij heeft een korte speelscène met elk van de deugden en aan het eind, waar zijn geloofsbelijdenis de konsekwentie trekt. Tussen deze ogenblikken, waarop het publiek emotioneel aangesproken wordt, is hij een toehoorder in vooruitgeschoven positie. Zelfs op de figueren reageert hij met geen woord. Wel vervult hij op de grenzen van de delen een technisch-didactische functie, door met het voorgaande in te stemmen en een nieuw personage te verwelkomen. De overgang van het derde naar het vierde deel, zonder nieuw personage, wordt niet op die wijze gemarkeerd. De steeds voortredenerende tekst doet voornamelijk beroep op het verstand. Hij vormt echter niet het gehele spel. Er is ook een symbolische component, die de gevoelige aandacht moet wekken waarmee de tekst ontvangen dient te worden. Wel met het oog daarop kenmerkt de schrijver zijn personages door de wijze van opkomen. Staervende Mensche en de aardse helpers verschijnen gelijkvloers, de goddelijke beraders worden eerst in een verlichte opening op de verdieping zichtbaar en dalen dan uit hun hemelvenster naar de aarde af. Eerst is dat met Gheloove het geval (zou ic my verneren, 21); later wijst deze omhoog naar Hope (terdt nedere, 148) en die kondigt op haar beurt Charitate aan (de derde veynstere verlichtet al, 210). Dit verlevendigt het toneelbeeld, maar is daarnaast expressiemiddel. Kledij, attributen en figueren hebben eenzelfde functie. Heel deze symboliek moet de toeschouwers doorlopend doen beseffen dat het om heilige zaken gaat, waar men met eerbied naar luistert. Tekst en symboliek vormen een eenheid. Er zijn in Audenaerde bewogen momenten, er gebeurt af en toe wat op het toneel. Toch is het in hoofdzaak een statisch spel in oude stijl, met soms lange tijd zwijgende personages. Iedere deugd is in haar eigen deel tegenspeelster van de hoofdpersoon, Gheloove in I, Hope in II en Charitate in III. In het deel van een ander komt ze niet aan het woord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pas in deel IV spelen alle helpers gelijkelijk mee. Daar wordt de dialoog over de groep gespreid en verdwijnt het specifieke karakter van de personages. Schriftuerlic Bewijs en Figuerlic Toogh vormen van het begin af een homogeen paar; ze citeren elk uit beide delen van de schrift. Door met wy en ons zichzelf bij hun uitspraken te betrekken, plaatsen ze zich naast het publiek. Het volgende overzicht - na correctie volgens de aantekening bij regel 168-laat zien hoe lang sommige spelers buiten de dialoog bleven. In hun statige kleding zullen ze weinig gelegenheid tot stil spel hebben gehad, behalve bijv. wanneer allen getroffen een figuere aanschouwden. Het is aannemelijk, dat de spelleider dan naar een fraai totaalbeeld streefde.
De afdaling van de deugden was geen probleem, aangezien het toneel van een lift voorzien was. Men zag ieder eerst in een compartiment boven verschijnen en even later uit het daaronder liggende naar buiten komen. De drie figueren behoren bij de kernpunten van het spel en geven samen de strekking weer. Abrahams bereidheid om zijn zoon te offeren leidt tot Gods zegen over hem en zijn nakomelingen. Door de uitstorting van de Heilige Geest op de apostelen wordt het werk van Christus op aarde voortgezet. Het resultaat daarvan, de opening van de hemelpoort (448), wordt verbeeld door de opening van het Boek uit de Apocalips. Eenvoudig was de eerste figuere met twee personen en een in de struiken verward geraakt ram (zie Timmers 43). Ingewikkelder de tweede. Hier moest een groep van twaalf apostelen en - volgens kerkelijke overlevering - Maria getoond worden, elk met een vlam op het hoofd; de Heilige Geest zweefde er als een duif boven. Deze gebruikelijke voorstelling uit de beeldende kunst zal wel nauwkeurig gevolgd zijn (zie Timmers 112, 113). Door de personen in diepte en hoogte op te stellen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kon de regisseur een groot aantal in een compartiment van ongeveer een meter breed onderbrengen. De bijzonder omvangrijke derde figuere moet boven getoond zijn. Volgens Op. 5 zag men God op zijn troon tussen vier dieren en vierentwintig ouderlingen. In de kring een lam met wonden van de slachting; het droeg zeven hoornen en had zeven ogen. Toen het lam het boek aannam, vielen dieren en ouderlingen neer, klonk muziek uit hun cithers, steeg geur op uit hun reukflessen en zongen ontelbare engelen. We mogen aannemen, dat ook bijzonderheden uit Op. 4 in acht werden genomen, een regenboog om de troon, de dieren als daar beschreven, de ouderlingen in witte kledij en met gouden kronen. Wellicht werd het aantal ouderlingen beperkt. In dit geval had de regisseur drie ruimten ter beschikking. De engelen of een deel van hen kon hij eventueel in de zijcompartimenten plaatsen, al de anderen vulden het grotere middenvak. De drie figueren hinderden elkaar niet. Er kwamen geen gelijke personen in voor, zodat er geen behoefte was aan dubbelrollen. Niettemin had men alleen voor de togen dertig à veertig