De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
Bruessele.Prologhe.
Ga naar voetnoot+
In dit spel ziin ellef personagen: menschelick verstandt, gheestelic zin, aude serpent, staervende mensche, vernuftigh succours, God de vader, tlevende Woordt, Christus ant cruce, gheloove, liefde, hope. Menschelic verstandt.
1[regelnummer]
Nu ben ic op den wegh; waer zal ic nu henen,
Want gaen ic voordere, ic stoot mijn schenen;
Een blindt man, aerm man benic zonder vrede.
Best willic hier wat op mijn stocxken lenen,
5[regelnummer]
Ofter yemand qwame die my daer bystandt dede.
Ga naar voetnoot1-5
Ic waer ghaerne in rusten inde schoone stede,
Maer alleen en can ic my daer niet ghedraghen;
Ga naar voetnoot6-7
Dus willic naer den wegh vraghen elc duer bede,
Want ghijnghic bezyden, tzaude my meshaghen.
Ga naar voetnoot8-9
10[regelnummer]
Die vreeze voor dolen heift moet dicwils vraghen.
Gheestelic zin.
Alle weghen des Heeren zijn zeer goedt:
Waerheyt en ghenaden;
Ga naar voetnoot11-2
Zijn beloften haudt hy met trauwen zoet
Om smenschens beraden;
Ga naar voetnoot13-4
15[regelnummer]
Hoe lustigh eyst wandelen in zyne paden,
Ga naar voetnoot15
Want daer blomkins der warachtigheyt spruten.
Ga naar voetnoot16
Ga naar margenoot+
Menschelic verstandt.
Dien voys doet mijn ooghen wat ontsluten,
Ga naar voetnoot17
Zo en was ic noyt, zulck vrueght ontfaende.
| |
[pagina 410]
| |
Gheestelic zin.
O Menschelic Verstandt, vindic u hier staende,
20[regelnummer]
Lenende op dit stocxkin; waer leyt de reyze?
Ga naar voetnoot20
Menschelic verstandt.
Ic waer ghaerne in rusten int landt van peyze;
Wilde my daer leyden en ghezelschap hauwen?
Ga naar voetnoot22
Ic en weet den wegh niet.
Gheestelic zin.
Wa, ia ic, en trauwen,
25[regelnummer]
Want dat es mijn affaire om elcx ghewin.
Ga naar voetnoot24-5
Menschelic verstandt.
Maer vriendt, hoe heette ghy?
Ga naar voetnoot26
Gheestelic zin.
Ic heedt Gheestelic Zin,
Die tmenschelic verstandt verlichten can.
Ga naar voetnoot28
Menschelic verstandt.
Gheestelic Zin, daer zeghdy de waerheyt an.
30[regelnummer]
Van te vooren en hebbic gheen ghezicht ghehadt,
Maer nu zie ic de schemelijnghen des daeghs wat
Duer tliedekin dat ic u hoorde ontbinden.
Ga naar voetnoot30-2
Gheestelic zin.
Ghy moest beter zien, zaudy den wegh wel vinden,
Ga naar voetnoot33
Want daer zijn veil roovers nu in ghecomen.
| |
[pagina 411]
| |
Menschelic verstandt.
35[regelnummer]
Daer om haddic tot mijnder hulpe ghenomen
Dit stocxkin, zo ghy ziet, op mijn verwaeren;
Ga naar voetnoot36
Alle qwaed ter waerelt en magh my niet daeren,
Als ict hebbe tot mijnder assistencye.
Gheestelic zin
Wat virtuut hevet?
Ga naar voetnoot39
Menschelic verstandt.
40[regelnummer]
Tes vol sciencye,
Ga naar voetnoot40
Want alle gheleerde hem daer duer vercloucken.
Gheestelic zin.
Hoe heetet stocxkin?
Menschelic verstandt.
‘Veil ghedichte boucken’,
Die van veil wyze meesters zijn ghecomponeirt.
Ga naar voetnoot43-4
Gheestelic zin.
45[regelnummer]
Menschelic Verstant, ghy zijt qwalic ghefondeirt.
Ga naar voetnoot45
Rust ghy daer op, ghy gaet als de blende,
Want veil bouxkens maken en heift gheen hende,
Ga naar voetnoot47
Waer duer vele tot hooverdyen ghetoghen zijn
Ga naar voetnoot48
En duer haer eyghen wijsheyt bedroghen zijn,
50[regelnummer]
Midts dat conste verheft, en willen zijn vermaert.
Ga naar voetnoot50
Daer om heift God den slighten gheopenbaert
Ga naar voetnoot51
In dezer waerelt zijn hooghe secreten,
Op dat hem niemandt en zoude vermeten;
Zo Paulus schrijft (dit totten Romeynen leist)
55[regelnummer]
Als zy hem wijs hilden, zo zijn zy zot gheweist,
Want zy Gods wijsheyt niet en consten ghesmaken.
Meendy dan daer met in payze gheraken?
Ga naar voetnoot55-7
Neen ghy certeyn, ic zeght u van te voren.
| |
[pagina 412]
| |
Menschelic verstandt.
Het draghen nochtans meesters en doctoren;
60[regelnummer]
Ooc hoor ic vander kaercken voor goet approberen.
