De Gentse Spelen van 1539 (2 delen)
(1982)–Anoniem Gentse Spelen, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||
InleidingDe personages
Troostelic Nopen, aanraken, vinden van vertroosting; zie 39
en 290. De betrekking tussen de vier lijkt als volgt: een christen kan de ware troost voor het sterven in de bijbel vinden, wanneer hij open staat voor het leven van de geest. Het laatste houdt ook in, dat hij de geestelijke bedoeling, de allegorie verstaat. Het spel werkt ermee. Dit maakt Menigh Goet Herte tot hoofdpersoon. Hij is echter slechts een van de leden van een gespreksgroep, die op voet van gelijkheid en in vaste volgorde het woord voeren. De leiding berust blijkbaar bij Troostelick Nopen. Deze opent de gebeden (1,35), geeft af en toe een aanzet in de discussie, vindt het antwoord en sluit het schriftuurlijk deel af. De belanghebbenden, die overtuigd moeten worden of in hun opvattingen bevestigd, zijn de toeschouwers. Tot hen richten de personages zich (45, 327, 471). Hun vertegenwoordiger op het toneel is de zieke van het tweede exempel, die in de tweede en vijfde toog terugkeert. Met wy en ons betrekken de spelers hun woorden steeds ook op zichzelf; het spel blijft op menselijk niveau. | |||||||||||||||||||
De vorm
| |||||||||||||||||||
Overzicht van de inhoudProloog (1-34) | |||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||
God
de mensen schonk, werken van barmhartigheid, geloof door de liefde werkende,
vertrouwen op Gods genade, een gerust geweten, Christus lijden, hellevaart,
opstanding, middelaarschap en verzoeningswerk, de vruchten van de Heilige
Geest. | |||||||||||||||||||
De godsdienstige opvattingMeenene heeft de indruk gewekt van innerlijke tegenstrijdigheid. Van Dis (blz. 72) verwonderde zich erover, dat de apostelen, die leven, dood en opstanding van Christus hadden meegemaakt en gelovig op Gods genade vertrouwden, na de hemelvaart zonder de hoogste troost achterbleven (163/6), maar er later toch deel aan bleken te hebben (275 vlg.). G. C. de Waard acht het antwoord van de kamer in strijd met de vz. 135/6 - ‘Och wat blomkins van trooste maghmen noch (ook) plucken int verryzen Christi, gheenen troost hier teghen’. Het is niet de enige oneffenheid van deze aard. | |||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||
In de opzet van de schrijver passen die uitspraken toch. De proloog noemt God, Christus en de Heilige Geest ‘drye troosters in een te zamen, daer wt dat alle zoete troosten vloeyen’ (30/1). De uitwerking volgt een bekend procédé om verwachting te spannen, zoals ook in Axcele. Telkens moesten de toeschouwers denken dat de oplossing gevonden was, om dan toch de reeks te horen voortzetten. Dit leidt tot een opsomming van mogelijkheden op verschillend niveau, waarin ook Gods belofte (101-110), de belichaming daarvan in Christus (119-150) en de aankondiging van de Heilige Geest (180-192) zijn opgenomen. Daarmee is de Drie-eenheid bereikt, waar de proloog van sprak, maar als sluitstuk ontbreekt nog de hoogste troost die zij schenkt. Voor de schrijver is dat de persoonlijke aanraking door de Heilige Geest, omdat een mens daardoor pas zeker weet, dat Gods vrede hem toevalt en hij de hemel beërven zal (193 vlg.). Er is geen sprake van tegenstrijdigheid, maar van aanvulling. Overeenkomstig deze opvatting ontvingen de apostelen de hoogste troost pas op de pinksterdag, toen ze persoonlijk door de Heilige Geest geïnspireerd werden (275 vlg.) en niet eerder. Hierop berust ook het exempel van de twee zieken (305 vlg.). Voor de ene blijken Gods woord en de beloften van Christus niet voldoende om in rust de dood te aanvaarden; de andere, die bovendien door de Heilige Geest is aangeraakt, verlangt naar zijn bevrijding. De Waard heeft al gewezen op twee vergissingen van Van Gelder (blz. 31), die invloed van de renaissance zag, waar 1 Cor. 12:8-10 wordt aangehaald (46-54) en van Erasmus in een parafrase van Gal. 5:22 (170/1). Ook de verwijzing naar Funus is onjuist. Daarin wordt wel over twee zieken gesproken, maar heel anders dan in dit spel; zie de aantekening bij vs. 305. De schrijver gaat geheel op in zijn spitsvondige speculatie, ook in het figuurlijk deel. Ze zal wel niet oorspronkelijk zijn. Belangstelling voor het kerkelijk leven toont hij nergens. Blijkbaar besefte hij de gevaren daarvan, want het zotte refrein zegt: Dan vintmen van deis zotten en verwaenden zinnen,
Zy willen wyzer zijn dan al die van Ghendt;
Het schijnt, hadden zy zelue tregement,
Zy zoudent al beteren dat niet en dooght.
De Brusselaars waren in hun lied duidelijk over de religieuze aard van zulke protesten. In Meenene zien we, hoe aan de opdracht voldaan kon worden zonder kans op moeilijkheden. Het gevolg is een kleurloos wedstrijdspel. Over de godsdienstige gezindheid van de auteur geeft het nauwelijks enige informatie. Bijbelcitaten over het geloof dat door de liefde werkt (74) en over de waarde van een gerust geweten (111 vlg.) zijn niet meer dan losse opmerkingen, waaraan geen conclusie valt te verbinden. Dat de apostelen na Christus hemelvaart zonder zonde achterbleven (154), verraadt toch een orthodoxe achtergrond. | |||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||
De opvoeringAan het eind van de discussie wendt Troostelic Nopen zich tot het publiek: ‘tes noodt figuere te ziene ten fyne, die wy tooghen zullen; schuuft de gordyne’ (330/1). Het tweede deel wordt als verplichte toevoeging aangeboden. Het omvat vier togen, een dubbele, een enkele en een samengestelde en tussendoor een exempel zonder uitbeelding (395 vlg.).
De derde toog past historisch noch als argument in de reeks; hij is louter illustratief bij vs. 433 over een goddelijk visioen. De vierde kon uit de tweede ontstaan, maar de tussenliggende tekst is vrij kort. Niet onwaarschijnlijk laste de auteur de figuere van Jacob in, om meer tijd voor veranderingen te scheppen. Iets dergelijks zien we in Cortrijcke. |
|