personen nodig. Met de zes van het spel, het regi- en het hulppersoneel waren dus zo'n vijftig man bij de opvoering betrokken. Geen wonder, dat Oudenaarde duur uit was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schrijverLange tijd heeft men aangenomen, dat Mathijs de Castelein dit was. Het spel werd ongetwijfeld geschreven door een priester, die zijn Latijn beheerste en thuis was in de kerkelijke exegese, zoals die o.a. in handboeken als de Tafel van den Kersten Ghelove beschreven was. Wat dat betreft zou hij het heel goed kunnen zijn. Daarbij pleit zijn activiteit als rederijker voor hem. Hij was immers de bekendste uit Oudenaarde en sinds 1527 factor van Pax Vobis, waaraan de uitnodiging van de Fonteine gericht werd. Ook staat vast, dat hij in 1539 meewerkte, want een door Oudenaarde voorgedragen refrein is later in de Const van Rhetoriken opgenomen. Dit leek de veronderstelling een feitelijke grond te geven. In de laatste tijd zijn er echter bezwaren gerezen. Bij Dr. Jansen blijkbaar omdat ze het spel beneden De Casteleins peil vindt; ze spreekt van een ‘uitermate saai stuk’. Ga naar voetnoot1 Nu de bouw veel beter blijkt dan eerst zichtbaar was en de opvoering door het gebruik van de toneelverdieping afwisselender dan men misschien had opgemerkt, kan dit oordeel niet meer gelden. Het is een betogend spel met de beperkingen daarvan, maar als zodanig niet beneden het gemiddeld peil. Zoals Dr. Jansen meedeelt, wijst Dr. R. Claeys in een niet gedrukte Gentse dissertatie (1967) het auteurschap van De Catelein af wegens gebrek aan gelijkenis met zijn overige werk. Dat is juist. Al is dat werk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van andere aard, de woordenschat zou toch aanwijzingen kunnen bevatten, maar die zijn er niet. Het woord voortzetter, dat alleen hier in r. 506 en in de Const van Rhetoriken str. 122 is aangetroffen, kan uit het gemeenschappelijk milieu van de schrijvers verklaard worden. Een overtuigend argument tegen het auteurschap van De Castelein vormt de grillige toepassing van het rijm, waarop hiervoor werd gewezen. De Castelein volgde de ongeschreven regels van de traditie en sloot rijm af wanneer daarvoor een reden was, maar deed dit niet tussen bijeenhorende clauzen. Verwaarlozing daarvan behoorde zeker niet tot de zijns inziens ‘propere snede’. De conclusie moet dan ook luiden, dat hij dit spel niet schreef. Het toeval wil, dat uit Oudenaarde nog een zinnespel bewaard is met dezelfde vrijmoedige rijmbehandeling, het Spel van de V vroede ende van de V dwaeze maegden. Ga naar voetnoot2 De onderscheiding van de delen is in zo'n vehalend spel, waarin de spelers per scène wisselen, veel duidelijker dan in een betogend spel met een vaste kern van personages op het toneel. Op de grens van de delen volgt de schrijver het gebruik, maar daarbinnen wordt de rijmbreking herhaaldelijk verwaarloosd en ook hier in vele clausen van enkele regels. Dit is echter niet het enige dat opvalt, er zijn meer overeenkomsten met Audenaerde: de triniteit (54/5, Au 35), het beeld van bruid en bruidegom (207, Au 181) en in de woordkeus van alle dueghden tfondament (334, Au 47), met drucken doergoten, van alre jammerhede doorgoten (538, 576, Au 425), met alre droefheit duerdroncken (628, Au 439). Doordat bijzonderheden van verschillende aard als deze détails en de rijmbehandeling in dezelfde richting wijzen, is de conclusie gerechtvaardigd dat beide spelen van één hand zijn. Door het voorgaande wijken we af van Hoebekes datering van Maegden, die trouwens heel zwak gemotiveerd werd. Met de keyser van den lande uit 739 zal niet Maximiliaan, maar Karel V bedoeld zijn. Dit plaatst het spel na 1519 en niets is daarmee in strijd. Ga naar voetnoot3 De door Hoebeke veronderstelde auteur, de advocaat Jan van de Vivere, komt nu niet in aanmerking, maar wel zijn naamgenoot, een priester, die als nr. 4 in de door mej. Jansen gegeven tabel is opgenomen (blz. 364). Van degenen die uit De Casteleins omgeving bekend zijn, komt hij het meest in aanmerking. Hij was een bekend rederijker. In 1527 schreef hij voor de Kersouwe een spel bij de geboorte van Filips II, zoals De Castelein toen voor Pax Vobis (beide in het gemeente-archief vermeld, maar geen van beide bewaard). Evenals De Castelein en anderen zal hij lid van beide kamers geweest zijn en wellicht was hij factor van de Kersouwe voordat De Castelein dat werd. Voor een belangrijke gebeurtenis als de vertegenwoordiging in Gent werkten de kamers samen. Hun optreden was een erezaak voor de stad, die Oudenaarde en Pamele omvatte en deze gaf er een kapitaal bedrag voor uit. De baron van Pamele, prince van de Kersouwe, werd in gelijke functie bij Pax Vobis gekozen en allen die meetrokken, droegen zijn kleuren. De afscheidsgroet namens u vrienden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Audenaerde, wijst ook niet naar één kamer. Er ligt dus niets vreemds in, dat de factor van Pax Vobis het spel van 1539 niet schreef. Ga naar voetnoot4 |
|