Ga naar voetnoot59-0
Gheestelic zin.
Ic en wilze ooc niet al refuzeren,
Maer in vele es perijckel gheleghen.
Maer wildy zonder zorghen in sheeren weghen
Naer tlant van payze vrymoedigh wandelen,
65[regelnummer]
Zo moet ghy hier dwort Gods ootmoedigh handelen
En niet curieuzelic daer met ommegaen.
Ga naar voetnoot61-6
Menschelic verstandt.
Dwoordt Gods dat can ic al te qwalic verstaen;
Ooc maerckic dat daer wt spruten veil errueren,
Want zulcke moeyen hem metter schriftueren
70[regelnummer]
Die zelf dolen en zijn qwaet van condicyen.
Ga naar voetnoot67-0
Gheestelic zin.
Dat doen veil vremde exposicyen,
Ga naar voetnoot71
Daer den gheest der waerheyt niet in waerct.
Dat ghy, Menschelic Verstant, niet en ziet noch en maerct
Welc dwoort der vulmaectheyt wezen magh,
Ga naar voetnoot73-4
75[regelnummer]
En niet en cont ghecommen totten claren dagh,
Blyvende verblent in dijn eyghen lusten.
Hoe zoudt ghy dan commen in pays oft in rusten,
Als ghy dus op veil ghedichte boucken staet?
Menschelic verstandt.
Maer of ic nu volghde naer uwen raedt,
Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Zoudic dan rust vinden en ghezichte cryghen?
| |
[pagina 413]
| |
Ga naar margenoot+
Gheestelic zin.
Ia ghy, wildy hier wat hooren en zwyghen.
Men zal u hier schriftuerlic gaen vertooghen
Dwelc een secreit zal zijn van uwen ooghen;
Ga naar voetnoot82-3
Maer en verlaet u, noch en rust u niet te zeere
85[regelnummer]
Op ghedichte boucken, noch op menschen leere.
Zitt hier nere, ghy zult hooren een ander propoost:
Welc den mensche staervende es den meesten troost,
Waermet uwen gheest zal werden verfraeyt.
Ga naar voetnoot86-8
Menschelic verstandt.
O, wist ic dat, zo waer ic gheheel ghepaeyt;
90[regelnummer]
Ooc zoudic zeer zaen in ruste woonen.
Ga naar voetnoot89-0
Gheestelic zin.
Een licht zal u omschynen niet om verschoonen,
Daer u duusterheyt by zal werden ghevelt.
Ga naar voetnoot91-2
Dus Menschelic Verstant, u zelven wat stelt
Om weten den wegh die ghy ghaerne zoudt trecken;
Ga naar voetnoot93-4
95[regelnummer]
En wilt uwen slapenden gheest ontwecken
Ga naar voetnoot95
En hoort dit spel vul goddelicke temen,
Ga naar voetnoot96
En wilt dit voor een simpel prologhe nemen.
Wel hem, die in Gods woorden veriolyzen:
Die naer de waerheyt honghert, God zal hem spyzen.
Ga naar voetnoot98-9
Doude serpent.
100[regelnummer]
Ay, ay, ic duchte tgater nu al verloren;
Mynen hanghel cranct, hy es verzworen,
Ic werde belet in mijn affeccye.
Ga naar voetnoot100-2
Och, Christus es weder op een nieus gheboren;
Vele hebben nu zynen naem vercoren,
| |
[pagina 414]
| |
105[regelnummer]
Die langhe gheweist hebben onder mijn subieccye.
Ga naar voetnoot105
En zal ic dat cleyn hoopkin van Christus seccye
Ga naar voetnoot106
Niet connen ghebrijnghen onder mijn scholieren?
Want daghelicx myneirt nu mijn proteccye,
Ga naar voetnoot108
Midts dat zy kennen mijn gheveynsde manieren.
110[regelnummer]
Ic zal noch duzent practijcken verzieren
En den mensch locken naer mijn oudt costuumkin:
Ga naar voetnoot110-1
Idel glory can tmenschelic vleesch verchieren,
Daer draey ic de waerelt met op mijn duumkin;
Ga naar voetnoot112-3
En ghierigheyt, leigheyt es een lecker cruunkin,
115[regelnummer]
Dat zal ic den mensch noch voren legghen.
Ga naar voetnoot114-5
Hola, ic wil hier gaen ligghen op mijn luumkin,
De mensch comt hier al cranc; wat zal hy zegghen?
Ga naar voetnoot116-7
Ic en zal niet sparen haecken noch dregghen,
Ga naar voetnoot118
Met een schijnsel van dueghden ic hem bestrye.
Ga naar margenoot+
120[regelnummer]
Tmeeste bedrogh leyt onder ypocryzye!
Staervende mensche.
Wee mijns, crancke, allendigh, vol zwaer mesvals.
Wat zie ic, wat hooric al vremdts gheschals!
Ic en weet mijns schier waer keeren of wenden.
Ga naar voetnoot121-3
De errueren des waerelts zijn met veil ghetals,
125[regelnummer]
Vremde opinyen ligghen my op den hals;
Ga naar voetnoot124-5
Ic ga onzeker, ic slachte den blenden,
Staervende troosteloos duer deze allenden.
Ga naar voetnoot126-7
Ic zie de staten der menschen wanckelbaer,
Ic en weet wat wegh beghinnen of henden.
Ga naar voetnoot128-9
| |
[pagina 415]
| |
130[regelnummer]
Deen roupt Christus hier, dander Christus daer;
Deen zeyt: tes gheloghen, dander zeyt: tes waer;
Om Devangelye zy twisten en kyven.
Ga naar voetnoot130-2
Deen maect hem packen zeer lastigh en zwaer,
Ende dander wilt hem vryheyt toeschryven;
Ga naar voetnoot133-4
135[regelnummer]
Ic en weet wat laten, doen of bedryven.
Al lezic schriftuere, ic vinde my in laste:
Al troost my deen woord duer tghenadigh beclyven,
Dander woordt verdomt my; dus staen ic onvaste.
Ga naar voetnoot136-8
Op een qwaedt fondament noyt goed waerc paste!
Daude serpent.
140[regelnummer]
Hola, tes tijdt dat ic na dat vischkin taste,
Want tstaet zeer wanckelic, verdraeyt alleene.
Ga naar voetnoot140-1
Staervende mensche.
Wie trect my daer achter metten beene?
Ga naar voetnoot142
Wie zydy, die my hier den ganc belet?
Daude serpent.
Ic ben ,Mensche, Goed Schynende Opzedt.
145[regelnummer]
Ic zach u commen en hoorde u lamenteren;
Doen dachtick, ic wilde u versecoureren
Ga naar voetnoot146
Van dier mestroostigheyt, die ghy waert verhalic.
Staervende mensche.
Goedt Schynende Opzedt, ic ghevoele my qwalick,
Midts erruerighe secten die nu spruten.
Ga naar voetnoot148-9
Daude serpent.
150[regelnummer]
Wat leyt u daer an, volght daude statuten,
Die u auders ghehauden hebben dus langhe.
Ga naar voetnoot150-1
| |
[pagina 416]
| |
Staervende mensche.
Die hebben meest dueghden ghedaen by bedwanghe;
Nu hooric de schriftuere zulcx als verbannen.
Ga naar voetnoot152-3
Daude serpent.
Hebben dan ghedoolt zo veil gheleerde mannen
155[regelnummer]
Die op zulc fondament zijn ghestorven?
Meendy dat zy verdomt zijn oft verdorven?
Zeght, Mensche, hoe zydy zo dwaes oft zo slecht?
Ga naar voetnoot156-7
Staervende mensche.
Men ziet: hondert iaer qwaet, ten es niet een iaer recht;
Ga naar voetnoot158
Vermaledijdt zijn die op menschen betrauwen.
Ga naar voetnoot159
Daude serpent.
160[regelnummer]
Zo moet ghy nochtans Gods gheboden hauwen,
Wildy zaligh zijn ende voor Godt rechtvaerdigh.
Staervende mensche.
Dat woordt duersnijdt mijn ziele zwaerdigh:
Ic en heb niet ghehauden den minsten tittel.
Ga naar voetnoot162-3
Daude serpent.
Sent Ian schrijft int eenentwintichste capittel:
165[regelnummer]
Wat besmet es en zal trijc Gods niet bezitten.
Ga naar voetnoot164-5
Staervende mensche.
Eylacen, ic ben vul zondigher smitten,
Zo en zallic Gods rijcke aerven nemmermeer.
Noyt inwendigher pyne, noyt bitteren zeer,
Therte verschrict my duer toverdijncken bloot.
Ga naar voetnoot166-9
| |
[pagina 417]
| |
Daude serpent.
170[regelnummer]
Hoe zydy vervaerdt?
Ga naar voetnoot170
☞ Hier comt de doot.
Staervende mensche.
Och, ic zie de doodt!
Ga naar voetnoot171
Waer zallic vlien wt dezer drouffenesse?
Daude serpent.
Hier comt een tot uwer behouffenesse:
Vernuftigh Succours, u naeste bloedt.
Ga naar voetnoot172-4
Staervende mensche.
175[regelnummer]
Och Vernuftigh Succours, my toch bystandt doet,
Want ic benaut ben met allendigher smerten.
Ga naar voetnoot176
Vernuftigh succours.
Staervende Mensche, ic zie u bedruct van herten;
Naer mijnder macht zo commic tot uwer baten.
Staervende mensche.
Och, die doodt bedrouft my zeer boven maten,
180[regelnummer]
Waer ic my keere of wende, zy volght my.
Vernuftigh succours.
Vander doodt en can ic u niet ghemaken vry,
Dus moet ghy u gheven onder haer ghewelt.
Ga naar voetnoot182
Staervende mensche.
Och, ic ben noch zo qwalic om staerven ghestelt;
Ga naar voetnoot183
Mijn mesdaet doet mijnder zielen qwellage.
Vernuftigh succours.
185[regelnummer]
Ic en weet u gheenen raet, ghy moet duer tpassage
Lyden, een huere en hebdy niet zekere naulic.
Ga naar voetnoot185-6
| |
[pagina 418]
| |
Staervende mensche.
Ey lacen, ic ghevoele my zelven flaulic,
Gheen ghezontheyt en es in mijn leden.
Vernuftigh succours.
Comt, ic zal u legghen op ‘tbed van onvreden’;
Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Alst tqwaet wegh es, zal u tgoet ghelucken.
Ga naar voetnoot190
Staervende mensche.
Vernuftigh Secours, gheift my twee crucken,
Mijn ghebeente es cranc duer sdoots felle nope.
Ga naar voetnoot192
Vernuftigh succours.
Ziet, daer es ‘twyfel’ en daer es ‘crancke
hope’;
Comt in sdoots camer, want uwen troost es cleene.
Ga naar voetnoot194
Staervende mensche.
195[regelnummer]
Waer staet de camere?
Vernuftigh succours.
Hier, int dal van weene,
Ga naar voetnoot196
Daer alle bedructheyt es overvloedigh.
Staervende mensche.
Nu ligghic hier, noyt en was ic zoo mesmoedigh,
Ic zie tdal van weenen vol tribulacyen.
Ga naar voetnoot198-9
Vernuftigh succours.
200[regelnummer]
Dus henden alle tsmenschen recreacyen,
Daer om en can ic u nu niet ghehelpen;
Inden tijt der weilden moghtic tlyden stelpen,
Maer nu moetty zoucken een ander confoort.
Ga naar voetnoot200-3
| |
[pagina 419]
| |
Daude serpent.
Nu willic hem gaen listigh vallen an tboort
Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
En trecken hem in desperacye,
En legghen hem voor Gods predestinacye,
Daer ic veil menschen nu met verdoove;
Zo brijnghic hem dan int ongheloove.
Ga naar voetnoot206-8
Staervende Mensche, hoe eyst, zydy noch bevreest?
Staervende mensche.
210[regelnummer]
Wat ic zie, tzijn my banieren des droufheyts meest;
Ga naar voetnoot210
Die doot wilt my tallen canten volghen.
Daude serpent.
Hadhy nu taeskin van wanhopen ghezwolghen,
Ga naar margenoot+
Zo en helpen hem alle schriftueren niet.
Ga naar voetnoot212-3
Staervende mensche.
Wat strael heift die doot?
Daude serpent.
215[regelnummer]
Den strael der zonden, ziet,
U dreyghende om u tijts versommenesse.
Ga naar voetnoot216
Staervende mensche.
O wee mijns, ic zie de verdommenesse!
Waer zal ic my baerghen? noyt dus versaeght!
Daude serpent.
Weit dat God den mensche om de zonden plaeght,
Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Zo de schriftuere ghetught zeer menighfuldigh.
Staervende mensche.
Van mijn iongheyt kennic my in allen schuldigh
Ga naar voetnoot221
Tot noch toe; waer met zal ic nu betalen?
| |
[pagina 420]
| |
Daude serpent.
Tes te langh ghebeyt, ghy moghes niet verhalen;
Ga naar voetnoot223
Tpont dat hy u belaste hebdy ghegraven.
Staervende mensche.
225[regelnummer]
Ten heift niet ghewouckert; zijn goddlicke gaven
Ga naar voetnoot225
Hebbic ooc mesbruuct in ydel glorye.
Daude serpent.
Ghy hebt Gods tempel, Gods liefte cyborye,
Duer schandelicke beghaerte ghevyoleirt.
Ga naar voetnoot227-8
Staervende mensche.
Tes waer; dies my de doot nu perseqweirt,
Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Ghevende my veil doodelicke wonden
En iaeght my ter hellen metten strael der zonden.
Och wee mijns, dat ic oyt gheboren was!
Die doot overvalt my, ey lacen, veil te ras.
Wat es de mensche, heere, die ghy tleven iont:
235[regelnummer]
Als een blomkin des velts, verdrooght in corter stont,
Ga naar voetnoot232-5
En als tblaeykin, dat keert met allen winden.
My en troosten nu niet dan lastyghe vrinden.
Ga naar voetnoot236-7
O hemelsche vadere, wilt my beschaermen!
Anziet mijn iammer, hoort mijn roupen, mijn kaermen!
240[regelnummer]
In mynen diepen noot, heere, my te helpen haest.
Ga naar voetnoot239-0
God de vader.
Inden meesten ancxt ben ic den menschen naest
Ga naar voetnoot241
Die tot my roupen en hulpe beghaeren;
Mijn barmhertigheyt en zal ic hem niet waeren,
Alzoo ic ghezworen hebbe by my zelven:
Ga naar voetnoot243-4
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 421]
| |
245[regelnummer]
Ic wil mijn tornyghe gramschap van hem welven
Ende hem deel gheven onder mijn famelye.
Ga naar voetnoot245-6
Mijn levende woordt troost met Devangelye
Den mensche die int dal van weenen leyt,
Want hy benaut es en tot my roupt en schreyt.
250[regelnummer]
Ic hebbe ghehoort zijn allendigh zuchten groot;
Zeght hem: ic en beghaer niet der zondaren dood,
Maer dat hy wone in mijn helyghe stadt.
Ga naar voetnoot250-2
Tooght hem mijn rijcke ghenadyghe schat,
Dien ic belooft hebbe alle menschen kinderen.
255[regelnummer]
Zonde, dood, helle en zal hem niet hinderen,
Ghelooft hij in my met goeder intencye.
Ga naar voetnoot253-6
Dlevende woordt.
O Hemelsch Vader, met diligencye
Zallic vulbrijnghen uwen goeden wille,
Den mensch condigh maken openbaer en stille
Ga naar voetnoot257-9
260[regelnummer]
De rijcdommen uwer godheyt onghemeten.
Ga naar voetnoot260
Verhueght u, Mensche, wilt druc vergheten,
Ic vercondighe u een blyde tydijnghe:
Godt heift u belooft eeuwighe bevrydijnghe!
Ghelooft in hem, u drouvigh meshopen breict.
Staervende mensche.
265[regelnummer]
Och, wie zydy, die zo troostelic tot my spreict?
Ga naar voetnoot265
Uwen naem es my zeer vremdt en onbekendt.
Dlevende woordt.
Ic ben Dlevende Woordt, an u ghezendt,
U condyghende vrede en goede dijnghen.
Ga naar voetnoot268
| |
[pagina 422]
| |
Staervende mensche.
Ziet alle deze vyanden die my omrijnghen;
270[regelnummer]
Hoe zallicx ontcommen? eylacen, ic en weet.
Ga naar voetnoot269-0
Dlevende woordt.
Vreest niet, die crachtyghe handt Gods es u bereet;
Ghelooft zijn ghenadyghe beloften voorwaer.
Ga naar voetnoot271-2
Staervende mensche.
Welc zijn zijn beloften, zeght my dat claer,
Daer ic my in moght troosten en op betrauwen?
Ga naar voetnoot273-4
Dlevende woordt.
275[regelnummer]
Staet op, ic zalze u doen anschauwen,
Op dat ghy de goedheyt Gods moeght verstaen.
Staervende mensche.
Gheift my mijn crucken, want ic en can niet ghegaen,
Ga naar voetnoot277
Midts lastyghe ziecten die my dus crijncken.
Ga naar margenoot+
Dlevende woordt.
Wildy noch langhe op twee zyden hijncken;
280[regelnummer]
Zo blijfdy als Achab prophete beschaemt.
Ga naar voetnoot279-0
Neimt daer den stock ‘de belofte Gods’ ghenaemt,
Die u zal bevryden voor zucklen oft gletsen;
Ga naar voetnoot282
Houdt u vast daer an, ghy en zult u niet qwetsen,
Hoe wel tvleesch scromt voor alle myserye.
Ga naar voetnoot283-4
285[regelnummer]
Ic zal u tooghen Gods groote misterye
Ga naar voetnoot285
Eerst by Adam, die Gods ghebodt niet en hiel;
Tserpents Raedt volghende hy in zonden viel,
Ga naar voetnoot287
Waer duer de doot heift heerschappye ghenomen
En es voort over alle vleesch ghecomen,
290[regelnummer]
Wiens maght duer Christus es berooft.
Ga naar voetnoot290
☞ Hier tooghtmen Adam naect ende tserpent met God, die
spreict tot tserpent.
Maer comt en hoort wat hy Adam heift belooft,
Dat ghy mooght staen op zijn trostyghe ghenade.
Ga naar voetnoot291-2
| |
[pagina 423]
| |
God de vader.
Ic zal vyantschap tusschen uwen zade
Zetten en tusschen tzaet van eender vrauwen,
295[regelnummer]
Welc zaet zal u hooft vertreden en ontsticken dauwen;
Ga naar voetnoot293-5
Vermalendijt zuldy zijn en eeuwigh beven.
Dlevende woordt.
Die belofte trooste Adam al zijn leven,
Wetende dat hy God te vriende heift ghehad.
Ga naar voetnoot298
Staervende mensche.
Levende Woordt, noch ben ic int ghelove mat,
300[regelnummer]
Mijn proper natuere es ijnkel qwaet en broos.
Ga naar voetnoot299-0
Dlevende woordt.
En vreest niet, rust op Gods belofte altoos,
Ga naar voetnoot301
Al steict u vleesch vol zondyghe borstelen.
Daude serpent.
Ic vreeze dit viskin zal my ontworstelen
Ga naar voetnoot303
Duer Dlevende Woort, dwelc hem tooght groot wondere.
Staervende mensche.
305[regelnummer]
O Levende Woordt, zeght my by zondere:
Ga naar voetnoot305
Wat heift God meer belooft daer troost wt cam?
Dlevende woordt.
Deis belofte vernieuwede hy by Abraham,
Om dat hy zijn aervenesse zou vast maken,
Op dat de menschen daer troost in zou smaken
310[regelnummer]
En weten dat op God moet elcx toeverlaet zijn.
Ga naar voetnoot308-0
| |
[pagina 424]
| |
God de vader.
Als de sterren des hemels zo zal u zaet zijn,
Ga naar voetnoot311
Ga naar margenoot+
In welc zaet ic bermhertigheyt zal bethoonen
Tot troost van veil heydensche persoonen,
Want ic God ben, die levende maect en gheneist.
Dlevende woordt.
315[regelnummer]
Hier me es Abraham ghetroost gheweist,
Want hy gheloofde de woorden des heeren al,
Wetende dat God belooft, dat hijt houden zal.
En hy es int gheloove niet vercranct,
Maer heift God gheglorificeirt, ghelooft, ghedanct,
320[regelnummer]
En dat es hem tot gherechtigheyt gherekent;
Ga naar voetnoot315-0
Daer duer hem God heift met besnyden gheteeckent,
Dwelc hy ontfijngh als een warachtigh zeghele.
Ga naar voetnoot321-2
Dus Mensche, dits u den troostighsten reghele,
Want wat God belooft, houdt hy onverholen.
Ga naar voetnoot323-4
Staervende mensche.
325[regelnummer]
Maer zijn wet die hy my heift bevolen
En hebbic niet ghehouden, maer mesbruuct gheheel;
Hoe zoudic in zijn aervenesse hebben deel?
Hier om blijf ic mestroost en beroert van zinne.
Ga naar voetnoot328
Dlevende woordt.
Weit, die wet es neffens ghecommen inne.
Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Zy en verdomt niet, noch en maect zaligh noch reyn,
Maer zy gheift u kennesse der zonden certeyn,
Haer tot eenen breydel die Gods weghen myen.
Ga naar voetnoot330-2
Want de wet en alle prophecyen
Van Moyses af hebben op Christum ghewezen,
| |
[pagina 425]
| |
335[regelnummer]
Maer de belofte es wt liefde gherezen
Die God in zynen zone wilde bewyzen
Tot een vuldoenijnghe, om u veriolyzen.
Ga naar voetnoot335-7
Want de wet doodde, tvleesch doende te niet,
Ga naar voetnoot338
Maer duer de belofte es ghenade gheschiet,
Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Op dat de rechtvaerdigheyt die wt God ghelt
Openbaer zoude werden en u vertelt
Duer tgheloove in Christum, die dhende es der wet;
Ga naar voetnoot340-2
Die tot eenen stoel der ghenaden es ghezet,
Ga naar voetnoot343
Op dat hy niet alleene gherechtigh en zy,
345[regelnummer]
Maer rechtvaerdigh maect die int gheloove Christi
Staen en rusten inde wet der gracye.
Ga naar voetnoot344-6
Staervende mensche.
Noch vreezic, ziet, die eeuwyghe blamacye,
Want deis vyanden blyven my al ontrent.
Ga naar voetnoot347-8
Dlevende woordt.
U es veil crachtygher hulpe prezent:
350[regelnummer]
Staet vast op dwoort dwelc u de heer heift ghezworen.
Ga naar voetnoot350
Daude serpent.
Daer zijnder veil gheroupen en luttel vercoren,
Ga naar voetnoot351
Dat stater gheschreven, ic moet u ontdecken.
| |
[pagina 426]
| |
Dlevende woordt.
Laet u daer om niet van Gods belofte trecken,
God es warachtigh int ontfermen, weist niet vervaert.
355[regelnummer]
Hy heift u als den appel zijns ooghen bewaert,
Ga naar voetnoot355
Anders waerdy Sodoma ghelijc gheworden.
Ga naar voetnoot356
Al magh u die duvel met veil vreezen gorden,
Ga naar voetnoot357
Hy es verwonnen en in zijn leste eeuwe;
Ga naar voetnoot358
Hy loopt als eenen briesschende leeuwe
360[regelnummer]
Zouckende listen om u te verslinden,
Ga naar voetnoot359-0
Maer pijnt zynen raedt niet tonderwinden,
Ga naar voetnoot361
God en zal u niet laten, weist op u hoede.
Staervende mensche.
Den gheest inwendigh dient met den ghemoede,
Maer het vleesch es tot alder crancheyt gheneghen.
Ga naar voetnoot363-4
Dlevende woordt.
365[regelnummer]
Comt, volgt my naer en weist niet versleghen,
Ic zal den rijcdom der godheyt verclaren
Ga naar voetnoot365-6
En den troost der beloften Gods openbaren
Ga naar voetnoot367
En u vyanden verwinnen tuwen wensche.
Figuere.
☞ Hier tooghtmen Christum hanghende an tcruce. Ziet hier uwen troost, Staervende Mensche!
370[regelnummer]
Dits tzaet dwelc belooft es tuwer zaligheyt,
Deze eyst die sent Ian heift den wegh bereyt
Daer wet en alle propheten af tughen,
Ga naar voetnoot371-2
Dits de fonteyne daer ghy trost mooght wtzughen,
Waer me verwonnen werdt tDoude Serpent.
Ga naar voetnoot373-4
| |
[pagina 427]
| |
Daude serpent.
375[regelnummer]
Och, mijn maght wert weder op een nieu gheschent,
Ga naar voetnoot375
Die ic langh ghethoont heb in mijn hypocryten;
Ga naar voetnoot376
Nochtans zal ic Christum in zijn hielen byten
Ga naar voetnoot377
En mijn tanden maken als bloedyghe zwaerden
En laghen legghen totten hende der aerden,
380[regelnummer]
Den mensche tot zijnder bedaervenesse.
Ga naar voetnoot379-0
Dlevende woordt.
Dits tzaet van beloften en die aervenesse
Ga naar voetnoot381
Die Adams en Abrahams zade es belooft;
Nu wert de doot haer groote maght berooft.
Ga naar margenoot+
Dus en laet u van hem niet vervremen,
385[regelnummer]
Hy zal den strael der zonden van u nemen
Daer u de doot met wijst het eeuwigh dangier.
Ga naar voetnoot384-6
Hier spreict Christus hanghende an tcruce.
Christus an tcruce.
Nu wil ic nemen den strael der zonden hier.
Doot, ic zal u doot zijn en helle uwe beit,
Ga naar voetnoot388
Zo daer ghesproken es duer den propheit:
390[regelnummer]
Mijn volc zal uwen ancxt noch gruwel niet zien,
Alle die my ghelooven en tot my vlien
Zullen niet beschaemt werden duer u gheruchten,
Ga naar voetnoot391-2
Want mijn ooren verlanghen naer tzondaers zuchten.
Ic ben de vuldoenijnghe van uwer schult,
Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Al wat van my gheschreven es hebbic vervult,
De persse hebbic alleen ghetreden nu.
Ga naar voetnoot396
Ic ben de offrande gheoffert voor u,
Ga naar voetnoot397
Ic ben daer Moyses serpent af es figuere,
Ziet op my, ic zal u ghenezen puere.
Ga naar voetnoot398-9
| |
[pagina 428]
| |
400[regelnummer]
Ic ben dleven, de waerheyt en den wegh,
Ga naar voetnoot400
Ic ben priester naer doorden van Melchycedech
Doende gherechtyghe offerande,
Ga naar voetnoot401-2
Ic ben dlevende broot wt des hemels lande,
Ga naar voetnoot403
Ic ben de fonteyne tot tzondaers lavenesse,
Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Ic zal verwinnen naer mijn begravenisse
Ga naar voetnoot405
Alle u vyanden, Mensche, en weist niet versaeght.
Dlevende woordt.
Nu weitty dlam Gods dwelc al u zonden draeght.
Hebdy, Mensche, noch gheen troostyghe ghevoelijnghe?
Ga naar voetnoot407-8
Staervende mensche.
Consciencye smaect zachte vercoelijnghe,
410[regelnummer]
Midts datze vander zonde nu es ontlast;
Maer Levende Woordt, de doot blijft by my vast,
Tooghende my veil felder ghezichten.
Ga naar voetnoot409-2
Dlevende woordt.
Zijt ghetroost, ic zal uwen gheest verlichten.
Ga naar voetnoot413
Maerct wat grooter troost u God heift ghezonden.
Figuere.
☞ Hier tooghtmen de helle opghebroken. 415[regelnummer]
Ziet de helle ghebroken, Sathan ghebonden.
Hoe zoudy u meerder troost ghegheven connen!
Ga naar voetnoot415-6
U zonden zijn wegh, tserpent es verwonnen
Dwelc u bezwaerde en dreeghde metter wet,
Hem tooghende gheveynst Goet Schijnende Opzet,
420[regelnummer]
Dwelc u zonde, doot en helle toezandt,
En Vernuftigh Secours tot uwen onderstandt,
Ga naar voetnoot419-1
Ga naar margenoot+
Die u ghebraght heift in alle iamere,
In tdal van weenen, in sdoots camere,
Zijnde van menschen troost verlaten,
| |
[pagina 429]
| |
425[regelnummer]
Tot dat my u Hemelsch Vader zandt te baten,
Die u bemint en beclaeght dat ghy sneift;
Ga naar voetnoot425-6
Waer om hy zynen zone niet ghespaert en heift,
Ga naar voetnoot427
Die u verlost heift wt zondigh gheduene,
Die u dezen stoc ghaf tot eenen stuene,
430[regelnummer]
Om dat ghy in crancheyt niet en zoudt faelgeren
En u daer op zoudt troosten en vast fonderen,
Dwelc es ghenadyghe bewyzenesse.
Ga naar voetnoot429-2
Figuere.
☞ Hier tooghtmen Christum verryzende, ende smytende de doot met zynen cruce. Comt, ziet nu Christus in zijn verryzenesse
Ga naar voetnootbij 433
Tooghende groote ghenadyghe cracht,
435[regelnummer]
Hebbende de doot gheheel tonder ghebraght.
Ga naar voetnoot434-5
Wetet dat Christus nu niet meer en staerft;
Ga naar voetnoot436
Zijnder lenen ghy duer Gods belofte verwaerft.
Ga naar voetnoot437
Nu en heift zonde, doot, overhandt noch ghebod,
Want dat Christus leift, dat leift hy by God
440[regelnummer]
Ende dat zelve leven es u proper eyghen;
Ga naar voetnoot438-0
Vreeze noch verdriet, ancxtelic dreyghen
En magh u niet van Gods liefde scheyden.
Ga naar voetnoot441-2
Staervende mensche.
Nu willic met vruechden den heere verbeyden
Die my verlost heift van mijn vyanden,
445[regelnummer]
Ic wil my gans waerpen in zijn handen.
Ga naar voetnoot443-5
Ic weet wel, hy en werdt mijns gheen versmadre,
Hy nomt my zijn kindt, hy es mijn vadere;
Ic en vrees niet, al doet my tvleesch veil wederstoots.
Ga naar voetnoot446-8
Dlevende woordt tooght hem hier de schauwe des doots.
Dlevende woordt.
Ziet, nu en ziet ghy maer een schaduwe des doots,
Ga naar voetnootbij 449
450[regelnummer]
Nu leifdy met Christum, verhueght uwen zin.
| |
[pagina 430]
| |
Staervende mensche.
Tvleesch es my schadelic, maer tstaerven ghewin;
Ga naar voetnoot451
Ghedanct zijt Levende Woort die my dit briefde.
Dlevende woordt.
Ziet hier comt Gheloove, Hope en Liefde,
Die zullen u wachten als ghelievers ialours,
455[regelnummer]
In tribulacye troost ghevende en secours
En uwen wegh ten rechten beschicken;
Ga naar voetnoot454-6
Zonde, doot, helle noch ancxtelic verschricken
Ga naar voetnoot457
En zal u niet meer doen mestroostigh qwelen.
Staervende Mensche, ic wil u God bevelen,
Ga naar voetnoot459
Ga naar margenoot+
460[regelnummer]
Want ghy zijt verlost wt tzwaer tempeest;
Ic laet u den troostere, den helyghen gheest,
Ga naar voetnoot461
Die zal u tot alder volmaectheyt spoeden
En u van allen qwaden behoeden,
Zoot God belooft heift met wonder zonder ghetal,
Ga naar voetnoot462-4
465[regelnummer]
Want wie op Gods belofte rust verwaerft dit al.
Gheloove.
Staervende Mensche en vreest nu gheen mesval.
Ga naar voetnoot466
Tes al u eyghen, wat Christus heift ghedaen.
Liefde.
Hoe zoudy nu zulcken goeden vader afgaen,
Ga naar voetnoot468
Die u dit om niet al heift willen schijncken?
Hope.
470[regelnummer]
En met hem zult in zijn glorye blijncken,
Zoo belooft heift Tlevende Woort onversweghen.
Ga naar voetnoot470-1
| |
[pagina 431]
| |
Gheloove.
Dwelc noyt in smenschens herte en es ghesleghen,
Noyt hooren ghehoort, noch ghezicht begrepen,
Dwelc dat God bereydt heift ende gheschepen
475[regelnummer]
Die zijn woordt ghelooven groot van virtute.
Ga naar voetnoot472-5
Liefde.
Schudt nu dezen rock, den ouden Adam, wte,
Doet dit nieu onbevlect cleedt, Christum, aene.
Ga naar voetnoot476-7
Hope.
Pijnt noch figuerlick hier tverstant tontfaene,
Ga naar voetnoot478
Figuere.
☞ Hier tooghtmen Christum zittende ter rechter handt zijns vaders, hebbende onder hem zonde doot, helle, &c. Hope.
Ziet Christum zitten in zijnder gloryen
480[regelnummer]
Als verwinlick conijngh groot van victoryen,
Waer duer vervult werdt Davids prophecye:
Hy zitt nu ter rechter handt zijns vaders blye;
Ga naar voetnoot479-2
De ghemeenschap der helyghen voor u bidt daer,
Ga naar voetnoot483
Liefde.
U gherechtigheyt,
Hope.
485[regelnummer]
Uwen troost,
| |
[pagina 432]
| |
Gheloove.
U middelaer
In wiens bloede dat ghy ghedoopt zijt,
Ga naar voetnoot484-7
En bidt voor u zijn Hemelsche Vader altijt
Als troostigh advocaet, noyt gheenen nettere.
Ga naar voetnoot488-9
Liefde.
490[regelnummer]
Al ziet ghy dit in een donker lettere,
Ga naar voetnoot490
Ga naar margenoot+
Nemet voor uwen troost spade en vrough.
Staervende mensche.
Dat hijt my belooft, tes my al ghenough,
Ga naar voetnoot492
Ic weet wel hy en zal my niet bedrieghen,
Hy es warachtigh hy en zal niet lieghen;
495[regelnummer]
Daer om zijn my Gods beloften den meesten troost.
Gheloove.
Staervende Mensche, dat es hier trechte propoost.
Ga naar voetnoot496
Comt nu in payze, vry van verzeere,
Slaept nu en rust nu hier in God den heere,
Ga naar voetnoot497-8
Die u duer zijn beloften heift zaligh ghemaect.
Staervende mensche.
500[regelnummer]
Mijn ziele, heere, u by wezen haect,
Ga naar voetnoot500
Want den tijt van mynen slape es by ghecomen
En dat mijn ziele zal worden ghenomen
Wt dit aerdtsche huus en vleesschelic coffere.
Ga naar voetnoot503
Dus ic, heere, in uwen handen offere
505[regelnummer]
Die nu scheedt, hemelsch vader ghebenedijt.
Ga naar voetnoot505
| |
[pagina 433]
| |
Menschelic verstandt.
Nu hebbic mijn ghezighte, noyt meerder iolijt,
In payze, in rusten leiftmen te zamen.
Ga naar voetnoot507
Vele ghedichte bouckin maec ic my qwijt,
Die hem daer op verlaet magh hem wel schamen,
510[regelnummer]
Want den meesten troost zijn Gods beloften. Amen.
Finis.
|
|